KERSTDAG
ZIJNE KOMST
SNEEUW. EN GOUD
winterhanden
wintervoeten
ZONDAG 24 DECEMBER 1933.
WEEKBLAD: 35 CENTIEMEN.
30" JAAR. Nr 52.
DE POPERINGENAAR
SANSEN-VANNESTE
KATHOLIEK NIEUWS-, NOTARIEEL- EN AANKONDIGINGSBLAD
EEN KJNDEKE IS ONS GEBOREN IN EEN STAL
isasssaEBBBBBBHBssBaïiaaasBHaBEiBEEESsEsaEaBBassssaEasiBBaBBBi
NIEUWS.
REIS.
BETHLEHEM.
KERSTNACHT
gebarsten lippen, gesprongen huid
v&tzctcM £n geneesl
Doos 4 en Tk frank. In alle Apotheken
Belgische fabriek van
Chicorei Wyppelier-Taffin.
IBBESBSSSBaBSBBBBBSBJBBDBBBSB
LIEFDADIGHEID TE TOKIO
POLITIEKE KRONIEK
De Revanche van den Geest op de Materie
XXe eeuw contra XIXe
AAN ONZE ABONNENTEN
VAN T BUITENLAND
IN DE KAMER
DE TAKS OP HET VERVOER
POLITIE O? T IJS
IN GODDELOOS RU5LAND
Uitgever:
POPEBINGE
Telefoon Nr 9. - Postch. N' X5.57G
ABONNEMENTSPRIJS
VOOR 1 JAAR (per post)
Binnenland
Belgisch Congo
Frankrijk
Alle andere landen
fcE£££22y'
18,60 fr.
33,— fr.
35,— fi.
55,— fr.
PDPEBINBENMB
TARIEF VOOR BERICHTEN:
Kleine berichten per regel 1,00 fr.
Kleine berichten (minimum) 4,00 fr.
2 fr. toel. v. ber. met adr. t. bur.
Berichten op 1* bl. per regel 2,50 f?.
Berichten op 2' bl. per regel 1,75 fr.
Berichten op 3* bl. per regel 1,50 fr.
Rotrwber. en Bedank, (min.) 7,00 fr.
Te herhalen aankondigingen:
prijs op aanrang.
Annoncen zijn vooraf te betalen
en moeten tegen den Woensdag
avond ingezonden worden. - Kleine
berichten tegen den Vrijdag noen.
GODSDIENST
ONZE KERSTNOVELLE
't Is winter. In haar stil binnen
huisje gaat haar naald en draad
door 't naaiwerk en ze denkt aan
den grooten datum die nadert. Alles
is verschgewasschen, gevouwd en ge
plooid, effen en streke. De wieg is
gereed. Jozef heeft ze vervaardigd uit
het beste hout, hij heeft er zijn werk
van gemaakt om alles geschaafd en
gepolijst te krijgen, als voor een ta
bernakel. Niets is te schoon voor het
genadekind dat door den engel werd
aangekondigd als een koningskind.
Vader kijkt van tusschen twee wol
ken uit den hemel en lacht reeds toe
Het is veel te schoon, voor mijn
Zoon, te Nazareth.
De wieg is gereed en hoe dikwijls
gaan Maria's blikken er heen, naar
die gSRijntjes; o, zehangen zoo
fijntjes: ze heeft er zelf blommekens
op gebrodeerd en ze ziet reeds,
alle moeders zijn alzoo ze ziet
reeds het boorlingsken, een rozig we
zentje, 1deine lipjes. Ze verlangt zoo
om het bevallig wichtje te mogen
aanschouwen.
Zijn er andere moeders? «En aan
wie zal het gelijken? Aan mij zegt
ze binnensmonds. Aan wie anders zou
zulk een kind kunnen slachten.
Het is zoo gezellig in 't kamertje,
alles is bereid tot in de minste klei
nigheden, de zonne speelt er met
halve klaarten. Hoe dikwijls hebben
die vier muren reeds den zoeten naam
van het kindje gehoord, een hemel-
naam die eerst van engelenlippen viel
en daarna van maagdenlippen zoo
zacht.
Niets is vergeten, al zijn dingen
zijn reeds geteekend met den eersten
letter. Die naam, die naam! Het
schoonste dat ze in haar armoe Hem
geven kan.
Reeds begint het blijde feest der
moederliefde voor haar, die baren
zal zonder pijn.
Slecht nieuws komt opeens in 't
plekje waar 't zonnetje speelt. Het
vredige dorp is in rep en roer.
Maar wat bediedt die samenscho
ling langs de baan en dat straatge
rucht?
Het komt ook tot aan haar ooren.
Aan de kruisstraat roept de veldwach
ter een bevel af van wege den Keizer.
De volksoptelling begint, en elk moet
zijn naam opgeven op den register
zijner afkomst. Aardig nieuws, enkele
dagen voor de groote gebeurtenis. Is
dat redelijk? God is altijd redelijk,
niemand van meer, maar zijn wegen
zijn de onze niet.
De zon schijnt in 't huizeken, in
't kamerken waar eens de aartsengel
zijn diepe buiging maakte en zei:
Wees gegroet.Het was goê nieuws.
«De Heer is met U», een wensch die
waarheid werd. Evangelie. En wat de
Keizer nu uitvaardigt is even goed
nieuws als kwam het van God. Het
gebod van Caesar is het gebod van
God.
Geen oogenblik is Maria uit haar
lood geslagen. Het nieuws van den
veldwachter, hoe teleurstellend ook,
is even welkom als de blijde bood
schap van Gabriël. Gezegend de
veldwachter, de gezant des Heeren.
Wij geschiede naar Zijn woord.».
Gods zonnelcen schijnt voort in haar
schoone ziel. Die ziel is niet te schóón,
denkt Maria, en ze bereidt ze nog
meer dan de logeerkamer voor de
groote komst.
Voor Maria is het al wel, wat God
schikt. Hij weet het best, Hij kiest
de schoonste plaats, de beste kamer
voor de geboorte van zijn Zoon, de
schoonste wieg, ze staat er al lang
gereed.
Voor die God beminnen draait al
les ten beste. De kleine tegenslag
vereenigt haar nog meer met Gods
welbehagen en Gods liefde. Ze sluit
haar huisje, waar ze zoo gelukkig
leefde. O, die deur die toegaat...
heen, ze laat geen traantje, ze kijkt
niet om, zij ziet naar de toekomst,
Gods wil en Gods Zoon.
Eenige uren later stapt Jozef langs
de baan door regen en wind nevens
een rijdier waarop een jonge maagd
toet eenige doeken en mondvoorraad
als bagage, zich laat op en neer
schudden.
Boven dit tafereel zweven de en
gelen lijk uitgevlogen meezetjes en
ze kwinkeleeren reeds in stilte den
«Gloria» dien ze luid moeten aan
heffen, daar in die bepaalde vette
Weide, boven dien uitverkoren stal.
2e kennen den eigenaar en de lig
ging, het kadastraal plan van buiten.
2e zullen niet missen. Het ezeltje ook
niet, de engeltjes waken opdat het
zijn poot niet stoote aan een steen
Blind van liefde en ook blind van
betrouwen in Gods vaderlijke be
zorgdheid, laat Maria alles over aan
de onverstaanbare schikkingen van
hierboven zonder ooit een ander plan
te bedenken of waarom? te peinzen.
Geen «maar», geen «nochtans».
Een woord: «Fiat.».
Als ze Jozef aan den draai van den
onbekenden weg aan een voorbijgan
ger hoort vragen: Al waar is 't nu
dan weet zij dat God op zijn Zoon
nog meer denkt dan zij met al haar
vrouwelijke teederheid. Wat God be
waart is wel bewaard. Het zijn Gods
wegen, al zijn ze onbegaanbaar. Zij
zal langs den weg niet blijven. Zij
weet het. God is liefde. Ze voelde het
in haar binnenste. Ze gevoelt het ook
in elke gebeurtenis, in elk avontuur
langs de reis, in den zonneschijn na
de kwa vlagen, ze Iaat zich leiden,
gedwee en gelukkig, gelijk iemand
die op niets moet peinzen. Ze is Gode
zoo aangenaam omdat zij niet klaagt,
niet redeneert. Zij geeft God vol
macht; ze sluit haar oogen: Doe
met mij wat gij wilt, ik geloof in Uw
wijs beleid en Uw algoedheid, 't is
Uw liefde die me roept naar 't on
bekende en mij leidt naar de bestem
ming sedert zoo lang door de profe
ten voorzegd.Dat zegt geheel haar
houding. Ze is dankbaar en blij dat
ze niet thuis is, ze looft Gods voor
zienigheid, en glimlacht van optimis
me en inwendige vrede.
Ze komen te Bethlehem. Niemand
zegt haar: «Wees gegroet, vol van
genade.En nochtans... Niemand
zegt: De Heer is met u.En noch
tans.
Er is geen plaats voor hem. Ieder
weigering is een hemelsche zoetig
heid, ieder koele bejegening geeft
haar eene van die zeldzame diepe
zielsvreugden die maar in smart ge
voeld worden.
Gebeld, geklopt, van deur tot deur,
straat op, straat neer; overal over-
komste, geen plaats. Ongerijmd, zoo
iemand in zulken toestand aan de
deur laten», denken wij. «Te beter»,
denkt zij. Goddank, er is geen plaats
in de herberg waar vreemde reizigers
schertsen en vertellen, 't Is best zoo.
Zouden die menschen God erkennen
in een pasgeboren kind? Zij die 't zoo
hoog op hebben als hun kameelen?
Kan een herberg wel dienen tot
een heiligdom voor 't Kerstekind?
Zou dat gaan om de herders daar te
laten knielen?
Vader Ge hebt er verstand van om
het plekje te kiezen van alle eeuwig
heid uitgezocht. Geen menschenoogen
mogen tegenwoordig zijn, waar enge
len zich onwaardig achten die moe
dervreugd te aanschouwen. Hier een
stal, logement te peerd en te voet.
Stil geluk. Zoo dichterlijk heeft
Maria het zelf niet durven droomen.
Gods goedheid is de tooneelschikker.
Grot, kribbe, engelen en herders. Le
vende beelden onder 't schoonste pla
fond, onder den blooten hemel, het
natuurschoon. Vader ziet het liefst
zonder luxe, met sterrenklaarte en
hemelconcert. Er hangt geen een ka
derken aan den muur. De Hemelvorst
leent zijn eenige beschikbare kamer,
't Is schooner dan op een schilderij.
Maria verstaat nog beter Gods hart,
waar ze haar kind ziet in doekjes op
een handvol stroo.
Hier is 't nog intiemer dan in den
salon met al de uitgenoodigden bij
den heer burgemeester van Bethle
hem. Hier kan men God aanbidden
en genieten. Ze kust herhaaldelijk
het liefste kindje der aarde, zij zoent
het warm en voelt zich de gezegend-
ste onder alle vrouwen, de gelukkigste
moeder die op voorhand weet: zoo
lang er zullen menschen zijn op aar
de, zullen zij mijn kind liefhebben.
Zij voelt zich hier in 't eenzaam
oord meer thuis dan in eigen huisje
bij de schoone wieg... de ledige wieg
met de gordijntjes, ze hangen zoo
fijntjes. Nu kijkt de jonge moeder
maagd naar de pinkelende sterren en
haar gebed stijgt nog hooger tot den
Vader die in een hemel woont: «Het
is te schoon, Vader, het is te schoon,
in 't stalleken waar men zingt, te
Bethlehem. Wat zijt Gij goed geweest
voor mij.».
Zonder een woord te spreken her
haalt ze in haar hert honderd malen
haar inwendig gebed: «Mijn kind is
aan mij en ik ben geheel aan mijn
kind!
Gelukkige ziel die altijd inwendig
zingt en trilt met de engelen op den
air van Gods wil. A. B.
Hij is gekomen in een nacht, wel
ke niet duister was.
Die nacht, waarop goddelijk Licht
uit de hemeldiepte nederviel in den
afgrond van duisternis, welke de
aarde alsdan geworden was, geeft
antwoord sedert 1933 jaar op
elke vraag, schenkt uitkomst voor
elk moeizaam zoeken, schept vrede
voor elke onrust.
En dit heilbrengende Licht straalt
schitterend uit de oogen van een
hemelsch Kind: den Zoon Gods
mensch geworden.
Het menschdom had zijn weg ver
loren, dwaalde als een doolaar rond
vragend of uitroepend: «Ik weet niet
vanwaar ik kom! Ik weet niet wat
ik ben! Ik weet niet waar ik heen
ga!... Heb medelijden met mij!...»
Kerstnacht heeft licht gebracht!
En die koude winternacht werd een
bron van warmte voor de gansche
wereld.
Bron van echte liefde, van offer
vaardigheid, van hooge levenbeschou
wing, dit alles is in dien wonderen
nacht ontsproten uit het liefderijk
hartje van het Kerstekind.
Want, vóór 19 eeuwen, was het
hart van den mensch toegevroren
van eigenliefde, en toegeschroefd
door schraperige baatzucht.
Waar was eerbied voor een zuiver
leven? Wie had eerbied voor de
vrouw? voor 't familieleven? On
bekend, ongeacht en gehaat, 't ver
dragen der armoede, 't verduren der
pijnen! Wie had zijn arbeid lief?
Welk een omwenteling in dien vre-
digen Kerstnacht!
Christus is geworden wat wij zijn,
opdat wij zouden worden als Hij!
Is dat geen omwenteling der we
reld?
Omwenteling in mij, op gebied van
eergevoel, plichtbesef, waarde mijner
ziel.
Omwenteling In U en mijwe moe
ten mekaar de hand reiken als broe
ders.
Omwenteling in de volkeren, geen
haat meer, geen wantrouwen meer,
maar onderlinge steun en vrede.
En toch ziet het er lief uit in de
hedendaagsche wereld, in de wereld
die buiten Christus leeft. Papini, de
Italiaansche schrijver, kent die we
reld, en hij schrijft zijn ervaring
en ook zijn gebed neder in zijn
bekeeringsboek over Christus: «Een
ieder is vol haat, eenieder steelt; zelf
zucht overal, verrotting en bloed...
men aanbidt den afgod van 't geweld,
den afgod van 't geld, den afgod van
de vuilnis! En na die zoo pijnlijke
als rake bekentenis, volgt zijn gebed:
«Heer! Al wat de menschen tegen U
maar konden doen, hebben ze ge
daan. Christus! wij hebben U ver-
stooten uit ons midden, omdat Gij
te rein, te heilig waart onder ons. Wij
hebben U veroordeeld, omdat Gij ons
zondig leven veroordeeldet!...
Doch, wij smeeken U, kom op
nieuw onder de menschen! Wij ver
langen naar U, enkel naar U!
De hongerige meent dat hij naar
brood tracht. Neen! Gij ontbreekt
hem.
De zieke meent dat hij gezondheid
mist. Neen! U mist hij.
Die naar Waarheid tracht, tracht
naar U, die Waarheid zijt.
Die vrede zoekt, zoekt naar U, die
alleen rust en vrede brengt aan 't
onrustig menschenhart.
Wat een Bethlehem is onze ziel!
Hoe die ziel wacht op U, verlangt
naar UI Kom, Heer Jesus!
Zoo verzucht en bidt Papini, de be
keerling.
Het licht en de warmte, de waar
heid en de liefde van Kerstnacht rust
vredig op eiken mensch van goeden
wil.
«HBBBaBSSSEEBBBilBSSflHilBSBflBB
1. Zoo zacht, zoo zacht,
In dezen sclioonsten nacht,
Roept wonder klokJceluiden
De vroom gebogen luiden,
Naar waar een Kindje lacht,
Zoo zacht, zoo zacht.
2. Ze gaan en gaan
Langs wit-besneeuwde baan:
Een lange rij getrouwen,
Ze gaan hun handen vouwen,
En voor het stalleke staan;
Ze gaan en gaan.
3. Daar ligt het Wicht,
Het blijde kerkelicht
Straalt door de zwarte raam
De kerkeklokken pramen
De laatsten naar het licht
Daar ligt het Wicht.
4. Geen een, geen een
Die bij het Kind alleen
Zijn eigen leed zal klagen
En voor zich-zelf komt vragen,
In innig-stil geween.
Geen een, geen een.
5. Maar stil, zoo stil
Gelijk het Jezus wil,
Zijn alle hun gebeden
Voor allen hier beneden
Eén enk'le, heil'ge wil,
Zoo stil, zoo stil.
Kerstdag ls voor arme menschen
dikwijls de triesiigste dag van alle,
in plaats van een feestdag. Want de
vreugde van anderen doet hen scher
per voelen den, nood en het gebrek
dat ze zelf lijden.
Was het daarom dat Toontje vond
dat er nog meer treurnis sprak uit
de oogen zijner moeder?
Sedert den morgen zat hij daar
aan den voet van het bed te spelen
met zijn bouwdoos. Rechtuit gezegd,
dat spel verveelde hem al lang, maar
op dat zolderkamertje waar ze nu
woonden sedert vader naar het gast
huis was gevoerd, vond hij geen an
der speelgoed dan die oude, gele,
versleten blokken.
Moeder was ziek, want de armoe
de had haar nip' gezonder gemaakt.
Toen ze nog met vader in een huis
woonden was moeder ook dikwijls
dagenlang te bed. Maar dan mocht
hij, beneden, vrij voortgaan met spe
len. Hier moest hij stil zitten, mocht
hij niet toonen hoezeer hij naar iets
anders verlangde, want dan kon moe
der zoo in-droef zuchten, dan kon ze
hem zoo klagend aankijken met haar
wilde oogen, dat hij schreien moest.
Liever had hij een pak slaag gekre
gen, dan dien droeven blik van moe
der in zijn oogen te voelen dringen.
Daarom zat hij nu maar stilletjes
voort te bouwen met zijn blokjes, op
den grond.
Misschien sliep moeder nu wel. Hij
zou maar eens kijken. Als ze wakker
was ging ze zeker weer vertellen over
het kindje in de krib, dat nog veel,
veel armer was dan hij, dat ook geen
speelgoed had en geen huis...
Zijn blokjes schikte hij toen tot
een stalletje lijk moeder hem dat be
schreven had; die groote blok daar
was Sint Jozef, die andere Onze Lieve
Vrouwke. Tusschen hun beiden in
plaatste hij twee andere blokjes: de
kribbe met het Kindeke Jezus daar
in. Dan de ezel en de os, de herder-
kens en de wijzen.
Hij blaasde daarbij van Inspanning
en toen zijn schamel stalleke klaar
was, werd hij plots ingetogen, want
de blokjes kregen voor hem levende
gedaanten en het was alsof heel het
Kerstgebeuren daar onder zijn oogen
voltrokken werd.
Toen hij van zijn vrome spel op
keek, zag hij de kamer vol duisternis.
Alleen bij het venster was er nog een
vale, lichtende vlek. Hij voelde zich
zoo heelemaal alleen op die stille,
donkere kamer, dat hij het toch maar
waagde overeind te kruipen en naar
moeder te gaan zien.
Hij werd banger en zeer droef.
Want moeder lag stilletjes te schrei
en. Hij zag de tranen glinsteren in
het donkere, op haar witte wangen.
Ge hebt het zeker te koud, ven
tje? vraagt ze met een snik. Kruip
maar onder de dekens bij mij.
Van eten hoefde ze niet meer te
spreken noch voor hem, noch voor
haar zelf. Toontje heeft vanmiddag
het laatste kantje brood gulzig op
gesmuld.
Als hij in het bed in haar armen
ligt, vraagt hij moeder dat ze zou
vertellen over het kindeke in de
kribbe.
Zacht en innig komt die zieke stem
naar hem toe in het donker:
Het was daar allemaal wel
schoon in het stalletje en hemelsch,
maar zoo arm en zoo koud. En voor
het kindje is het nooit meer gebe
terd. Het heeft al vroeg moeten wer
ken en als het dan ging preeken aan
al de menschen dat ze elkaar moes
ten geeren zien om met hem naar
den hemel te kunnen gaan, dan heb
ben de menschen hem uitgelachen,
hem gehaat, doen afzien en, ten
laatste, aan een kruis genageld, dat
hij ervan stierf.
Het is vreeselijk voor Toontje. Hij
denkt aan dat lachende Kindje met
de zoete blikken van de Lieve Vrouw
erover, aan den warmen adem van
os en ezel, aan de geschenken van
de herders, aan den zang van de en
gelen, 's nachts op de weide, aan
den kameelstoet der wijzen. En dat
het allemaal zoo eindigen moet, met
afzien.
- En was de Lieve Heer dan niet
kwaad
Neen, zegt de teedere stem van
moeder mild. Hij heeft langs om meer
getoond hoe hij de menschen be
minde. Hij heeft gebeden en geleden
voor degenen die hem hebben doen
lijden.
Dan moet Hij zijn vrienden nog
liever zien?
Ja, hij heeft beloofd hun alles
te geven waar ze voor bidden!
Toontje ligt daar nu over na te
denken. Want heel duidelijk is het
hem toch niet. Waarom moet moeder
dan zoo lijden, zij die Onzen Lieven
Heer zoo gaarne ziet? Als hij het
eens aan moeder vroeg.
Ge moogt daar niet zoo mee
bezig zijn, zegt moeder. Ge zijt nog
te jong om dat allemaal te begrijpen.
Maar Onze Lieve Heer heeft tooh nog
meer geleden dan wij en lijden is
niet hetzelfde als ongelukkig zijn.
Toontje verstaat het niet goed, ten
zij alleen dat Onze Lieve Heer zelf
veel geleden heeft.
Terwijl hij er nog over nadenkt,
sluimert hij in.
Hoor, Toontje, hoe de klokken dreu
nen; hoor hoe hun klank door de
kamer zindert.
Gij weet dat ze roepen voor de
nachtmis, die de geboorte van het
Kindeke herdenkt. Ja, word maar ge
heel wakker, Toontje. Luister hoe
vreugdig, hoe feestelijk overal die
klokken tampen over de stad. Hoor
hoe mild en vredig die zuivere zang
is in de duisternis en in de algeheele
stilte.
Wrijf maar duchtig uw oogjes uit,
zet u maar overeind. Straks is het
middernacht, het troostvolle uur
waarvan moeder verteld heeft.
Toontje wordt luisterend wakker.
Steeds dringender voelt hij den roep
van de klokken. Zijn hart wordt ge
vuld met een groot vertrouwen: «Hij
heeft beloofd hun alles te geven waar
ze voor bidden!heeft moedertje
gezegd.
Hij glijdt geruischloos uit het bed,
zoekt in het donker zijn blokjes en
daar strompelt hij langs de nauwe
koude trap naar beneden.
De straat ligt vol sneeuw: hoe
schoon wit en hoe zacht. Hij voelt
nog sterker aan, het wonder van de
zen nacht en zijn vertrouwen stijgt
en groeit.
Hij weet niet eens den weg naar
de kerk, maar die donkere gedaanten
ginder zal hij wel inhalen en volgen.
Hij ploft door de sneeuw enkele stra
ten ver. Geleidelijk komen er meer
van die donkere schimmen, die alle
den zelfden kant uitgaan.
Het licht uit het kerkportaal werpt
een klare vlek op de sneeuw en op
de naar binnen tredende menschen.
Uw kaart? vraagt iemand barsch.
Hij weet niet eens wat het is, kijkt
zeer verbouwereerd den grooten rui-
gen man aan.
We hebben hier" geen straatjon
gens noodig, zegt de zware stem nog
barscher.
Schreiend gaat Toontje weer de
sneeuw in. Maar hij wil dezen nacht
bidden voor zijn moedertje, voor va
der, voor hun eten.
Hij blijft daar schuw buiten bij
den ingang staan. Niemand wordt
teruggestuurd van die velen, velen,
die nog voortdurend aankomen.
Daar rijdt een auto voor en een
jongmeisje stapt uit. Ze zien elkaar
aan; het bevende, schreiende Toon
tje blikt in twee goedige, zachte
oogen.
Dan grijpt ze hem bij de hand en
samen gaan ze naar binnen.
En Toontjes vertrouwen groeit. Alle
wonderen gebeuren dezen nacht voor
hem.
Heel vooraan in de kerk, bij het
stalletje, doet ze hem neerzitten op
een fluweelen stoel.
Hij ziet naar de priesters aan het
altaar met hun gouden lcleeren, die
glanzen in het felle licht. Hij hoort
de zangen van kinderen ginder ver,
van heel hoog. Mischien zijn de en
gelen teruggekomen, denkt hij. Dan
bidt hij tot het Kindeken in de kribbe
dat daar vlak vóór hem zijn armpjes
opheft boven zijn lachend gezichtje.
En later hebben ze U toch aan een
kruis genageld, denkt hij weemoedig.
Het is nog erger dan arm zijn. Maar
ik vind, Kindeke, dat moeder allang
genoeg is ziek geweest, en nu ligt ze
daar nog in de kou en zonder eten.
Geef me hetgeen ik vraag.
Hij herhaalt altijd hetzelfde tot wan
neer hij in slaap valt, met het hoofd op
de fluweelen leuning van zijn stoel. In
zijn slaap ziet hij nog steeds het Kin
deke. Kijk, het gaat overeind zitten
in de kribbe, nu lacht het naar hem
en steekt zijn handjes naar hem uit.
Zeker is nu zijn gebed verhoord.
Iemand stoot hem aan. Met een
schok is hij wakker. Een glinsterende
hoop geld staat daar voor hem, op
een blinkenden schotel.
Mijn gebed is verhoord, denkt
hij verrukt. En met zijn twee polle
kens gelijk grijpt hij in den hoop
muntstukken.
De juffer naast hem pakt zijn hand
beet. Verbaast kijkt hij haar aan.
Straks, zegt ze, en haar oogen
lachen hem aanmoedigend toe.
Weer begint hij te bidden tot hij
opnieuw in slaap valt en den zang
der kinderen alleen nog hoort in zijn
droom.
Aan den chauffeur moest hij zeggen
waar moeder woonde en de juffrouw
heeft hij in het donker langs de nau
we wenteltrap tot op het zolderka
mertje geleid.
Als ze weer heen is, na geholpen
te hebben waar ze kon, vraagt moe
der angstig:
Maar Toontje, wat hebt ge toch
gedaan?
Gebeden, zegt Toontje. Alles aan
het Kindje gevraagd.
En wijl moeder, rustig in haar on
verwacht geluk, tracht de draden van
dit wonder verhaal aaneen te knoo-
pen, vraagt Toontje:
Denkt gij ook niet dat zij een
van de engelen van rond het stalle
tje is?
BBBHOBEBSBEMSBB^SOBaSBBBEStSI
Hoe grooter stad, lioe dieper ellende
Ook in Tokio Japan's hoofdstad is
dit waarheid. Koiniteiten werden nu in
gericht door hooge ambtenaren om geld
in te zamelen ten einde arme vrouwen
en kinders ter hulp te komen. De rijke
Japaansche dames nemen moedig de taak
op hen om op straat aalmoezen in te
zamelen, zooals men hierboven ziet.
vragen we dringend ons het bedrag
voor 1934 (zie prijs boven op 1» blad)
te willen opsturen liefst per IN
TERNATIONAAL POSTMANDAAT
vóór Nieuwjaar. Wie hieraan niet
voldoet kan met Nieuwjaar ons blad
niet meer ontvangen.
Een beteekenisvol facet van de
XX" eeuw wordt niet genoeg onder
lijnd, en namelijk het sociale.
Het is wel volkomen waar dat de
vorige eeuw de beste propagandiste
geweest is van de liberale ideeën der
Fransche Revolutie, die zelf de syn
these, de kristallisatie en resultante
was van de uiteenloopende gedach-
tenstroomingen der XVIII" eeuw.
Doch even waar is het dat genoem
de gedachtenproblemen nimmer de
breede volkslagen aangetast hebben.
En heel verwonderlijk is dit wel niet.
Wie anders dan de bourgeoisie had
het recht erfgename te zijn van de
nalatenschap van 1789? Zij immers
had de revolutie doorgemaakt.
Het is inderdaad verkeerd te mee-
nen dat het vulgum plebshet
vulgaire volk, de revolutie ontketend
heeft. Als wij het woord revolutie
hooren, denken we instinktief aan
een duistere, anonieme massa; aan
onbetrouwbare, gemeene kerels van
zeer verdacht allooi; aan het uit
schot van de gemeenschap. Dat is
verkeerd. De Derde Stand (le Tiers
Etat) was er een van absoluut zui
vere burgerij. En de Fransclis Revo
lutie is trots alles een bourgeoisie-
revolutie geweest.
Het georganiseerd proletariaat be
stond immers nog niet, wel het werk
volk. Doch als klasse was het nog
niet eens ingeschakeld in de maat
schappij, met andere wcorden de
maatschappij erkende het eenvoudig
niet.
Het proletariaat heeft pas in de
tweede helft van de vorige eeuw zijn
bestaansrecht bevochten. En hier is
het dat de sociale beteekenis van de
vorige eeuw moet aangestipt en on
derlijnd worden.
De XIX6 eeuw is de bron, de schoot,
de bakermat der moderne ekonomie.
De opkomst en snelle ontplooiing
van het machinisme, de wetenschap
pelijke en rationeele uitbating der
grondstoffen, met de daaruitvloeien-
de. uitbreiding en concentratie der
financie moesten noodzakelijk de
waarde van het leven materialisee-
ren, meer nog ontmenschelijken
Wat was nog de mensch, zegge de
arbeider, tegenover de machine, de
exploitatie, de rendeering en het ka
pitaal? Welk belang kon er nog ge
hecht worden aan den stumperd die
overklast werd door techniek en me
kaniek?
Het is en blijft een leelijke vlek
op het liberalisme van de vorige
eeuw dat het per se de menschelijke
waarde en waardigheid liet vernie
tigen door een ingenieuze, zeker,
maar toch ziellooze machine. En hoe
voos klinkt dan de fameuze Ver
klaring van de rechten van den
mensch wanneer verreweg de mees
ten onder hen den plicht hadden
van te sjouwen maar geen recht op
brood.
Laisser faire Daarbuiten kon
het liberalisme eenvoudig niet. Hoe
kon het de wroeters beschermen? Het
kende ze niet. In het maatschappe
lijk leven bestonden ze niet. Welke
rechten kon men aan niet-bestaan-
den, aan niet-erkenden, vcrlecnen?
Erger nog.
De grondstoffen vielen gewoonlijk
niet saam met de verwerking ervan.
Hier was de grond rijk aan erts,
ginds aan steenkool. In dit land was
grondstof in overvloed maar elders
lag het land dat technisch ingericht
was om er wat mee aan te vangen.
Vandaar de noodzakelijkheid om over
de grenzen heen zich te begrijpen,
overeen te komen, samen te werken.
Het ekonomisch internationalism
verwezenlijkte zich op den rug van
den arbeider, het zielloos, nuchter en
zakelijk internationalism der ekono-
mische grootmachten.
De menschelijke waardigheid was
geen ekonomische, geen opbrengende,
rendeerende faktor. Er werd er dan
ook geen rekening mee gehouden.
De machine moest rendeeren en
daarom gesmeerd en gevoed worden,
maar of de automaat die er naast
of er achter stond brood had, was
van bijkomend belang.
De Dvitscher Karl Marx heeft een
der eersten de ekonomische greep van
zijn eeuw begrepen. Intuitief zag hij
in dat ze vernietigend was voor den
arbeider. En tegenover het front der
financie en industrie vormde bij het
front van het proletariaat.
De heroïsche strijd begon. De strijd
van een deel van de menschheid voor
de organisatie, om als organisatie de
rechthebbende plaats in de samenle
ving te bevechten.
De eerste Internationale werd in
1866 te Genève (o ironie) opgericht.
De vaderlandloosheid van geld en
grondstof werd beantwoord met de
vaderlandloosheid van het proleta
riaat. L'internationale sera le genre
humain
En hier spreekt weer duidelijk de
machteloosheid van het liberalisme
tegenover het nationale. Boven de
Staten groeide de geld- en industrie
macht, boven de Staten groeide het
proletariërsblok. Laisser faire, lais
ser passer».
De strijd is warm geweest. De strijd
tusschen macht en verweer, tusschen
de drang van enkelen om rijk te
worden en de drang van de velen
om te leven.
Werkstakingen, uitsluitingen, char
ges, gevang, opstootjes, zooveel fasen
uit het heroïsche tijdperk.
Maar de massa heeft het gehaald.
Hoe kan anders de sociale politiek
der regeeringen verklaard wordep?
Ze is de erkenning, het aanvaarden
van de arbeidersmassa als integree
rend deel van de maatschappij
Marx echter heeft niet ingezien,
of beter niet erkend, dat de mensch
niet enkel stof is maar ook geest,
meer geest dan stof. Rerum Nova
rum heeft dit te gepaster ure her
innerd.
En nu neemt de geest zijn revan
che. Het belooft er een komplete te
zijn. Het wordt misschien het mooi
ste certificaat dat aan onze eeuw zal
toegekend worden naast zooveel
leelijke, jammer genoeg!
Is het niet paradoksaal dat in deze
tijden van ekonomie-loosheid bewe
gingen losbreken met geestelijke ma
terie als inzet, en dat wanneer da
ekonomische toestanden- of wantoe
standen minstens zoo scherp zijn als
in de vorige eeuw.
De basis én van fascisme én van
nationaal-socialisme is uit geestelijke
waarden gegoten. En nochtans was
Italië een chaotische warboel was
Duitschland voor millioenen een
troostelooze woestijn. Geen enkele
sociale politiek is bekwaam geweest
den kanker te localiseeren, laat staan
uit te roeien.
Toen kwam de wekroep.
Hij reikte verder dan het lichaam,
hij drong tot de ziel. Het was geen
roep om brood alleen, het was eerst
en vooral de roep om waardigheid,
om grootheidom prestige; de roep
om eerlijkheid en rechtzinnigheid;
de kreet om te leven naar lichaam
en naar ziel. En het zijn de geeste
lijke waarden die enthousiasme en
bezieling schiepen, die energie en dy
namisme baarden. Zij zijn het ge
weest die essentieele volksbewegingen
losmaakten in donkere, schier hope-
looze ekonomische omstandigheden.
Zij zijn het die een mystiek gezaaid
hebben, die gedragen door de mil
lioenen de verwezenlijking mogelijk
maakt.
Het is de rehabilitatie van de men
schelijke psyche, van de menschelijke
ziel. Het is de heropstanding van den
wil, de begeerte, de moed om te le
ven.
En daarmee wordt de deemstering
van het materialisme definitief inge
luid.
We kunnen niet anders dan ona
erom verheugen.
(Verboden nadruk.) Herwig.
HBBBBBJBBBBBBBaBBaBBflflaBBBB
DE KATHOLIEKEN TEGENOVER
HET LEGER
Bij de bespreking over het leger Don
derdag, deed Heer R, De Man, Volksver
tegenwoordiger voor leper, het standpunt
uiteen der Katholieken tegenover het le
ger. Hij drong erop aan voor verbetering
van het fhoraal der troepen, alsook der ze
delijkheid en tucht.
Hij gaf meteen uitleg over de af te keu
ren kwestie der dienstweigering en over
het Katholiek Pacifistisch ideaal.
Aanstaande week geven wij meer hier
over.
IDE!iSSB5ZB£gSBSaaBBJ2BB3BB329
De Heer Jaspar, minister van Financiën,
heeft belangrijke wijzigingen voorgesteld
op de taks óp het vervoer, die algemeene
voldoening kunnen schenk n. De taks zou
berekend worden volgens de kracht, en het
gewicht en teruggebracht op 2,50 pet., zoo
als vóór de besluitwet. Vrachtbrieven en
transportregister worden atgeschaft en de
opge-oopen boeten zouden kwijtgescholden
worden.
Dit nieuws zal overal welkom geheeten
worden.
eassiiSEEiïssEsaessaasassEkiËikB
In Oostenrijk komt men een speciaal
politiekorps op ski's in te richten. Hun
taak bestaat in de sportliefhebbers op
sneeuw en ijs te helpen bij ongevallen
en te zorgen dat vastgestelde schikkin
gen onderhouden worden.
Naar beslissing genomen door liet So-
vietisch beheer, zal de H. Drievuldigheid-
kathedraal te Leningrad het vroegere
Sint Petersburg, voorheen de verblijf
plaats der Russische Tsaren hervormd
worden in anti-godsdienstig Museum.
De H. Drievuldigheid was de prachtigste
en rijkste kerk der Russische hoofdstad
en bevat onschatbare relikwiekasten.
God bescherme het dieo trevallen Rus
land,