VAN IJPEREN. hmmM 4 FRANKEN 'S JAARS Nr 270. Zesde Jaar. Politiek. Stads.- Kunst- en Letternieuws. Verschillige Tijdingen. Markten. Bekendmakingen. Politieke berichten. E E G A N C K. VOOR IJ PEREN. Fr. 4-50 VOOR RUITEN STAD. 'Aankondigingen 12 centimen den regel. Rek'amen 25 centimen. ZONDAG 26 MEI 1867. Bureel: Dixmudeslraat, 59. Alle inzendingen vrachtvrij. Woensdag heeft de opening van den zittijd des Rijksraad» van Wcencn, door keizer Frans-Jozef plaats gehad. De troonrede komt onder alle opzichten overeen met wal de bijzondere korrespondenlien er voorop van hadden gezegd. Zij dringt op de noodzakelijk heid, de gcslolene overeenkomst met Ilongarië te aan veerden, als eenig middel om de geheelc mo narchy in regelmatige en grondwettelijke voor waarden te herstellen. Maar ten zelfden tijde, protesteert zij legen elke gedachte van de rechten en de vrijheden dei' landen te verminderen, die aan de kroon Van den H: Stefanus niet behoorenhij belooft hun in integendeel al de ontwikkelingen, welke het mogelijk zal zijn aan hun zelfbestaan te geven, zonder evenwel de algeiitcenc belangen van het keizerrijk te 'comproraetteren. De fransche Móniteur du soir meldt dat de kei zer van Rusland den 1" Juni te Parijs zal aanko men en er lot den 11" Juni verblijven. Wat de reis van den koning van Pruisen betreft, de dag zal maar de aanstaande week worden vastgesteld. De Provinciale Correspondentie van Berlijn verzekert dat de uitwisseling van het traktaat van Londen Donderdag plaats gehad heeft. De gisting, welke in Hanover ten voordeele van den gewezen koning bestaat, heeft eene ernstige wending genomen, te oordeelen naar de strenge maatregelen, welke genomen zijn om die genegen heid voor den vervallen vorst te onderdrukken. Het persooneel der politic is merkelijk vermeerderd in het gewezen koninkrijk, de huiszoekingen en aanhoudingen vermenigvuldigen zich, vooral on der de liooge klassen der bevolking. Dit ingepalmd land zal waarschijnlijk nog wal werk aan de Prui sen leveren alvorens het geheel' zal onderworpen zijn. Uit Rome wordt verzekerd, dat in eene vereeni- ging van kardinalen de finantiële oplossing, door het italiaanseh gouvernement voorgesteld, voor de likwidalie van de geestelijke goederen, als noodig en onvermijdelijk is gevonden. Zal er den II" Juni aanslaande te IJperen kies- worsteling zijn? Dat was de vraag die de menigte zich deed; men was in het algemeen gevoelen dat de klerikale partij, bij gebrek aan kandidaten, het strijdperk zou verlaten hebben, en inderdaad wij kunnen moeilijk verslaan hoe een grootmoedig en treffelijk man zijne kandidatuur zou willen opwer pen legen den aftredenden Senateur, die in alle ge legenheden de belangen van het arrondissement en der inwoners op eene eervolle en krachtdadige wijze heeft weten te verdedigen. Welke verwijtselen kan men aan den achtbaren Baron Mazeman toesturen Is hij, gelijk kwaad- trouwige en overdrevene klcrikalen het zouden willen doen gelooven, vijand van den Godsdienst Gaat en overziet de verbeteringen, die hij inge voerd heelt sedert dat hij kerkmeester is in de kerk van S' Pieter; vóór zijne benoeming de kerk was verwaarloosder was geen geld om iets te verrichtenthans heerscht er in alles pracht en hij heeft geld genoeg ontgraven om een nieuw Voordracht van den heer ADOLPIIE MUNY, in den Kunst- en Letterkring, op 22" Mei 1867. Mijne heer en, «iPES?aswrm/ssxmxviam^zs^^ai'SÈesssss^ESxaaaisssBmysBCXBeiSBsam ï3iSSÏ«ri^SLi E:iS) BOtSA;! V ;t nsrasa sssaatcsari H.Speiiesi, 25 BE el 1887. Memginalen zaagt gij hier vreemde redenaars aanlanden, die op onzen grond lof en roem kwamen toezwaaien aan groote mannen, aan doorluchtige schrijvers, welke riogtans aan on zen bodem vreemd zijnde, liet insgelijks zijn door schriften, zeden en taal. Deze komt u zeggen dat Victor Hugo de hrdcndaagsche dichters en prozaschrijvers van alle wcrelddeelen verre te ho ven klimt; gene beweert u dat Alfred De Musset zijne tijdge noten overtreft of meer nog om mij van de uitdrukking van M. Madier te bedienen dat de gelijktijdige dichters Musset nauwelijks aan de enkels raken een derde wil toch riict lachen, Mijne heeren een derde komt ons beweeren dat de groote Homerius, die nooit overtroffen is geweest en nim mer overtroffen zal worden, wel ten huidigen dage eenen mededinger gevonden heeft in Alphons de' Lamartine. Ver van mij de gedachte van die schoone en beroemde sprekers in hunne opgetogenheid te willen tegenstreven, ver van mij, van aan Hugo; De Musset en Lamartine den roem te willen onttrekken welken die lofredenaars hen toejagen, de fransche spi ekers die ons de begaafdheid hunner schrijvers doen kennen de nederiandsche sprekers die ons met de wel ken van Hooft, Vondel, Helmers en andere hunner dichters vereenzelvigen; de hoogduitsche sprekers die ons de schriften komen uitleggen van Klopstock, Schiller, Goete, ühland en Heine maken alleenlijk gebruik van een recht dat hun toekomt: zij doen aan vreemde volkeren weten dat insgelijks op hunnen grond groote mannen geboren zijn; niets is immer zoeter en veriokkendtr dan het plekjegronds waar men voor de eerste maal het licht gezien heeft, te verheffen en te vereeuwigen Dan, Mijne heeren, daar het aan neder- en hoogduitsche redenaars alsook aan fransche oratoren geoorlofd is hunne iandgenooten tot in den derden hemel té verheffen, waarom zoude hel mij dan niet toegelaten zijn Ued. ook te spreken over het leven en de werken van een kind van Vlaanderen, waarom zoude het mij niet geoorloofd zijn over eenen zoon van België het woord te voeren om eens met Ued. de schrif ten te doorloopen van den vlaamschen dichter, die als zuiver heid en gevoelen niet ten achteren moet blijven voor de Lamartine, en die zekerlijk Lamartine1» bewondering zoude verwerven, indien-de schrijver van Jocelyn van de schatten onzer gouden moedertaal bewust ware; waarom eindelijk zoude mij het geluk en de zoete voldoening ontnomen worden van eenige bloemen te strooien op het graf van eenen landge noot wiens naam ik niet behoef te normen, want reeds hebt gij allen dien naam op de lippen, en met eene zielverrukkende ontroering wisch ik eenen li aan van hoogmoed, daar ik heden de schoone nagedachtenis van Ledeganck mag begroeten. Maar voor aleer het voorwerp van mijn onderhoud dieper in te dringen, wil ik, Mijne heeren, u in eenige woorden zeg gen hoe ik kennis maakte met den vlaamschen dichter die, helaas! te jong aan zijn talent en aan zijn vaderland is ont rukt geworden. Ik kwam mijn vijftiende jaar te bereiken en ik kende mijne moedertaal nauwelijks genoeg om eenige regelen op te stellen zonder feilen: een mijner beste vrienden werd mij ontnomen en op dit sterfgeval schreef ik een treurlied in fransche tale maar de ouders van mijnen afgestorven makker niets of wei nig aan mijne fransche rijm la rij verstaande, verzochten mij er eene vertaling van te geven. Groot was mijne verlegenheid! Ik wist niet tot wie mijnen toevlucht nemén, te vergeefs sloeg ik mij de hand tegen het voorhoofd, niets wilde er uitin dien toestand waar mijne eigenliefde in gevaar was, doorzocht en doorbladerde ik vele vlaamsehe werken; eindelijk, o dierbaar en onverwacht licht ik viel op Ledeganck's Lentebloemenik lees, ik pluk en ver woest, ik herneem de pen in de hand en zend aan de be droefde ouders van mijnen boezemvriend drie strophen welke geenszins voor de fransche berijming moesten zwichten Van dien oogenblik af, Mijne heeren, groeide mijne liefde en verwondering voor Ledeganck's schriften immer aan, van dag tot dag klopte mij het harte feller voor die vurige en zoete poëzij en heden nog, doordrongen van hoogmoed en geluk bij het herlezen der JSlbemen mijner lente en der Drie zustersteden, vrees ik niet uil te roepen dat de schrijver dezer gedichten als prins onzer vlaamsehe poëten mag aanzien wor den. Het is bijna onmogelijk, Mijne heeren, iemands werken te doorgronden zonder deszelfs handelwijze, natuurlijke begaafd heden, voorspoed, tegenspoed en alle blijde en droevige om standigheden zijner loophaan wei te kennen het is daarom dat ik u met eenige trekken den levensschets van mijnen held wil afmalen. De onderrichten welke ik ten dien opzichte zal geven zijn uit de getrouwste bewijsstukken getrokken; wat echter het oordeel betreft dat ik over de werken des vlaam schen poëet zal vellen, dit is het gevolg van mijne eigene on dervinding en overtuiging menigmaal, Mijne heeren, zult gij u kunnen overreden dat ik het met de verschillende vitters van Ledeganck's gedichten niet altoos eens ben. [Wordt voortgezet).

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1867 | | pagina 1