Brand. uit de HoogescMen. Karei. Gij neemt het veel te hoog op, en gij hebt ongelijk. Ik beken met u dat het programma der Tuindagfeesten weinig belang aanbiedt; 't zal een oude wijfs kerkgang zijn van 't begin tot 't ein de, en het stadsbestuur toont dat bet zich weinig bekommert met de belangen der lastenbetalers. Wanneer de liberalen aan 't bewind waren, gaven zij feesten die het volk naar de stad lokten en alle jaren rie pen de kaloten dat die feesten onbedui dend waren, zij zouden iets meer en beters doen, zij zouden de vreemdelingen van einde en verre doen toestroomen en de lastenbetalers zouden het geld scheppen met ruifels. Nu verspelen zij het geld om niemand eenig profijt le gunnen tenzij eenen brouwer van hunne kliek, die het wel missen kan. Daarin zijn wij volkomen eens. Maar gij hebt ongelijk te klagen over de komst der gulden, dit zou u veel eer moeten verheugen. Staf en beoHoe zoo dal? Karei. Welnu, het is algemeen ge kend dat de Blauwe kousenpardon! de JVatte kazakkenoch vervloekt! ik wil zeggen beo. Zeg maar op, wij kennen onze namen. Karei. Het is algemeen gekend, zeg ik, dat de katholieke fanfaren eenen spoedigen voortgang gedaan hebben in de muziekkuDst.Uwe gazetten hebben er met zooveel lof over gesproken dal uwe maat schappij doorgaat voor het nee plus ultra van al de muzieken. Uw voorzitter heeft moeite noch geld gespaard om u tot daar te brengen; overal waar gij aankomt schit tert gij door uw kostuum en uwe schoone instrumenten, gij speelt overheerlijk aide stukken die men u voorlegt, uwe ver maardheid groeit altijd aan en er is van nu reeds niet één muziek meer dat tegen u kan kampen beo. Gij overdrijft. Staf. Laat hem voortgaan. Karei. lndién ik overdrijf, is het omdat ik geloof hecht aan hetgeen uwe gazellen schreven en ik weet dat zij te rechtzinnig zijn omniet geloofd te worden. Doch, uw President, die toch ook wel weet wat hij zegt en doet, denkt er over gelijk ik, gelijk de gazelten en gelijk al dezen die onpartijdig de zaak willen be schouwen. Uw kunstroem is zoo hoog ge stegen dat niemand in 't omliggende u nog kan evenaren. Men heeft schoon te roepen en te schreeuwen dat gij barakke- muziek maakt, dat gij te Langemarck in den steek gebleven zijt, dat men u le Brugge uitgeschuifeld heeft, dit zijn al leugens door nijd en afgunst uitgestrooid en 't is om in eenen keer al die valsche beschuldigingen in duigen te slaan, dat het stadsbestuur besloten heeft, op voor stel van uwen President, de gulden eens te doen spelen en hunne bekwaamheid met de uwe le vergelijken. Staf. Ik versla u niet te goed. beo. Het is dus eene soort van wedding Karei. In 't geheel niet. Het is eene terechtwijzing. Gij weet dal hel mu ziek der gulden en dit der grenadiers doorgaan voor de twee beste muzieken des lands en uitsluilelijk samengesteld zijn uit artiesten. Welnu, uw President die, ofschoon bij geen muzikant is, toch wel weet wat opofferingen hij gedaan heeft om u op de hoogte le brengen waar gij u bevindt, aarzelt niet u in vergelijking le stellen met deze muzieken, uwe talen ten zullen van beider zijden in de weeg schaal geworpen worden en dan zullen de liberalen en al uwe beknibbelaars over tuigd zijn van leugen en laster. Staf. Maar gij zijl immers ook libe raal. Karei. Ja, maar dit belet mij niet aan Cesar le geven wat aan Cesar toekomt. Als ik ergens een ezel hoor balken zal ik niet zeggen dat zijne stem zoo liefelijk is als de uwe, en als ik u in de processie hoor zingen zal ik u aan geen ezel verge lijken. Zoo ook is het gelegen met uwe muziekmaatschappij; ik weet u naar waar de te schatten en al wat men tegen u uit strooit kan mij van meening niet doen veranderen. Verblijd u dus liever om de komst der guldengij zult zegevieren en wereldberoemd worden, uw President zal de vruchten plukken van zijne opofferin gen, en na zijne dood, misschien nog vroeger, zal men hem een standbeeld op richten als een erkentenisbewijs voor de bescherming die bij aan de schoone kun sten verleende en hij zal een onslerfelijken naam verwerven. beo. Ja maar, indien wij niet zege praalden? Karei. Ilebt gij maar zooveel ver trouwen in uwe talenten? Gij zult en moet zegevieren en de gulden met beschaamde kaken doen staan. Zoo dus heb moed en aanvaard mijne gelukwenschen op voor hand. Vaarwel Staf en beo.Tot wederziens, Karei. Staf. 't Is toch een rechtzinnige vent, 't is jammer dat hij liberaal is. beo. Dat al de liberalen waren ge lijk hij, wij zouden allen broeders zijn, want hij zou geen ja voor neen zeggen. Staf. 'k Zal hem nog trachten aan onze koorde te krijgen. beo. Gij zoudt een goed werk ver richten. Nu, hij heeft mij nieuwen moed gegeven en van nu af aan wil ik mij aan ?t sludeeren zeilen om onbevreesd den kamp le wagen. Staf. Ik ook; op staanden voet zal ik beginnen. Dus lot ziens. beo. Tot later, en weldra zullen wij een fijn glas zetten op ons succes. Maandag nacht, tusschen i en 2 ure, is een hevige brand uitgeborsten in 't Cris- pintjeherberg en boerderij, gelegen op kleinen afstand onzer stad langs den steen weg vanYperen naar Pilkem. De stallingen en de schuur zijn totaal afgebrand, twee koeien en een zwijn zijn de prooi der vlammen geworden en het scheelde niet veel of de bewoners gingen ook in den brand omkomen. De weduwe Dewachter, die met hare twee zonen woont, was ge vaarlijk ziek en had reeds de gerechten der stervenden ontvangen. Een der zonen, die bij haar waakte, was ingesluimerd en werd weldra wakker om zijne moeder iets aan te bieden, maar hoe groot was zijne verwondering en zijn schrik als hij eens klaps de brand gewaar werd. Spoedig wekte hij zijnen broeder en den jongen die bij hen inwoont, en hunne eerste zor gen waren om de moeder te redden. Vijf uren lang heeft de stervende vrouw in een bed op de straat gelegen, terwijl de zonen met de toegesnelde geburen alle pogingen aanwendden om het vuur te bevechten. Eindelijk zijn zij er in gelukt het woon huis te behouden, en het vuur uit te doo- ven. Alles was verzekerd. Men schrijft deze ramp aan de kwaad willigheid toe. Volgens een der zonen ons verleid heeft, zou in den namiddag een vreemde kerel in het huis gegaan zijn en stoutmoedig gezegd hebben: - Ik moet eene almoes hebben. De oudste zoon verweet hem zijne on beleefdheid en zond hem henen zonder iets te willen geven. Dan barstte de rak ker in verwenschingen uit, en riep: Ik wilde dat uw paard kreveerde, dat uwe koeien en al uwe beesten met de pooten in de lucht lagen, dat uw huis af brandde, enz. En alzoo was hij vertrokken. Men ver moedt dat hij uit wraak het vuur in de stallen zou gesteken hebben wanneer hij dacht dat iedereen in slaap was. Men be weert dat hij 's anderdaags 's morgens rond 5 ure op den steenweg van Elver- dinghe is gezien geweest; 't is een kerel met ros haar en rosse knevels, die daags te voren (dit heeft men later vernomen) gepoogd heeft bij klaren dage eene vestte stelen door het venster eener pachthoeve, terwijl de pachter of zijn zoon in de ka mer lag le slapen, gelijk het dikwijls het gebruik is bij de landlieden, 's middags een uilken te vangen. Wat de arme vrouw betreft, de schrik en de ontsteltenis hebben haren bedenke- lijken toestand zoo zeer verergerd, dat zij Woensdag reeds overleden is. Men is op hel spoor van den brandstichter. NIEUWS De heer P1ETER NOLF, die ons stads- kollcgie slechts sedert twee jaren verlaten heeft, komt voor de Jury van Luik zijn eerste examen af le leggen, met de groot ste onderscheidingvan Kandidatuur in genees-, heel- en vroedkunde. Met groot genoegen maken wij dien schitterenden uitslag aan onze lezers be kend en wij bieden den uitmuntenden stu- iJüL-nn

HISTORISCHE KRANTEN

De Toekomst (1862-1894) | 1892 | | pagina 2