Stads Nieuws.
af te schaften, dat hij den aanvang van den aan-
slaanden zittijd aan de pruisischc Kamer zal wor
den onderworpen. Wanneer zal het de beurt van
België zijn
Zooals wij gemeld hebben zijn al de departemen
tale raden van Frakrijk geopend. Volgens de
onlvangene berichten hebben de redevoeringen van
de prefekten of voorzitters geen politiek belang
gehad.
Volgens ofticieele tijdingen uit Weenen ontvan
gen, wordt het gerucht van eenen aanslag, door
door eenen fenian op den persoon der koningin
van Engeland gepleegd, uitdrukkelijk gelogenstraft.
Het Nieuwsblad van den 15n dezer beval een
artikel onder den titel van Wal op de liefdadig
heid. Na zich ernstiglijk beklaagd te bobben over
den slechten uitslag van het wetsontwerp van 1857,
die den val van het ministerie Dedecker had te
weeg gebracht, het zou willen doen gelooven dat
de vrijheid van weldadigheid in ons land is gedoo-
digd, en dat alle bronnen van algemeen welzijn
zijn vernietigd, omdat de kloosters de bevoegdheid
niet hebben van goederen te bezitten en niet uit-
stuitelijk meester zijn van de openbare weldadig
heid.
Volgens de redeneering van het gezegde blad de
volmaaktheid der weldadigdeid is het bestaan van
kloosters; zij alléén zijn bevoegd om de behoefli-
gen te geinoel te komen en om een nuttig gebruik
te maken der daartoe bestemde inkomsten, liet te
genovergestelde is nogtans de echte waarheid; ziel
van ouden lijden af, wanneer al de liefdadige ge
stichten onafhankelijk waren, de geestelijke ver-
eenigingen waren aanzien als het bijzonderste en
de verpleegden als eene onafhankelijkheid, en
ofschoon de inkomsten dikmaals genoegzaam had
den geweest Om een verdubbeld getal behoeftigen
te onderhouden, hetzelve bleef altijd bepaald op
een gering getal en het overig der inkomsten werd
verkermist
Het is niet dat wij de zelfsopofteringen van som
mige geestelijke dochters, die zich ter verzachting
van het lot der ongelukkigen toewijden, niet be
kennen en waardeeren maar wij houden staande
dat hunne pogingen meer nut opleveren, wanneer
zij door wereldlijke bestuurders worden gericht
anders de strekkingen zijn steeds van het getal der
kloosterlingen ten koste der bedeelden te doen aan
groeien, en wij zouden kunnen voorbeelden aanha
len van onafhankelijke vcrecnigingen, alwaar het
getal religieuzen bijna even zoo talrijk is dat der
ongelukkigen aan hunne zorge toevertrouwd
Het Nieuwsblad heeft dus ongelijk van te zeg
gen dat men de wret op de liefdadigheid van 1857
heeft gelasterd, zonder haren geest en hare strek
kingen te kennen hare geest was van op eene
zijdelingschc wijze de dooderhand ten behoeve der
geestelijke vereenigingen te kunnen herstellen, en
hare strekking van de geestelijkheid, zoo niet over
wettelijke weldadigheid te kunnen meester maken,
ten minsten van al de bronnen der almoesen, gif
ten en legaten ten haren behoeve te kunnen afkee-
ren.
Dit is het doel geweest van het bedoelde wets
ontwerp, en omdat allen, wie met die strekkingen
bekend waren, daartegen de stem hebben verheven
en dat de wetgevende macht dezelve heeft afge
keurd, men zou willen doen gelooven dat het
Ministerie eenen oorlog aan den catholijken gods
dienst heeft verklaard, en dat, door zijn toedoen,
al de bronnen van weldadigheid zijn gedoodigd.
Maar, verre van daar, wij houden staande dat hoe
meer men kan beletten dat de giften van hunne
wettelijke bestemming worden afgekeerd, hoe meer
er wezen tl ijk worden gemaakt; tot bewijs wij be
vestigen dat, sedert den omzendbrief van den Mi
nister De Haussy, die zoo de woede van den
jesuitieken boel heeft opgewekt, er, hij voorbeeld,
in onze stad meer giften en legaten aan onze arm
besturen zijn gedaan geweest dan gedurende de
twee eeuwen te voren,, en dat waarom? Omdat
de gevers de verzekering hebben dat hunne giften
waarlijk ten behoeve der Ongelukkigen zullen
strekken, terwijl, met dezelve of aan kloosters of
aan het bisdom te geven,er geene waarborg beslaat
dat zij niet ter bevordering van politieke helangens
zullen gebruikt worden, of ten meesten deele zul
len dienen om kloosterlingen te onderhouden.
Poperinghe, 26 Oogst 1868.
Onder de schromelijke tijdingen uit Poperinghe wegens
zaken welke men in het bisdom van Brugge zoo wel kent en
waarvan dePoperinghenaars nooit het minste hooren of zien,
er is eene omstandigheid door 't Jaar 50 vermeld ter gele
genheid van welke, volgens de bewering van dit blad, de
heer Kommissaris van Politie dezer stad aan eenen harer rijk
ste inwoners deze dreigende woorden openbaarlijk zoude toe
gestuurd hebben: Indien ile wilde,, met eenen trek van
mijne pen ik zou u kunnen verpletten.
Hoewel men hier zoodanig gewend is aan de lastertaal dei-
klerikale vuilbladen dat men er aan ongevoelig geworden is,
de heer Kommissaris heeft nogtans niet kunnen, nalaten van
voormelde bewering, niet tot voldoening der Poperinghe-
naars, maar tot stichting der verwijderde vuilbiadlezers,
kraehtdadiglijk te logenstraffen, ten einde aan dezen laatsten
een staaltje te laten zien van de kwaadwillige en haatzuchtige
uilvindingen waarvan de zwartjes bekwaam zijn.
Niet alleen de wederlegging vaii dezen openbaren fonc-
tionnaris, maar de laffe wijze op welke zijne protestatie door
het bisschoppelijk schimpblad is onthaald geweest, geeft een
klaar bewijs van de ongelooflijke kwade trouw waarmede het
klerikaal gespuis bezield is. Men hoeft immers op te mer
ken dat de inlijving dezer protestatie, na op het enkel toezen
den bij middel van een bevrachten brief geweigerd geweest
te zijn, maar door dwang en ten gevolge van een deurwaar
ders exploot is toegestaan geweestdat dezelve in kleine en
bijna onleesbare lettertjes is gedrukt geweest, en dat de Re-
daktie, in hare spottelijke antwoord aan den heer Kommis
saris, zich met geen ander argument heeft weten te ver-
schoonen dan met te zeggen dat, wanneer in eenen strijd
tusschen twee personen den eenen slaat en den anderen zich
verdedigt, men quite is
Zie hier den brief van den heer Kommissaris en de mede-
lijdensweerdige antwoord van 't Jaar 50
Poperinghe, den 12 Augusti 1868.
Mijnheer de opsteller van 'x- Jaar 50.
In uw nummer van Zondag, 26 Juli laatst, schandelijk
zinspelende op eenen achtbaren//eer onzer stad, stelt gij deze
woorden in mijnen mond: Met eenen trek van mijne pen
ik zou u kunnen verpletleren. Gelijkerwijs het de eerste
maal niet is dat gij zulks voor den dag brengt, dat iedereen
weet door uwe voorgaande aanhalingen welken schandelijken
zin gij daaraan vasthecht, ik acht het mij voor eene plicht
Mijnheer, van tegen zoo een schandaal ten hoogsten te pro
testeeren. Sedert dat ik de eer heb alhier het ambt van Kom
missaris van Policie te bekieeden, is die heer, welken p-ij
bedoelt, het voorwerp geweest van mijne hooge achting, en
nooit heeft het mij kunnen te binnen komen iets ten zijne
laste te denken of te zeggen. Daar en boven, om alle chicane
te voorkomen, verklaar ik die woorden, welke gij mij ont
leent, nooit ten laste van niemand hoegénaamd te hebben
uitgesproken.
Mijnheer de opsteller, het ware mij onmogelijk te gelooven
dat gij de uitvinder zoudt kunnen wezen van zoo eene laste
ring. Gij moet dan het slachtoffer geweesl zijn van een dier
mannen, voor welke alle middelen goed zijn om hun oogwit
te bereiken en hunne wraakzucht te voldoen. Mijnheer ft
zou mij medeplichtig gevoelen van zoo eene wandaad, indien
ik u niet verzochte van door den eersten te verschijnen num
mer van 't Jaar 50 het publiek kenbaar te maken dat de
woorden welke gij mij toeeigent, niet anders zijn als logeniaal
en lastering, ongelukkige uitwerksels van eenen politieken
haat, ik daag uit wien het zijn moge mij te zeggen zulke of
daaraan betrekkelijke woorden uit mijnen mond vernomen te
hebben.
Deze dan, die u zulks heeft aangebracht, kan niet anders
zijn als een logenaar, een lasteraar en een groote lafaard
welken ik uit al mijne krachten misacht en welken ik overlever
aan den afkeer en de verfoeiing kangansch het publiek.
Verhopende, Mijnheer de opsteller, volgens het recht dat
de wet mij toelaat, deze weinige reken in uw eerste nummer
te zien verschijnen, ik heb de eer u te groeten.
J. Garnier,
Kommissaris van Policie.
M. de commissaris van police.
Hoor I'k En hebbe ik nog nooit niemendalle in uwen
mond gezet, da'k wete, wat is dat nu? En wat dat aengaet
van verpletteren, dat zijn uwe zaken. Daer heeft iemand ge
zegd in myn gazet, zegt gv, dat gy dat gezegd hebt, en ge
zegt gy nu, ook in myn gazet, dat gy dat niet gezegd en
hebt, newel, ge zyt nu quite! Ik.en wete ondertusschen vol
strekt niet van welken achtbaren persoon het mag zyn dat ze
zeggen dat gy dat gezegde gezegd hebt. Verpletteren! Weet-
je gy wel, Mynheer de commissaris van police, dat verplette
ren, dat dat, voor een momentje, nog niet al te gemakkelyk
en is, maer eene verpletterde zake wederom ontpletteren, dat
is heksewerk, of soorte daer naest.
W aermede ik de eere hebbe te zyn
't Jaar 50.
Eene belangrijke en tevens kostbare ontdekking komt ge
daan te worden in het oud klooster der Rijke-Klarissen,
gezegd Urbanisten, en toebehoorende aan den ondernemer
M. Victor Angiitis.
Drij zerken in Doornijksch steen met half uitstekende beel
den gebeiteld, voortkomende van de abdij der Urbanisten,
voortijds gelegen buiten de Dixmudepoort, ter parochie St.-
Jan, op eenen grond genaamd Roosendaei.e en welk verwoest
werd tijdens den inval der Geuzen in 1566 en 157$, tijdstip
op welk deze kloosterzusters binnen IJperen kwamen ge
vlucht.
De eerste steen verbeeldt de Boodschap van Maria en is
gebeiteld in 1570.
Het grafschrift is ter gedachtenis van Clara Kockeels,
XXII" abdis der Rijke-Klarissen; van hare zuster Margareta
en van Catharina, hare bloedverwante. Wij zuilen er bijvoe
gen dat deze abdis in den Heer ontslapen is den 10 April
1561zij was de abdisse Mevrouw Marie Vande Walle opge
volgd in 1559.
De tweede zerk, zonder jaargetal, maar na 1545 gemaakt,
verbeeldt de Geboorte van J.-C.
Het grafschrift is ter nagedachtenis van 1° zuster Jacque
line Lansaem, geboren en gedoopt te IJperen, den 16 No
vember 1520. Zij was eene der 14 kinderen van Jos. Lansaem,
heere van Waerde, schepene van IJperen, die in 1515 te
Middelburg trouwde met Margareta Vander Burch. De welda
digheid dezer edele familie evenaarde haren rijkdom, en het
Gasthuis onzer, stad stelde dezelve onder zijne voornaamste
begiftigers; 2° ter zaliger gedachtenis van zuster Joanna van
Hollebeke, dochter van Walrand van Hollebeke, heere van
Wulverghem, Groot-Baljuw van IJperen in 1557, en van
Joanna van Steenstraete. Zij woonden op het kasteel van Hol
lebeke.
De derde steen gemaakt in 1546, verbeeldt de Aanbid
ding der Koningen in den stal van Bethleëm.
Hetgeen er op te lezen staat is ter zaliger gedachtenis van
1° zuster Joanna Keingiaert, dochter van Francis,schildknaap,
schepene der stad IJperen in 1509, en van dame Marde
S'Grauwen
2" Zuster Joanna Bryde, hare bloedverwante, overleden in
het klooster der Urbanisten (gezegd Rosendaele) den '12
Oogst 1556.
Dit is voor wat de geschiedenis betreft. Maar voor wat de
kunst aangaat, wij mogen er bijvoegen dat deze steenen zeer
goed bewaard en weinig geschonden zijn. De uitvoering 'n
doornijksch steen, welk niet al te gemakkelijk is om bewer
ken, geeft ons een gedacht der behendigheid der alstoen le
vende kunstenaren.
Op verschillige figuren ziet men nog het goud en de kleu
ren die dezelve bedekten en een zeer eigenaardig uitzicht
moest leenen. Deze steenen lagen in den vloer met het onder
ste naar boven. Men kan zich met moeite een gedacht make'1
van de verwondering der werklieden, wanneer zij deze stee
nen uitheffende de figuren en opschriften ontdekten.
.1
M. Martinus Le Roy, baardscheerder alhier, heeft Dinsdag
laatst zijne jubelfeest gevierd van 50jarigen confrater
Maatschappij Perrukieren.