Een verkeerd adres.
STADSNIEUWS.
Langzaam verliet iedereen de Kamers en het
eerste bedrijf der groole klerikale Beernaert-
comedie was om ure totaal afgespeeld.
Zeggen wij het maar ronduit: de troonrede
van ons klerikaal ministerie heeft den slecht-
sten indruk bij iedereen nagelaten.
Buiten «1c Kamers.
Toen de Koningin met haar gevolg voorbij
reed, werden voor de gril van het park twee
personen aangehouden, die luidkeels riepen:
Weg met de Koningin!
De politie bracht hen naar het lokaal van den
Gerote Artistiquewaar zij dadelijk door het
parket werden ondervraagd.
De eene noemt zich J. Uitterelst, de andere
J. Van Isenne.
INCIDENTEN.
Op de hoogte der Guimardstraat, wierp een
jongeling een pakje roodeen blauwe papierkens
met het opschriftSuf/rage Universel, naar
onzen Koning.
Het pak ging uiteen. Onzen Koning en zijn
peerd werden een oogenblik letterlijk achter
de vallende papierkens verborgen.
Ter plaats waar het standbeeld van generaal
Belliard staat wierp gezel X. insgelijks een pak
dergelijke papierkens naar onzen Koning.
Dit pak bleef echter, bij toeval, in zijn geheel
en onze Vorst werd er mêe getroffen aan het
gezicht.'t Scheen hem echter eerder te bevallen,
dan te misnoegen.
lie bnrgca'waclif.
Toen de koninklijke stoet Lugs de Hertoge
lijke straat terug naar het paleis keerde,zwaaide
een luitenant der burgerwacht van Schaarbeek-
met zijnen degen en riep luidkeels: Compa
gnie Vive le suffrage universel
Gansch de compagnie hief donderend dezen
kreet aan.
M. Demoor, officier van den staf der burger
wacht, reed regelrecht naar den luitenant en
vroeg zijnen naam.
Yperen, '12" November 1892.
De opsteller van het Journal d'Ypres
geeft nogmaals een staaltje van zijne recht
zinnigheid in een artikel, getiteldDe
liberale pers van Yperen vóór Themis.
Iedereen weet dal die opsteller vóór het
gerecht is gedaagd geweest om rekening
te geven over eene lasterend artikel dat
hij in zijn gezalfd bladje deed verschijnen,
ten nadeele van den heer Thiebault dezer
stad.
Dit geding is nog niet afgeloopen, de
pleidooien zijn gedaan, en er blijft nog
slechts de uitspraak af te wachten.
Wij willen onze lezers herinneren wat
aanleiding gegeven heeft tot dit proces.
In ons nr van 20" Maart 1.1. verscheen
eene teekening waar een slerrekundige
in zijne wetenschappelijke waarnemingen
gesloord werd door de verschijning eener
nieuwe planeet.
De opsteller van het Journal, die maar
altijd alle gelegenheden zoekt om le dwars-
drijven, meende in dien sterrekundige zijn
porlret te herkennen en, volgens zijne lof
felijke gewoonte van lasteren en beschul
digen, aarzelde hij niet den heer Ach iel
Thiebault Als den teekenaar der karikatuur
aan te wijzen. Dat bij hem niet noemen
durfde, laat geen twijfel, want hij zou
seffens op zijnen voorman gesteld zijn
geweest, nmar hij deed het bedekteli,k,
toch niet genoeg om niet te lalen veron
derstellen wien hij aanduiden wilde.
De verdachle, die zooveel wist van de
teekening als van het uur zijner dood, die
ze zelfs nooit gezien had, stond niet wei
nig verbaasd wanneer zijn overste, de
heer Procureur des Konings, hem zegde
dal hij de leekenaar was en dat hij zich
moest verrechtvaardigen, omdat hij geene
spolprenlmakers in zijnen dienst wilde.
De heer Thiebault zond twee zijner
vrienden ten huize van den opsteller Ed.
Froidure, om hem te vragen of het hem
was dien hij bedoelde in een artikel dat
bij in het Journal geschreven had.
Maar de heer Froidure, die zeer koen
en sloulmoedig is wanneer hij achter den
dekmantel der naamloosheid verschuilt,
durfde zich niet verklaren en ontweek een
stellig antwoord.
De heer Thiebault, die wist dat hij on
schuldig was, daagde den onbezonnen
schrijver vóór liet gerecht en vergde eene
schadeloosstelling.
Gelijk wij hooger zegden, de zaak is
nog niet beslist, maar dit belet niet dat
de schrandere opslelIer Zaterdag 1.1. een
arlikel uitgaf waar hij de liberale gazelten
in het algemeen, en de Toekomst in '1
bijzonder, afschilderde als lasteraarsbla
den, die niets doen dan liegen en de goede
faam schenden van alwie eerlijk is. Wij
aarzelen niet te zeggen dat die schrijver
zich totaal bedrogen heeft van adres en
dal al de beschuldigingen die hij tegen de
liberale pers uitkraamt, met recht naar
hel hoofd van het Journal en van het
Nieuwsblad mogen geworpen worden.
Inderdaad, hebben wij nicl meer dan
honderden malen bestaligd dat die twee
godvruchtige lasterbladjes niets dan leu
gen en laster behelzen Voor wie zich de
moeite geven wil die Iwee gazetten te
overloopen, zal hij niet één nummer vin
den dat niet krioelt van schaamlelooze
lasteringen, van leugenachtige beschuldi
gingen legen al wat maar van verre of
van bij aan liberalismus riekt. Denken die
gebenedijde lasteraars hel monopoüum
der aanvallen legen hunne tegeslrevers le
hebben Zouden zij zich inbeelden dat
wij gedwee onze vrienden zullen zien ho
nen en beschuldigen zonder protest aan le
leekenen en de schaamteloosheid der flarn-
beeuwlekkers in het algemeen en der
schrijvers van de twee bovengemelde ga
zelten in bet bijzonder aan het licht te
brengen
Indien zij dat in hun schild voeren, zij
zijn ferm mis, want nooit, nooit zullen
wij dulden dat men onze vrienden laffe-
lijk aanrandt en vervolgt, hunne goede
faam benoemt en ben beschadigt.
De schrijver spreekt van gerecht, maar
hij heeft misschien vergelen dat het
schaamteloos Nieuwsblad vóór het ge
recht gedaagd werd om zeker artikel dat
de faam en het krediet van een onzer
achlbaarsle medeburgers krenkte. Hij heeft
vergeten dat de voormalige uitgever ie
hel nochtans niet helpen kon) het bezoek
ontving van eenen officier wier schoon
moeder hel Nieuwsblad op de hatelijkste
wijze gelasterd had.
Dal hij eens toone waar en wanneer
wij vóór het gerecht zijn gedaagd geweest,
dat hij de straffen late kennen die wij
voor laster ondergaan hebben, en dat hij
bewijze dat wij logen wanneer wij de
mannen, die bij verdedigen wil, aan den
schandpaal spijkerden.
Wat wij en onze confraters schreven
was dus de waarheid, en wij zullen daarin
volharden, wat de opsteller er ook van
zeggen moge.
Maar au, om tot onze leekenirig van
20" Maart weder te keeren, waarin de
opsteller van het Journal zich meende te
herkennen, zullen wij zeggen dat hij die
zich plichlig heeft gemaakt overal denkt
beschuldigers te vinden. Wie niet besnot
is, zegt 't spreekwoord, moet zijnen neus
niet vagen en dit is hier hel geval met den
opsteller van het Journal.
Dit heerschap, die niet kan dulden dat
iemand anders dan hij zich met kunst of
met letterkunde bezig houdt, die niet wil
dat er eene maatschappij bestaat en onder
steund worde waarvan hij zelf geen deel
maakt, had een lasterend artikel geschreven
legen de Maalschappij die hier sedert ette
lijke jaren aanschouwelijke voordrachten
geeft bij middel van oxydrisch licht. Hij
beschuldigde haar zedelooze groepen en
standbeelden te hebben gelouuil, en nlzoo
verergernis geslicht le hebben. Deze be
schuldiging was zoo valsch als al de arti
kelen die het Journal en 't Nieuwsblad
behelzen, maar de schrijver had eene ge
wichtige reden om zulks le doen. Hij
wilde de Maatschappij dooden om er eene
op te richten waarvan hij zou deel maken
en misschien zou besturen. Dit wordt be
wezen door de moeite die hij reeds gedaan
beeft om in onderhandeling le komen met
de hoofdmaalschappij van Frankrijk en de
blauwe schene die hij daar geloopen heeft.
Middelerwijl verscheen onze teekening
en de opsteller meende dat zij legen hem
gericht was. Zijne woede kende geene
palen meer, hij wilde zich wreken en om
zich tc wreken moest hij een slachtoffer
vinden. Zijne keus viel op den heer
Thiebault, dien hij niet noemen durfde
maar welken hij genoegzaam aanwees.
Welnu, wij haasten ons le verklaren dat
die heer vreemd was aan onze teekening.
dat hij nooit onze medewerker geweest is
en dal wij, voorde beschuldiging van den
rechlzinnigen opslcller, niet wisten of hij
iels van de leekenkunst kende.
Het ware nochtans te wenschen voor
ons dat hij onze medewerker zij, onze
teekeningen zouden er veel bij winnen en
Meester Colaert zou de gelegenheid niet
meer hebben te zeggen dat zij slecht ge
maakt zijn.
Nu, wat er van zij, slechl of goed, zfj
hebben hun uitwerksel en 't is al wat wij
vragen; de dommigheden en de lasteringen
I)i' Honing.