Zuster ffiagdalena.
POPERINGHË.
BURGERSTAND
van den 2" tot den 9" September 1892.
Geboorten:
Mannelijk geslacht, 5; Vrouwelijk id., 3,
Huwelijken
Vandevyver, Gustaaf, bakker en Leleu,
Herminia, zonder beroep. Debergh,
Alfons, dienstknecht en Marseloo, Alixe,
zonder beroep. Sabbe, Daniel, fabriekant
en Vergracht, Julie, zonder beroep.
Simoen, Hendrik, onderwijzer en Baeyen,
Maria, kleermaakster, Pockelé, Altons,
onder-officier bij het administratie bataljon,
en De Mulder, Joanna, kleermaakster.
Sterfgevallen
Pysonnier, Maria,56 jaren, zonder beroep,
ongehuwd, Lombaardstraat. Vlaemynck,
Theresia,82 jaren, zonder beroep,ongehuwd,
Rijselstraat.
Kinderen beneden de 7 jaren:
Mannelijk geslacht, 6; vrouwelijk id., 0.
Een artikel uil Poperinghe, ons te laat
toegekomen, kan maar bij 8 dagen inge
lijfd worden.
Vervolg).
Er hadden geruchten geloopen, men had
laster uitgestrooid;deze die er het onschuldig
slachtoffer van was moest verdwijnen. Zuster
Magdalena moest het kloostergewaad afleg
gen en men bezorgde haren intrek in het
klooster van den Goeden Herder, te Rijsel.
Wij mogen het zeggen, zij trad in eene
gevangenis. Erger nog. In eene plaats waar
ae ontkiemende ondeugd beteugeld wordt,
waar de ondeugd, uit de samenleving ge
trokken, de verlossing komt beproeven on
der de hardheden van den regel, de streng
heid van den godsdienst en van het werk.
De Goede-IIerder is het verbeterhuis
waar de jonge meisjes geplaatst worden
die gevaar loopen in het verderf te storten,
:t is de toevlucht der gevallene vrouwen die
berouw hebben, 't Is in dat midden dat die
dochter trad, die de teederste zorgen zou
moeten gevonden hebben, ontbloot van haar
kloostergewaad, niet zooals de bruid des
Heeren, maar als wereldlijke; 't is in die
modder dat men haar wierp!
Oh! dat men zich over mijn gedacht niet
misgrijpe:
Wij buigen ons met eerbid vóór de heili
ge en dienstvaardige vrouwen, die de zelfop
offeringen zoover gedreven hei ben dat zij dè
onzuiverste betrekkingen niet vreezen, om
eenige zielen tot liet goede weder te winnen,
en die de onbevlekte zuiverheid hunner ziel
laten zwerven dwars door de driften die altijd
bereid zijn te ontwakeniMaar iedereen draagt
in zich de maat zijner opofferingen, en dien
moedzou zuster Magdalena misschien in
hare belofte van gehoorzaamheid geput heb
ben; maar Barbara Warlop, en wij verstaan
het, kan zulks niet.
Zij moest eenen afschrik hebben voor
dat leven. Hare familie ook, en wij verstaan
dit gevoelen. De broeder van Barbara War
lop kwam haar bezoeken, hij opende hare
oogen over haren staat. Zij, de non die ver
dacht was gefaald te hebben, die onschuldig
was verklaard, voor wien de deuren van het
klooster gesloten zijn gebleven.waar bevindt
zij zich: in het toevluchtsoord der boetelin
gen, te midden van al de zondaressen.
Barbara Warlop trad uit het klooster van
denGoedenHerder in de maand Januari 1890.
Zuster Magdalena was dood, en gansch deze
ddyssea gaf aan de wereld niets anders terug
oan Barbara Warlop, eene verloopene non.
Maar alles wasvoor Barbara Warlop niet
geëindigd. Zij moest herbeginnen te leven, in
haar bestaan te voorzien. Hare gezondheid
was gekrenkt, en al wat zij bezat, al wat
hare familie haar kon geven of nalaten, had
gediend om bij hare intrede in het klooster,
hare gift te betalen. Barbara Warlop wierp
eenen blik achteruit, zij oordeelde dat haar
toestand eene oorzaak, eene onrechtvaardige
oorzaak had, en dat die oorzaak eenen oor
sprong had, wiens verantwoordelijkheid,vol
gens haar,van alle verwijt niet vrij te pleiten
was.
En zij wendde zich tot het gerecht,steun
de zich op de feiten die wij komen te verba
len en mecude dat daaruit volgde dat
juffer Popelier, zuster Constantia, overste
der Hospitaalzusters van het klooster van
Merckem, haar zonder recht hare hoeda-
ii nigheid van kloosterzuster ontnomen had,
dat zij hare eer geroofd had met haar uit
het klooster te verjagen uit hoofde van
slecht gedrag, dat zij haar daarenboven
van alle bestaanmiddels beroofd heeft,aan-
gedaan zijnde van een Vrzelig gezwel aan
de lijfmoeder, hetgeen haar in de onmoge-
lijkheid stelt, haar werk te verhuren zij
wendde zich tot het gerecht en vroeg dat
Juffer Popelier zoude veroordeeld worden
haar te betalen 1° de som van 1.000 fr. in
wedergaaf van hare gift die zij tijdens haren
intrek in het klooster gestort had; 2° deze
van 2O.0O0 fr.ten tijtel van schadeloosstelling
en onkosten.
Op het eerste punt, zonder het recht van
Barbara Warlop te loochenen, hield Juffer
Popelier staan dat de onderhoudskosten dei-
non gedurende haar verblijf in het klooster
en de onkosten door de ziekte veroorzaakt,
liet bedrag der gifte uitgeput hadden, en dat
er, bijgevolg, haar niets meer kon toekomen.
Wat de schadelu'-sste'lmg betrof, Juffer
Popelier hield staan dat zij zich niets te ver
wijten had; zij verschool zich achter het ge
voelen der geneesheeren die zij geraadpleegd
had, de toestemming van Barbara Warlop in
al hetgene gebeurd was en den vrijwilligen
aard van haren ingang gelijk van haar ver
trek van het klooster van den Goeden Her
der, te Rijsel, houdende staan in niets hare
eer gekrenkt te hebben, haar te hebben be
handeld met al de omzichtigheid der wereld
en zich zelf de grootste opofferingen ten ba
rer voordeele te hebben opgelegd.
Een vonnis werd uitjesproken den 16
Mei 1891
Dit vonnis voldeed Barbara Warlop niet
en zij komt bet nu aan uwe veroordeeling
onderwerpen.
Zij houdt staan dat de schade die bam
is gedaan geweest, gedaan werd door de
schuld van Jutter Popelier en dat die schade
bestaat in de berooving der voordeeien en der
rust die zij het recht had van het gemeen
schappelijk leven te Merckem te verwachten,
of in de oneer en de schandvlek waaruit zij
zich nimmer wasschen zal. Zij vraagt de her
vorming van het vonnis van den eersten rech
ter en de toewijzing zijner besluiten van eer
sten aanleg.
Wij zullen hier de verdediging der ge
daagde Juffer Popelier niet herhalen, 't is de
zelfde als deze die wij hooger hebben voor
gedragen. Voor den eersten rechter aangebo
den, dezelfde als deze die afgeleid is in de
beweegredens van liet vonnis, waarvan be
roep is.
Wij hebben s'echts ons gevoelen uit te
drukken in dit droevig proces.
ij Wat de wedergaaf der gift betreft, indien
wij de vraag moesten oplossen, wij zouden
niet aarzelen dezelve ten gunste van Barbara
Warlop te beslissen. Het recht op wedergaaf
is onbetwistbaar.Er is een kontrakt tusschen
Barbara Warlop en niet het klooster
maar de Juffer Popelier, overste van het
klooster.
De wederzijdsche verbintenissen zijn
geschreven in de regels van het huis van
Merckem. 't Is op den voet dezer wederzijd
sche verbintenissen dat de gift door Barbara
Warlop is betaald en door de Juffer Popelier
is ontvangen geweest, die er een kwijtschriit
van geleverd heeft.De stukkenzijnin het pak.
Wij zouden eene aftrekking verstaan, in
dien Barbara Warlop uit vrijen wil het kloos
ter verlaten had of door haar gedrag reden tot
hare uitsluiting had gegeven. Maar het is we
zenlijk door de Juffer Popelier dat Barbara
Warlop het kloostergewaad heeft moeten af
leggen en haar klooster heeft moeten verla
ten. 't Is dus de verbreking van het kontrakt
door Juffer Popelier zelf. Zij zou dus gehou
den zijn weder te geven wat zij ontvangen
heeft.
ii Hoe zou eene aftrekking zich rechtvaar
digen? Maar men heeft de intresten der gift
van Barbara Warlop ontvangen,en in ruiling
van haar onderhoud, heeft zij haren arbeid
gegeven, hare medewerking tot al wat de
lasten uitmaakt van het stoffelijk en geeste
lijk leven van het klooster waarin zij leefde.
Men verbant, men sluit haar uit het klooster,
zonder dat zij esnige schuld hebbe; dat men
haar ten minste haar geld wedergeve, aan
gezien zij hare moeite, haren arbeid en
haar werk gegeven heeft!
ii Maarmaar, wij stooten ons tegen
eene zaak van bevoegdheid, in den graad
van beroep opgeworpen.
Aangezien, zegt de gedaagde, Juffer Po
pelier, dat de beroepster, door hare invoe
rende daging van aanh-g, de veroordeeling
der gedaagde vraagt: 1° tot de betaling van
1,000 fr., bedrag barer gift; 2° tot de beta
ling eener som van 20.000 fr. ten titel van
Aangezien dat die twee punten der vraag
spruiten uit twee verschillende oorzaken, de
eerste spruitende uit eene overeenkomst tus
schen partijen, de tweede bij onderstelling,
spruitende uit een schadelijk feit;
Aangezien het eerste punt der vraag
strekt tot het bekomen van betaling eener
som minder dan den taks van beroep;datop
dit punt het vonnis, krachtens het artikel
13, 2 der wet van 25 Maart 1876, in laat-
sten aanleg gegeven is geweest;
Gelieve liet hof te verklaren dat het be
roep noch aannemelijk, noch gegrond is.
)i De beroepster beweert dat de twee pun
ten der vraag slechts| ééne oorzaak hebben:
den misslagder .Juffer Popelier. voor welken
de beroepster 1° de wedergaaf der gift, 2°
20.000 fr. schadevergoeding vraagt.
>i Gij kent allen de theorie der eenige oor
zaak en der onderscheidene oorzaken: die
theorie,gelijk in het voorhandig geval,k mit
dikwijls uit op een vraagpunt van wezenlijk
heid en van schatting. Wat ons betreft-, wjj
gelooven aan de billijkheid der opgeworpene
uitzondering.
De vraag tot wedergaaf der gift neemt
haren oorsprong, waar? In het kontrakt (vol
gens onsjtusschen de twee partijen gemaakt,
kontrakt nat geschonden gebroken werd door
de schuld van een der beide.
Het recht tot de wedergaaf der gift, ge
steund op de schending der verbindtenissen
van weêrskanten genomeu, heeft, zoo het
schijnt, eene ond mcheidene. oorzaak der
vraag van 20-000 Ir. schadevergoeding, steu
nen ie op eene reeks feiten waaruit men eenen
misslag doet volgen van den kant der ge
daagde.
>i Wij dringen n et aan op dit punt, dat ons
van zeer klein belang schijnt, tegen wer den
waarlijk belangrijken kant van 't proces.
Op de kwestie der wedergaaf van de gift.,
«cliadeloocjatellinQ'