VAN IJPEREN. mm 4 FRANKEN 'S J'AARS Nr 44^. Ncgensle Jaar, ZONDAG, 1(5" OCTOBER 1870. Politiek. Stads,-Kunst- en Letternieuws. Verschillige Tijdingen. Markten. Bekendmakingen. Stads Nieuws. DE NIEUWJAARSBRIEF. VOOR IJ PEREN. Fr. 4-50 VOOR BUITEN STAD. Aankondigingen 12 cenliraen den regel. Reklamen: 25 cenlimen. Bureel Dixmudestraat, 59.Alle inzendingen vrachtvrij. Volgens het zeggen van het Journal de Brux- elles, de frane-maconnerie van Belgie, het, is te zeggen, de vooruilgangers uit de hoofdstad, zouden een adres aan hunne duitsche broeders gezonden hebben, ten voordeele van het behoud der fransche grenzen. Indien zulks waar is, het is ccne vcr- verwaande tusschenkomst in politieke zaken, waar in zij niets te zien hadden en waarin het gevaarlijk is, wij Belgen, ons te bemoeien Belgie is onzijdig, en tot behoud van zoo eene gunstige gesteltenis is het belanglijk dat het geene redens van misnoegen geeft aan de krijgsvoerende partijen, daar den uit val van den oorlog altijd onzeker is, en dat wij met ons gunstig te toonen aan de eene wij gevaar loopen de andere te misnoegen en haar zou kunnen de ge legenheid verschaffen ons, zoo niet intenemen, ten minste ons te verdeelen. Het is aldus dat de vooruilgangers door wiens overdrevene voorstellen ons schoon Vaderland, waarschijnlijk voor lange jaren, aan hel vernede rend clericalismus is overgeleverd, ook de oorzaak zouden kunnen zijn van het verlies onzer onafhan kelijkheid. De toestand des volks is allertreurigst in alle landen. De duurte der levensmiddelen, het werk- gebrek, de onrechtvaardige maatschappelijke in stellingen folteren de lagere standen op de schrikkclijkste wijze. En de winter is nakend met zijne ontbeeringen. Bij dit alles heeft zicli nog eene andere ramp ge voegd, welke niet minder IJselijk isde oorlog Het is alsof het gebrek, niet genoeg kunnende woe den, den oorlog ter hulp riep, om diegenen te treffen, die aan zijne slagen ontsnappen. Hoe lang nog zal het volk zich in dien ongelukki- gen toestand bevinden? Wanneer dan zal de liefde en de verlichting de maatschappij tot dat punt verbeterd hebben, dat alle menschen als kinderen van denzelfden God eene plaats aan de tafel des levens nemen Is er voor hel volk geene betere toekomst te ver helpen, en zal dan op de wereld nooit iets anders dan jammerkreten uit de borsten stijgen? Zou God het grootste gedeelte des menschdoms veroordeeld hebben om al lij t te lijden Denkt dat niet, antwoordt een groot man. Denkt dat niet, roept een diepdenker u toe, dat ware God lasteren De weg van den vader aller schepselen is een weg van liefde. Wat van Hem komt is niet het kwaad, dat de arme schepsels foltert, maar het goede dal hij met milde hand rond hen verspreidt. Eenigen zeggen, vervolgt de beroemde schrij ver, gij zijt bij uwe geboorte lot het lijden bestemd en uw leven moet hier beneden niet anders dan lijden zijn. Maar zij zijn het, die de folteringen uit oefenen, en, omdat zij hun welzijn op het ongeluk van anderen hebben gesticht, willen zij de onge- lukkigen overtuigen, dat hunne ellende ongenees baar is, en dal hel eene zoo misdadige als zinne- looze poging ware er zich aan te willen onttrekken.» Inderdaad zoo is het. Van geen Christen grond beginsel is er meer gebruik gemaakt dan van dit der gelatenheid. Wat het christendom als een, redmiddel den ongelukkigen heeft gegeven, wordt door de zelfzuchtigcn als een wapen gebruikt, om den duur van het lijden des menschdoms te verlen gen, en als een voorwendsel om met gekruistde armen den strijd der misdcelden legen dconlbee- ringen te aanschouwen, Maar, wanneer er zijn die zeggen, dat de ellende ongeneesbaar is. geloof hun niet. liet kwaad ligt in het werk Gods niet, maar in de zelfzucht der menschen. Hoopt dat het onderwijs, niet het ver basterend cn naar roemzuchtend onderwijs, eens het mcnschdom zal verbeteren, en het lijden des volks doen ophouden. Koophandel Wordt voortgezet). Victorien Yande Weshe. DE TOEKOMST DE LACBEflE STANBEW. IJperen, IS October 1870. Knnwt- csï Woensdag laatst heeft die belangrijke Kring zijne werkzaamheden begonnen. Een twintigtal leden waren tegenwoordig. De spreekbeurten van geheel het jaar 1870-1871 zijn vastgesteld geweest. Van Woensdag aanstaande zal men aanvang nemen met de serie (4C Vervolg). Waar hij kans zag haar te ontwijken, Zonder onheusch zich te toonen, Deed hij immer zelfs met opzet En verzon Waar hij kon Soms al de eene of andre lengen Eens hij sprak haar van zijn vrienden, Die hij in de stad Te bezoeken had Of van clubs en maatschappijen, Van 't gezwets der volle kroeg, Waar hij vreugd en spel bejoeg; Zoo ook deed hij haar gelooven, Dat hij lang een juffer vrijde, Machtig rijk en die hij eerlang Huwen ging. Later kocht hij bij een schilder 't Wulpsch portret van een boelinne, Dat hij op zijn kamer hing En dit aan het meisje toonend, Riep hij als begeesterd uit Zeg, hoe vindt ge mijne bruid 't Meisje sprak, de dood in 't harte Frans, ik vind ze hef en zoet, Zeker is uw keuze goed. Eu als beiden 's Avonds van elkander scheidden,, Zoo beladen met een logen, Zwollen tranen in hunne oogen. En zoo slopen dagen, maanden Traag en treurig heen Toen de dag vóór nieuwjaarsmorgen Van den jare achttien honderd Zeventig verscheen. Nieuwjaar wellicht bracht men Mina Tijding uit Amerika Want het was reeds lange dat (Reeds driemaanden bijna), Frits'op al heur zoete brieven Nimmer eens geantwoord had. Op dien dag wou Frans aan Mina Met den Zaalgen nieuwjaarsgroet, Tevens een geschenk haar bieden, Plichtgebruik dat dubbel dierbaar Was aan zijn beklemd gemoed. Wrat hij tot geschenk bestemde, Was een mooi verkleind portret In een medaljon gezet 't Was het beeld van heuren minnaar Daar haar Frans dien morgen aanbood, Waar de namen Frits en Mina Kunstelijk te zaam verbonden In het goud te prijken stonden. Blijde moest de maagd wel wezen, Toen zij 's jonglings hulde ontving, Toen hij 't gulden medaljon haar Om den blanken schouder hing Ook als vrouwe zeer nieuwsgierig, Had zij vlug 't juweel geopend Waar zij thans dit beeld in zag, Dat haar immer toe te spreken Scheen met zijnen milden lach. Bij 't aanschouwen deed een blos Hevig haar de wangen gloeien, Dan verbleekte zij als marmer, Eindelijk brak ze in tranen los. Waarom weenen sprak de jongen, ii Eerlang ziet gij hem toch weer En als Frans die woorden uitte, Bloosde hij, als zij zoo zeer.

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1870 | | pagina 1