Hoe mm de vorsten bedriegt. Politiek. Stads,™ knus!™ en Letternieuws. Yerschillige Tijdingen. Markten. Bekendmakingen. 4 FRANKEN 'S JAARS -V 400. Tiende Jaar. VOOR De nieuwjaanvenseh is eene plechtigheid welke al de hooggeplaatste ambtenaren ten aanzien van den Koning moeten vervullen. Meest allen slaan de oude Moniteurs open om er een compliment in te vinden die niet al te versleten is. Dit jaar, de toevallen van den oorlog en van de moeilijke om standigheden waarin wij verkeeren, hebben voor de menigte de laak vergemakkelijkt. De generaal Pienard, in zijne hoedanigheid van Opper-kom- mandant der Burgerwacht, heeft zich tusschen al onderscheiden met, in naam der leden van de Gar de Civiek aan Z. M. te bevestigen dat deze niet be ter vragen dan van soldaaije te spelen, het is le zeggen, van zoodanig ingericht te worden, dat alle ongebrekeüjke mannen, ten einde het leger te ver sterken, bij dezelve zouden ingelijfd worden. Dat Generaal Renard, omzijn commandeinent te verheffen en belangrijk te maken, dit verlangt, wij verslaan liet; maar dat een ministerie, waar van de commandant der burgerwacht in deze gele genheid slechts de weergalm is en die zijne bezit neming van het staatsroer aan de hevigheid waar mede het het militarism bevochten heeft moet. dank wijten, thans de geheele bevolking onder de wa pens wil brengen en, gelijk in Pruisen, jaarlijks in een kamp de wapenoefeningen doen lecren, dat gaat le verre, en wij vinden dat Generaal Renard kwalik heeft gedaan met aan den Koning te beves- tigen dat de natie zoo eene militaire inrichting ge willig zou aannemen. ïn tegendeel, wij bevestigen dat onze jeugd, bij zonderlijk ten platten lande, een afkeer heeft van het soldatenspel, en dat de heerschappij van het ministerie, indien het, zoo het schijnt, de verlan gens van M. Renard moest inwilligen, gevaar zou loopen van korten duur te zijn, Wij zijn gewaar aan den schrijftrant van het Nieuwsblad dat het zich in het kort aan eene nieuwe kiezing verwacht, want het herneemt al de faamrooverijen dat het telkens in dergelijke om standigheden honderdmaal herhaald heeft; het is onbegrijpelijk hoe er schrijvers gevonden worden die zich katholijk noemen en zich zulke lasteringen en smaadredens toelaten Zij hebben schoon eerlijke inenschen te beliegen en te honen, zij bedriegen niemand, en hunne schendschriften zij wapens waaraan zij zich zelve kwetsen en waardoor zij meer nadeel aan het Ge loof en aan den Godsdienst toebrengen, dan al de vrijdenkers en francmacons te samen. Inderdaad, voor alwie redeneert en niet geheel verblind is, wat al oorzaken leveren dusdanige schendschriften niet op om den twijfel in de gemoederen der geloovigen te brengen; want toen men door priesters op zulk eene verbitterde wijze eerlijke, treffelijke en ach tingwaardige lieden ziet lasteren en uitschelden en dal men die zelfde mannen zonder schaamte noch vrees dagelijks de mis ziet lezen, is het niet een be wijs dat de Godsdienst voor hun geen ander doe! heeft dan hunne heersch- en geldzucht te voldoen Wij weten van te voren dat zij zullen houden staan dat, noch het Journal d'Ypres noch het Nieuwsblad, door abtjes zijn geschreven, maar in de veronderstelling dat het zoo ware. hel is alle- zints bewezen dat de Bisschoppen en de clerieale geestelijkheid deze overdrevenheden goedkeuren, ondersteunen en aanprijzen, en dus dat zij van de zelve verantwoordelijk zijn. Wij zeggen de clerieale geestelijkheid omdat er gelukkiglijk nog hier en daar priesters gevonden worden, die getrouw aan de voorschriften van het Evangelie, de geboden van God niet over het hoofd zien en inwendig de handelwijze der Jesuiterij be knibbelen, maar zij mogen zich niet uilen, zoo niet, zij worden vervolgd lol dat zij het hoofd in den schoot leggen. Het «Nieuwsblad» dat zoo kroonhalsde toen het zijn afgod Jan Delaat op een peterstaai en onzen achtbaren heer Burgemeester in zijne schaduwe plaatste, zal zeker aardig hebben staan zien toen hel de uitslag van het proces vernomen hee/t. Bah, ten doet! zulk goedje is met niets verlegen, het zal schreeuwen tegen de rechters en zijnen Delaet een martelaar uitroepenen dan, geen woord meerHeeft hel ook alzoo niet gegaan met 1JPËREN. Kn. 1-SO VOOR BUITEN STAD. .Aankondigingen: 12 centimen den regel. Reklamen: 25 centimen. ZONDAG, 15" JANUARI 1871. Bdeeei. Dixmudeslraat, 39.-— Alle inzendingen vrachtvrij. mmmmÊsaxMtam vEsmamsBBsmMmwfim^ Meermaals denk ik bedroef, aan menigen vogel die buiten Omkomt thans, wen de wind eentoonig door 'blaarlooze bosch [fluit Mangel aan nooddruft dreef die gevleugelde zangers tot hier toe, Uit hun lachende nesten, die hoog in de kruinen der boomen Eenzaam wiegelen tusschen den ijzel der krakende takken. Mangel aan nooddruft zweepte hen hier op stalling en mesthoop, Om den vergetenen korl te pluizen uit menig een koornaar Laas! thans liggen de stalling en mesthoop onder de sneeuw- [korst. Och, wat moeten er vogelen sterven bij zulk een getijde Niemand der diertjes nogtans, die vindt het verhongerd ge- [raamte Tusschen het welige gras als weder de lente terugkomt, Als weer T zedig vióolken zijn liefelijk kopje uit het gras [schiet Zouden de vooglcn misschien om te sterven zich ergens ver schuilen? Of geeft God hun een graf op aarde te vinden door niemand II. Moedersweent daar buldert de bronzen doodklok Gansch de jonkheid saam uit het Zuid en Noorden W raak en hoogmoed rukt ze vooruit, gereed ten Bloedigen tweestrijd Bloed- en roofzucht ligt in des diers geaardheid. Doch geen dier verscheurt, dan uit nood, een ander Roem- en hebzucht werpt het gewapend menschdom Broeders op broeders Gallieërs, Germanen, gemaaid als koren Storten jammrend neer op hét bloedig slagveld Raatiend vliegt de kreet hun van Vaderland en Vrijheid de keel uit Is dat 't doe! der eeuw en het licht der waarheid Zijn dan Gods geboden bemint elkander, Wordt door Vrijheid grooti> uit het hart des volks voor Eeuwig gebannen IIÏ. De loteling vertrekt naar 't leger henen, En spreekt zijn' bruid een teer en laatst vaarwel Van zijn gelaat is vroolijkheid verdwenen, Van biltren angst slaat hem de boezem fel Hij denkt, de droeve wis hier bij de linde, Zie ik u, lieve nimmer weer misschien.... Hem kussend suist de teerbeminde a Tot weerziens; ja tot \vederzien Des avonds als hij op de verre grenzen Te sluimren ligt, na 't einde van den slag, Komt in een droom dien engel zijner wenschen Ilem daar nog troosten met een zoeten lach.... Maar lang mag hij dien droom niet smaken, De vijand naakt... men moet hem weèrstand biên, Toch zegt hij bij het droef ontwaken Tot weerziens, ja, tot wederzien Men hoort 't geschut thans in de verte knallen, En op een stond is 't leger saünigesneld, Het doet den vijand beven... wijken... vallen... Hij ook, hij valt op 't eervol bloedig veld Het hart doorboord, nog stille suist hij imler, 'Wijl hem de ziel gaat uit het lichaam vliên Eens ziet gij mij hierboven weder, Tot weerziens, ja, tot wederzien

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1871 | | pagina 1