Gazette vaa 't arrondissement Uperen;
POLITIEKE BERICHTEN.
Nr 104.
26e Jaar.
Zondag 25» December 1887.
Politiek. Stads-, Kunst- en Letternieuws. Verschil!ige Tijdingen, Markten, Bekendmakingen.
Bareel: Dtxmadestraat, 18.
AANKONDIGINGEN 10 centiemen den regel.
RECLAMEN 95 centiemen den regel.
Brieven en pakken moeten vraohtvrij toegezonden worden.
ABONNEMENT
fr4-00 Jaars voor de stad; fr. 4-50 veor geheel Belgte,
Buitenlandsche verzendingen, 't port daarboven.
10 centiemen het nummer.
Men schrijft in op al de postbureelen.
De fransche Kamer heeft Zaterdag, na
eenige wetsontwerpen van weinig belang
te hebben gediscuteerd, lezing van het de
creet gehoord welke den buitengewonen
zittijd sluit.
De nieuwe voorzitter der Republiek zal
genade verleenen aan al de politieke ver
oordeelden, de veroordeelden in de bloe
dige zaak van Decazeville inbegrepen.
De moordenaar Aubertin, die op M.
Ferry heeft geschoten, was zinneloos en
schijnt heden tot het verstand terug te
komen. Hij kent degenen die hem omrin
gen en spreekt verstandig met ben.
De geneesheeren hebben geen vertrou
wen in die verbetering, welke het teeken
is eener nieuwe en onverhelpbare herval
ling. Volgens hen zal Aubertin voor goed
krankzinnig worden.
Als men hem van de misdaad spreekt
weet hij niet uit te leggen waarom hij de
misdaad bedreven heeft, waarvoor hij is
opgesloten.
De keizer van Duitschland, heeft ter
gelegenheid der plechtigheid van den
kerstboom, tot het regiment der huzaren
van de Garde, de volgende aanspraak ge
daan.
Sinds verleden jaar, zijn de gebeur
tenissen veranderd en zijn zij erger ge
worden, wij zijn in een tijdstip van onze
kerheid. Men moet dus meer dan ooit
zich de kenspreuk herinneren welke op
onze képis is geschreven: voor God en
Vaderland.
Uit Weenen wordt gemeld dat men ge
rust is en men voor het oogenblik geene
oorlogs-konflikten vreest.
Men is bijna verzekerd dat Rusland
zijne wapeningen niet zal voortzetten en
het geene troepen meer naar de grenzen
zal zenden.
Ons dunkens zijn de mogendheden allen
bevreesd van den oorlog te verklaren,
omdat zij weien dat degene die het eerst
begint, al de overigen op den nek zou
kunnen krijgen.
'T IS JAMMER.
Als het Sieuwsbladje de liberale
lezinge bij zijne lezers afraadt, dan
zijn wij daar niet bij begrepen.
Bijlange niet. 't Is enkel de liberale
drukperse in 't algemeen, die kwaad
kan doen aan de katholieke partij.
Wij, Ypersche liberale bladen, wij
doen haar goed en werken in haar
voordeel. Be katholieken werpen
ons, spijts alle verspreidinge met
walg van kante, zegt het Sieuus-
bladje en 't schijnt niet te voelen dat
het'daar iets schrijft, waarvan het
niets, maar volstrekt niets weet het
peist niet eens dat zulks misschien, f
wij zeggen heel zeker, een grove leu
gen is, die aanleiding geven kan tot
's Nieuwsblad] es eeuwige verdoeme
nis; want de leugen is, volgens de
H. Kerk, wel eene zonde, ten ware
dat die heel meêgaande H. Moeder
zulke zonden ook toeliete als ze maar
kunnen dienen om den kierikalen
boel te doen draaien. In dat doei laat
ze toch zoodanig veel toe.
Nu tot daar; 't is hare zake.
En de liberalen, die ons lezen
Welja, de liberalen, de gematigde,
althans, die krijgen een gevoel
van afkeer, datgansch ten voordeele
der katholieke denkwijze uitdraaien
moet.
Dus wij vallen buiten den ban, die
op de liberale drukperse weegt, en
die misschien wel een beetje oorzake
is dat het volk haar zoo graag leest.
Wij vallen dus buiten de verboden
vrucht.
Dat is misschien eene reklame te
min voor ons.
't Is oprecht jammer.
BEKENTENIS.
Dikwijls hebben de klerikale dag
bladschrijvers uit hunne schoenen
gesprongen, wanneer wij zegden dat
zij de platte knechten, de poesjenellen
der pastoors en andere drietippen
waren. Maar nu bekennen zij zulks
zelf. Het Nieuwsbladje schrijft immers
in zijn laatste nummer dat het zijne
onderwerpinge zooverre drijft, dat
het alle jare zijnen oorlof doet her
nieuwen om ons te mogen lezen.
Tiens, zijn wij toch verboden vrucht?
Wat warreboel huist er toch in de
bovenkamer van dien gazetschrijver?
Maar laten w ij dat daar en stellen
wij eens en voorgoed vast dat die
schrijvelaarkes zoo onderdanig aan
hunne meesters zijn, dat zij hun alle
jaren nederig gaan afvragen of zij
nog verslaafd en onderworpen ge
noeg zijn om voorts een liberaal blad
te mogen lezen.
Is 't welsprekend
EENE MAAND VAKANTIE.
Men zegt dat de Kamers met Kerstdag
eene maand, vakantie gaan nemen; alzoo
een heelen hoop wetsontwerpen, die op
eene discussie wachten, ten achter latende.
Als er in of buiten de Kamer geklaagd
wordt dat zoovele en zoo lang beloofde
wetsontwerpen geene oplossing krijgen,
dan antwoorden de ministers dat zij geenen
tijd hebben gehad om die wetten te dis-
cuteeren, daar zij te veel werk hebben
gehad.
En zij gaan nu eene maand vakantie
nemen, de werkers-wetten, die eene ver
bast aan den toestand der wérkende
,>las moesten brengen in de kartons laten
de tot het jaar één als de uilen preken.
Dat er kwestie ware van eene wet om
de geestelijken of kloosterlingen te be-
voordeeligen ze zouden wei tijd vinden.
VLAAMSCH EN VADERLANDSCH.
(Vervolg).
Iets heeft ons in heel die zonderlinge dis
cussie ook zeer verwonderd, en eens te meer
verzekerd dat wij hier te doen hadden met
een opgezet spel van wege de Walen.
Dat is dat diezelfde Walen, die zicli zoo
gaarne noemen la plus inlelligente des
deux races de la Belgique en ons, Vla
mingen, zoo gemakkelijk en broederlijk uit
geven voor paardekoppen, domme- en boer-
sche kerels, enz. enz.; dat de Walen, zeggen
wij, zoo nederig geweest zijn tot te bekennen
of voor te wenden, door den mond van M.
Bara en M. Frère-Orban, niet in staat to zijn
Vlaamsch te leeren.
Zij leeren wel Duitsch en Engelsch; zij
stellen zelfs de levende talen zeer boog in
hunne achting en willen ons onderwijs van
die studie doordringen, maar Vlaamsch-
Nederlanasch kunnen zij niet leeren. Alle
volkeren kunnen allo talen leeren; de dom
me Vlamingen leeren wel fransch; -maar
de walen alleen, onder de volkerenkunnen
geen Nederlandsch leeren, en toch zijn zij
la race la plus intelligente de la Bel
gique!
M. Bara gaat zelfs zoo verre van zich zei
ven als voorbeeld te stellen. Hij heeft gepro
beerd, zegt hij, welwillend en aanhoudend
geprobeerd, - en 't heeft niet kunnen luk
ken. Ook het Engelsclx is hem tegengeslegen
Hij lieeft een diploma van bekwaamheid in
die taal; maar hij kent er geen woord van.
Wij mogen dan ook het gevolg trekken
dat M. Bara geen Duitsch kent.
Wel, hoe heeft M. Bara het dan toch aan
gelegd om minister van Belgie te zijn, d. i,
om eene plaats te bekleeden, waar men zich
grondig rekenschap moet kunnen geven van
wat er in Duitschland en in Engeland ge
beurt, aan wiens politiek de onze zoo hoofd
zakelijk is verbonden?
Heeft M. Bara dat alles geleerd en verno
men uit de fransche en de fransch-belgische
pers?
Dan was M. Bara zeer slecht ingelicht en
zeer onbekwaam om Belgisch minister te zijn
en dan had M. Ooremans wel rondweg mo
gen verklaren dat zulke walen niet het sterk
ste bolwerk onzer nationaliteit mogen hee-
ten.
Men doet vruchteloos aan M. Bara, Frère
en hunne vrienden opmerken dat vele walen
het Vlaamsch zeer goed geleerd hebben en
kennen. 't Zijn uitzonderingen, roepen
zij! Gij noemt ons altijd vader Jottrand en
weet geen ander te noemen!
Wij zouden er honderden noemen, en ge
ven zelfs verder eene heele lijst, zonder
Brugge te verlaten. Maar dat alles helpt niet.
De walen willen hebben. pour la eir-
constance. dat ze geen Vlaamsch leeren
kunnen. Maar geeft hun toch geen brevet
van domheid daarvan! ze zouden het u heel
kwalijk nemen.
Welnu, zulke beweringen heeten wij een
blijkbare parti-pris, een ingekankerde haat
tegen het Vlaamsch, een strekkingsproces,
dat niet ter eere en ter voldoening strekken
kan van ben, die zulke middelen gebruiken.
De ware waarheid werd door de Chroni-
que gezegd op 8 November laastieden:
Les Wallons ne sentent pas la nócessitê
desavoir le flamand. De Walen
gevoelen de noodzakelijkheid niet
Vlaamsch te kennen.
Dat is vijftig jaar lang waar kunnen zijn,
door de miskenning van alle rechten der s
Vlamingen; door de opoffering van heel ons
onderwijs in Vlaanderen, aan 't fransch
leeren, om de minste plaats te kunnen be
dienen, zelfs in de Vlaamsche gewesten; ter
wijl de walen in meerderheid onder ons de
vetste posten bekleedden zonder één woord
van onze taal te kennen.
Maar nu is de tijd van recht voor ons ge
komen. Wij willen niet langer dat de Walen,
die plaatsen verlangen in Vlaanderen of in
't leger, de noodzakelijkheid niet gevoelen
Vlaamsch te kennen!
Hebben de WTalen dan recht tot klagen,
omdat een voorrecht, dat zij te lang genoten
eindelijk gaat ophouden, zonder dat hunne
rechten eenigszins daarom gekrenkt worden?
Zoodra de walen de noodzakelijkheid zul
len gevoelen Vlaamsch te kennen, Chroni-
quedan zullen zij het leeren en liet kennen
niet waar?
Welnu, die noodzakelijkheid wordt nu
eindelijk in de wetten geschreven en zelfs
maar enkel voor het Vlaamsche land en
voor het leger.
Als de walen daar over klagen, dan heb
ben wij alle recht hen van kwaadwilligheid
te beschuldigen.
Er werd in de onlangsche Kamerdiscussie
ook zeer dikwijls gesproken van nationaal
belang, van de rust, de eendracht, de toe
komst van Belgie, die in gevaar zouden zijn,
indien men de waalsche officieren dwong
Vlaamsch te kenDen.
Dit zijn wel groote woorden voor de enkele
verplichting, aan jonge officieren opgelegd,
de taal te kennen van de groote helft hunner
soldaten.
De walen zullen ietwat meer moeten wer
ken om officieren te kunnen worden; niet
meer echter dan de Vlamingen, die daartoe
fransch moeten leeren. De plaatskens zullen
wat minder gemakkelijk om krijgen zijn,
maar ze zullen beter vervuld zijn.
Waar is in dit alles het bedreigde natio
naal belang, waar onze op het spel gestelde
toekomst en eendracht?
Voor ons en voor alle menschen, die echt
vaderlandsch oordeelen, is het belang van
volk en land heel elders gelegen en aan dat
belang geeft juist de nieuwe wet voldoening,
eene kleine voldoening nog maar, zelfs!
Vóór een drietal jaren, toen de groote
manoeuvers van 't belgisch leger plaats had
den in Condroz, werd door M. Tardieu
een bevoegd man in die zaken en verre van
een flamigant, in merkwaardige brieven
aan de Indópendance een dreigend en groot
gevaar voor ons leger aangeklaagd.
M. Tardieu had met eigen oog en door
herbaalde gevallen gezien, wat er volgen
kan uit de omstandigheid dat een officier
die zich aan het hoofd bevindt van soldaten
door welke hij zich niet kan doen verstaan.
Hij is alleen, bij voorbeeld, op een belang
rijken post, gelijk de wendingen van een slag
of eene manccuver het ieder oogenbbk kun
nen meebrengen. Zijn mannen kon hij niet
kiezen; het toeval dringt ze hem op. Hij kan
geen Vlaamsch, zij kunnen slechts wat ge
broken fransch, genoeg om mis te verstaan
of volstrekt niet te verstaan. Er is een nauw
keurig bevel" te geven, uitleggingen, die punt
voor punt door eenige manschappen moeten
uitgevoerd worden. De uitval van een slag
hangt er van af; het leven van duizenden
belgische soldaten is op het spel; eene slech
te, misverstane manccuver kan de ondergang
van het land zijn.
De officier kent geen Vlaamsch om zijne
instructiën te geven met eenige zekerheid
dat zij zullen uitgevoerd worden zooals
't moet. Niemand daaromtrent om hem be
hulpzaam te zijn en bovendien spoed is eene
levensvereischte.
BE TOEKOMST,