VAN IJPEREN.
MINNEN.
4 FRANKEN 'S JAABS
11is
Ar 4*73. Tiende Jaar
ZONDAG, 16" APRIL 1871.
Politiek. Stads,- Kunst- en Letternieuws. Verschil!ige Tijdingen. Markten. Bekendmakingen.
Politieke berichten.
VOOR IJPEREN. Fn. 4-50 VOOR BUITEN STAD.
Aankoniligingcn12 ccntimen den regel.
Reklamen: 25 cenlimen.
©£n
m Bureel: Dixmudeslraat, 59.Alle inzendingen vrachtvrij.
De Times heeft uit Philadelphia eene depeche
ontvangen, volgens welke de gemengde Commissie
tot eene minnelijke overkomst is gekomen.
Alzoo zal de langdurige kwestie van den Alaba-
na eindelijk in der minne kunnen vereffend
worden.
De Keizer van Oostenrijk, den dood van Tege-
thof beweenende, heeft een lijkdienst op al de oor
logschepen bevolen. De vlag zal half top geheschen
worden gedurende 14 dagen.
In eene zeer talrijke vergadering van notabelen,
te Munehcn welke den 10 April heeft plaats gehad,
werd er eenparig besloten aan het gouvernement een
adres te sturen, waarbij het verzocht wordt al de
mogelijke middelen in het werk te stellen legen de
niewe leere der onfeilbaarheid en er de verspreiding
in de gestichten van openbaar onderwijs, van te be
letten.
Het adres vraagt insgelijks aan het gouverne
ment spoedig en krachtdadig aan te dringen op de
regeling, door de wet, van de betrekkingen tusschea
Kerk en Staat.
De geruchten nopens eene verandering van mi
nisterie in het Groot-Hertogdom Luxemburg zijn
van allen grond ontbloot.
De Koster. Meester, gij ziet wel dat het ka-
tholijk ministerie ook de belastingen kan afslaan.
l)e Meester. Hoe dat
De Koster. Heeft het niet eene wet aan de
beraadslaging der kamer voorgedragen om het pa
tentrecht der herbergiers en der tabaeverkoopers
af te schaffen
De Meester. Ja, ten behoeve van den staat,
omdat de ondervinding heeft bewezen dat er onder
de herbergiers veel liberalen zijn en dal men hun
liet kiesrecht wil afnemen; maar zij zullen de
zelfde patent moeten betalen ten voordeele der
Provinciën terwijl van den anderen kant de grond
belastingen zullen verhoogd worden om te voorzien
in liet verlies daaruit voor de staatskas onderstaan.
De Koster. Maar dal zou eenen last zijn die
bijzonderlijk op de landslieden zon wegen, en wij
zouden daardoor meer stemmen kunnen verliezen
dan het afnemen van het kiesrecht aan de drank-
verkoopers ons zou kunnen doen winnen.
De Meester. In het geheele niet, Koster. De
landslieden zijn zulke eenvoudige sukkelaars, dat
de Pastors hun alles kunnen wijsmaken zij zullen
hun zeggen dat zij in de andere wereld de beloo
ning zullen ontvangen hunner opofferingen in deze
gedaan, mei te stemmen voor degene die hun be
drogen hebben.
De Koster. Meester, gij veronderstelt onmo
gelijke zaken.
De Meester. Mijne veronderstelling is gestaafd
op hetgene in de laatste kiezing heeft plaats gehad.
Een groot deel der buiten kiezers hadden hunne
spaarpotten door eene zamenrotting van aflroche-
laars afgedaan geweest, zij waren grootendeeïs ten
onderen gebracht en men heeft ze nogtans zien
stemmen in het belang der mannen die hun op zoo
eene schandelijke wijze bedrogen en geruïneerd
hadden
De Koster. Gij zinspeelt altijd, Meester, op
de mannen die aan het hoofd der partij zijn die gij
bevecht, en nogtans gij moet bekennen dat zij eer
lijk hebben gehondeld met hunne geheele fortuin
aan de sehuldeischers der maatschappij, waarvan
zij de bestuurders waren, af te staan.
De Meester. Dat is iets anders. Zij hebben
moeten hunne gekende eigendommen afslaan om
dat zij daartoe zijn veroordeeld gewordenmaar
men kent niet welke schatten in hunne portefeuil-
len bestaan, en toen men aan het zeggen van lieden
die de beursen bijwonen mag geloof echten, er is
onder andere een van die mannen die nog onlangs
voor een rnillioen en half openbare fondsen had
gekocht.
Jan. Of waren al degene, die in Langrands
maatschappijen hebben gemorzeld, de eerlijkste
mannen van de wereld, het is altijd onverstaan
baar boe men hun aan het hoofd van het land ge-
duldt want indien het geen aflrochelaars zijn, het
zijn ten minste onkundige financiers. Ook verzekert
men dat de 36 millioenen dat de achtbare heer
Frère in de kas had gelaten, reeds zijn verdaan en
dat er welhaast eene nieuwe leening zal plaats
hebben.
De Meester. Dal doet er al niets aan. De kle-
ricalcn nemen hunne voorzorgen om hun meester
schap te kunnen onverbrekelijk vestigen het is
heden de afneming van het kiezersrecht aan de
drankverkoopers en na dat, zal de vermindering
van den kiezerscents volgen waarmede zij hun doel
zullen trachten te bereiken.
Jan. Ja, zij zullen voor geene middels achter-
uitdeinzen, en lol bewijs, is er iels onbillijker dan
dat van het patentrecht af te keeren om eene klas
van burgers, vermoed liberaal te zijn,van bun stem
recht te beroven? is eene patent voor het verkoo-
«laaaaaft
2
Samenspraak tuaschen «les» Selsfflolssieestes',
dei» liostes» es» .Haai €r®edgefeesiiï».
'k Min het Eden mijner kindsheid
die mij voor 't geheugen blinkt,
waar 't gemoed de erinneringen
ais uit klare bronne drinkt.
'k Min des bergwouds kronkelwegen,
'k hoor er 's vogels lustgekweel,
en ik blik er uit de hoogte
neer op 't landlik prachtafreel.
'k Min des watervals gesuizel
dat als tot mijn harte spreekt;
wen hij uit der rotse schietend,
in den >kolk zich zuchtend breekt.
'k Min de maan die door het wolkfloers
poos bij poos heur glansen schiet,
en nieuwsgierig schijnt te lonken
naar hetgeen op aard geschiedt.
'k Min het ongetemde veulen
dat wild door de weide draaft;
en de perel dauws die 's morgens
plant en bloemenknopjes laaft.
'k Min den naam van gade en vader,
en het kind dat moeder kust,
en de hand der teedre vriendschap
en het hart op min belust....
O, 'k min alles wat op aarde
uit des Scheppers handen viel,
maar toch immer ligt een treurnis
mij verholen in de ziel.
'k Min het veld waar spade en ploeghout
delven 't graanbed en de voor,
waar de zang der jonge maagden
antwoordt op der knapen koor.
'k Min het bloempje dat zich opent
als de glimlach op een mond,
dat een poosje staat te geuren
en dan neerzijgt tot den grond.
'k Min de vrouwe, bleek van schoonheid,
en wier blik een spiegel is
vol van zoetheid, van verlangen,
vol van mingeheimenis.
't Is omdat bij 't alomvattend
minnen ik geen ziele vind,
die de smachting van mijn harte
in heur eigen zuchten mint.
k Min de jubelende leeuwrik
klimmend boven 't veldtapijt,
wen de zon heur glansenwagen
door het ruim des hemels snijdt.
'k Min de zwaluw die met Meimaand
aan een stroodak 't nestje bouwt
en bij herfsttijd weder heenvluchl,
eer het veld van naaktheid grouwt.
'k Min den ratelenden donder,
die aan 't laatst bazuingeschal,
aan des engels stem doet denken
die de dooden wekken zal.
Treurnis die mijn hart doet blaken
naar een schepsel hier beneên,
dat ik maar alléén beminnen
en mij wedermint alléén.
IJperen, 1869. victories vande weghe.