VAN IJPEBEN.
4 EKANREiX "S JA4RS
mmimswi
51452, ftegenste Jaar
Politiek. Stads,- Kunst- en Letternieuws. Verschillige Tijdingen. Markten. Bekendmakingen
DE NIEUWJAARSBRIEF.
VOOR IJPE11EN. I'ii. 4-30 VOOR Bl'lTEN STAD.
Aankondigingen: 12 centimen den regel.
Reklamen: 25' centimen.
ZONDAG20" NOVEMBER 1870.
Jggf Bl'keei. Dixmudeslraat, 59.Alle inzendingen vraclit vrij
De Meester. Gij hebt mij laatst gevraagd,
Koster waarom zou de geestelijkheid zich zoo
hevig tegen het ofliciëel onderwijs verzetten, indien
zij de overtuiging niet had dat hetzelve verderffe-
1 ij k is
De reden is zeer eenvoudig.
De Koster. Ik begrijp ze niet.
De Meester. Gij moet bekennen, Koster, dat
al de listige bewerkingen der Jesuilieke geestelijk
heid strekken om de ontwikkeling der menschelijke
vermogens in te toornen, ten einde hare overheer-
sehing gemakkelijker te kunnen uitbreiden.
De Koster. Ik betwist dit, des te meer, dat
de geestelijkheid nog meer gestichten van onder
wijs dan het Staatsbeheer of de Gemeenten bezit,
en dat heden het onderwijs in dezelve op zoo goe
den voet dan in de andere is ingericht.
De Meester. In sommige ja, maar in hel al
gemeen, neen. Daar alwaar het officieel onderwijs,
gelijk in het grootste gedeelte der gemeenten, me
destreving maakt aan het clericaal onderwijs, men
is genoodzaakt hetzelve op eenen min of meer ge-
sehikten voet in te richten, opdat de vergelijking
tusschen den vooruitgang der leerlingen niet te
nadeelig zou zijn, en het is bijzonderlijk om die
reden dat zij het officieel onderwijs tegenwerken en De Koster. En toen
zouden willen vernietigen.
De Koster. Wanneer, gelijk vóór de omwen
teling van 1793, het onderwijs geheel in handen
der geestelijkheid was, waren er toch ook geleerde
mannen.
De Meester.Gewis; maarzij waren raar. In
het algemeen al degene die zicli lot het priesterdom
niet bestemden, op weinig uitzonderingen naar,
bezaten weinige wetenschappen, en voor hetgene
het onderwijs der middel- en onvermogende volks
klassen betreft, het was zeldzaam van werklieden,
hazen en zelfs bandeldrijvers te ontmoeten die
konnen lezen of schrijven.
Jan. En het is tot daar dat zij de maatschappij
zouden willen achteruit doen gaan, ten einde de
bevolking te gemakkelijker te kunnen verdweepen
en in hunne afhankelijkheid stellen.
De Koster. Wat kan u dit doen vermoeden
De Meester. Al de listige bewerkingen der
Jesuiterij strekken tot daar; waarom, bij voor
beeld, rechten zij scholen op in alle steden in me
destreving met de wettelijke, over welke zij het
toezicht hebben en dus de hand kunnen houden
dat er aldaar niets kwalijks worde onderwezen P Is
het niet om dezelve te trachten te doodigen. ten
einde uilsluitelijk meester van hel onderwijs te
kunnen worden
De Meester. Een pastor heefs de vrijmoedig
heid gehad van mij destijds het geheim te doen
kennen, op mijne aanmerking dal zijne kosters-
school zeer slecht was ingericht; laat hem maar
doen, antwoordde hij mij. die man zal van
al die kinders goede christenen maken en het is ai
wat zij moeten zijn.
Ook nauwelijks is een clericaal ministerie aan
het Staatsroer gekomen of een van de eerste zijnet-
daden is van te verklaren dat met het'jaar 1872 ai
de bijdragen voor het onderwijs zullen worden ai-
geschaft.
De Koster. De Minister heeft reeds verklaard
dat het een misverstaan was; dat hij dit stuk had
geteekend zonder lezen en het werk was van een
zijner beambten.
De Meester. Het is eene ongehoorde daad
zonder voorgaande dat een Minister de verant
woordelijkheid van zijne daden op eenen onder
daan tracht te leggen, terwijl eenieder overtuigd is
dat M. Kervyn de Lettenhove, na die toegevend
heid te hebben gedaan aan de kopstukken zijnet-
partij, en ontwaard hebbende hoe slecht dezelve
door de menigte werd onthaald, zich heeft ver
schoond met te zeggen dat deze verwittiging het
werk van eenen beambte was
Yictorien Vande Weahe.
jlELV
\fsim
DE TOEKOMST
Samenspraak tns^chea den Schoolmeester,
den Roster cis .Sais Gocdgcbcur.
(C>e Vervolg).
i: Laat mij spreken, want ik min u,
Dus vervolgde Frans,
Niet van heden, niet van gistren,
Maar van d'eersten dag, o Mina,
Dat ik, lieve, uw trekken zag
En nog immer blinkt die dag,
Met zijn toovrend licht me tegen,
Met zijn milden zonneglans.
li O! vergeefs heb ik geworsteld,
Aangewend mijn zwakke krachten,
Tegen 't zondigend gevoel,
Dal mijn ziel als overmeestert,
Onweerstaanbaar, zonder uitzicht,
Zonder doel
Want jaloersch, ik laat me voorstaan
Dat gij immer nog uw minnaar
Dagen nacht betracht
En toch min ik u te feller
Want trots eer en plichtbeseffing,
Trots mijn woord aan Frits gegeven,
Dat ik op u waken zoude,
Wint mijn liefde steeds in kracht.
Dank, o dank, mijn vriend en weer
Kuste Mina Frans zoo teer.
it Laat mij, laat mij, want wanneer ik
In 't geheim van 't nachtlijk waken,
Soms een zucht voor u dofst slaken,
In het binnenst mijner ziel
Zag ik bij dit toovrend droombeeld,
Tevens 't beeld van Frits dat grijnzend
Soms als een verwijt mij voorkwam,
En dat drukkend als een knaging
Blij zoo zwaar op 't harte viel.
Spreek mij toch van Frits niet, Frans,
U mijn hart, mijn liefde thans.
Zwijg, o Mina, want die woorden
Zijn slechts .schand en eerloosheid
Arme vriend, die ginder verre
Leeft en streeft voor u alleen thans.
En naar 't blijde weerzien beidt
Die op uwe trouwe staat maakt,
Tevens op mijn vriendschap rekent,
Eu wij zouden eed en trouw woord,
Liefde en vriendschap gaan verbreken
Mina, neen, dat waar te wreed,
Hem verraden wil ik nimmer
Liever sterven zoude ik zeker
Biet mijn hopelooze liefde,
Biet 't geheim ten grave dalen.
Liever sterven met mijn leed
Och waarom is hij toch hier niet,
Klaagde weer 't betraande meisje,
i! Waarom geeft hij taal noch teeken,
Waarom komt hij nimmer weer
Zei hij niet: een jaar, niet langer,
Toef ik in Amerika,
Dan breng ik ii liefde en rijkdom,
Mina, dan wordt gij mijn ga,
En wij scheiden nimmermeer 1
<i Wis, sprak Frans, dat nog die rijkdom,
Waar hij menig plan op bouwt,
En dien hij voor u gedroomd heeft,
Hem tot heden luttel toelacht,
En dat hij op wisslig lot zich
Voor gewenschtér stond betrouwt.
Liever zoude ik even sterven,
Sprak de mijmerende maagd,
Dan in trouwloosheid te leven,
Dan in 't hart de schand te dragen,
Die mij, 'k voel het reeds op voorhand,
Als het waar de ziel doorknaagt.
Sterven bij dit woord vol schroom,
Dal uit beider hart kwam wellen
Wisselden ze een strakken blik thans
Die hun door de leden rilde
Als een magnetieke stroom.
Beider sombere gedachte
In hun ziel te zaam versmolten,
Scheen alleen zich vast te klampen
Aan 't verlossend, overheerschend
Denkbeeld van de dood
Die thans eens als wraakbedrëiging,
Of als een verzoeningsmiddel
Hun een laatste toevlucht bood
Wordt voortgezet.)