Zwijgt,
Yperlingen
wel willen bekennen, aangezien zij het zoo zeer vreezen. De verborgene wijze op welke zij het Referendum bestreden
hebben, is een bewijs hunner trouweloosheid.
Hunne gewoonte van met oneerlijke wapens te strijden, is nogmaals klaarblijkelijk bewezen, en de eenige faut die wij be
dreven hebben, is van hoop te hebben gekoesterd dat die fanatieke slaven, ten minste voor deze maal, de nationale kwes
tie van het stemrecht op «ent.1 récht? u uïge en onpartijdige wijze zouden aanzien hebben.
Het referendum is eene GRAP, zeggen de lafhertige naamloozen van het vuiipapiertje van Vrijdag laatst.
Maar die zoogezegde grap zal een weergalm door het gansche land vinden. Van het Oosten naar het Westen, van het
Noorden naar het Zuiden, overal zal die grap gespeeld worden, tot groot nadeel der dompers en achteruitkruipers, en die zoo
geduchte grap zou wel eerlang kunnen eindigen met de klerikale grappenmakers van ons Stadhuis te j'agen.
De Volksvertegenwoordiger Bené Colaert, die in den Gemeenteraad van Yperen verklaard heeft dat hij zich krachtdadig
zou verzetten tegen alle verandering der Grondwet, 't is te zeggen dat hij er nooit in zou toestemmen rechten aan het volk
te geven, zou wel kunnen het gelag van de grap betalen
Wij sporen onze tegenstrevers aan op hunne beurt een referendum in te richten onder de aanhangers van het kiesstelsel
door minister Beernaert aangeboden.
Wij zijn verzekerd dat de uitslag verpletterend zou zijn voor de aanhangers van het cijnsstelsel.
Onze tegenstrevers weten het zeer wel en zullen zich wel wachten onze uitdaging te aanvaarden.
Gij allen die den moed hebt gehad deel te nemen aan deze eerlijke volksraadpleging, die getoond hebt dat bloed van vrije
Belgen nog altijd in uwe aderen vloeit, die getoond hebt dat gij de bedreigingen niet vreest van eenige ellendelingen die zich
achter den godsdienst verbergen om gekke en dwaze bewijsredens uit te geven.
Gij allen die, den Zondag 12 Maart 1893, op eene belanglooze, edele en kristelijke wijze gehandeld hebt, met te stemmen
ten voordeele uwer verstootene en miskende landgenooten.
Gij allen, wie gij ook zijn moget, burgers, werklieden of landlieden, wij wenschen u geluk over de verklaring die gij gedaan
hebt. Uwe zaak is rechtvaardig en ontegensprekelijk. Niet één klerikaal onzer stad heeft het beproefd het publiek door
een tegenovergesteld bewijs te overtuigen.
Uwe leus RECHT VOOR ALLEN, moet u aanmoedigen in dien grooten strijd te volharden.
De zegepraal van het algemeen stemrecht zal er de belooning van zijn.
MET IimïCHTjreGSKOIMTEIT:
De Secretaris, Ern. NOLF, Ad1. De Voorzitter, P. VERMEULEN-DECOENE. De Onder-Voorzitter, Aug. BRUNFAUT.
De Leden: E. Boddaert, II. Creus, Arthur Dalmote, Th. Maleveys, Alfr. Laheyne, J. Onraet, Eug. Veulemans.
Wie de bespreking over de herziening
in de Kamer der burgervertegenwoordi
gers aandachtig volgt, zal reeds van dén
beginne af opgemerkt hebben, dat de
beeren doctrinaire Kamerleden zich om 't
meest beijveren om te maken, dat den
arme het kiesrecht niet toegestaan worde.
Dit baart ons geen verwondering ten
allen tijde hebben wij er op gewezen, dat
die mosse! noch vischachtige liberalen in
den grond huns harten de armen ver
foeien, en dal er van die politieke parve
nus voor onzen stand niets anders te ver
wachten is, dan nu en dan eene zoete
welklinkende benaming als: hoeveknech
ten, barbaren, gespuis, gepeupel, kanaille,
enz., enz., te lang om te melden.
Hei is den berucbten porlierszoon
Broêre, alias Frère, die mag aanzien
worden als de leermeester der volkshaten-
de doctrinaire cijnsvertegenwoordigers
knappe, allerknapste, overtuigde, aller-
overtuigdsle leerlingen heeft hij gevormd
en zoo afgericht, dat zij op een enkel tee-
ken, op de planken der Kamer hunne ver
foeilijke rol zoo goed spelen zoo niet
beier dan hunnen tachtigjarigen mees-
Ier en commandant.
Wij hebben reeds gezien hoe laag de
Broêre-spruit Vanderkindere zich gedra
gen heeft.
Men kon nu denken, dal, na de bloedige
beleediging welke die archi doctrinair ons
naar het hoofd geslingerd heeft, er geene
volgelingen van den pruikigen staatsman,
nog zouden vermetel genoeg geweest zidn,
om dat siniester spelleken te vernieuwen
of er eene variante op te brodeeren.
Wie dit gemeend heelt, zal bitter teleur
gesteld geweest zijn, als hij de redevoering
van den oud minister Graux het kruim-
ken uit der Broêre-spruiten met aan
dacht zal overlezen hebben.
Immers,wat zegt die Graux,die ons een
maal voor barbaren uitgescholden heeft?
Die volkshater zegt:
n Gij volk,gijzijt maar eene minderheid,
wij, wij die hier in de Kamer zetelen, wij
zijn de eenige, de waarachtige \ertegen-
woordigers der natie.
En om aan de mannen, welke die natie
samenstellen, aangenaam le zijn, wil
Graux niet dat de arme. de dood-van-
den-honger, zoöals hij den onterfde
noemt, het stemrecht toegekend worde.
Het is dus voor die beeren in zekeren
zin eene misdaad arm te zijn.
Zij meenen niet alleenlijk het recht te
hebben, den werker te mogen beledigen,
maar ook de verachting zoover te mogen
drijven, dal zij de ongelukkigen, die een
maal onderstand genoten hebben, mogen
behandelen als vagebonden, als bedelaars
van beroep.
Weet ge dan niet, Mijnheer Graux, dat
er dagelijks gebeurtenissen kunnen voor
vallen, die den naarstigen, bekwamen
werkman tot de droeve noodzakelijkheid
dwingen, eenig geld, eene korst brood le
aanvaardenom den hongcedood te ontgaan.
Weet ge niet, dat een failliet, eene krach,
een groote brand, een orkaan, de bliksem,
enz.,duizende menschen, die vroeger eene
zekere welstand genoten, die treffelijk aan
hun brood kwamen, zoo arm als Job kun
nen maken?
Moeten die diepbeproefden dan nog on
der de verachting der niet beproefden ge
bukt gaanmoet gij die rampzaligen het
brandmerk der onwaardigheid op het
voorhoofd stempelen
Ah gij ontkent aan de armen, aan de
ongeleerden het recht eene denkwijze te
hebben, gij verbiedt ze te spreken, zij mo
gen zich in de straten niet vertoonen!
Maar aan wie de schuld dal zij arm zijn
en gij rijk?
Aan wie de schuld dal zij ongeleerd zijn
en gij geleerd
Daarop zoudt gij zeer wel kunnen ant
woorden, maar voor dergelijke vragen
heeft uw hersengestel geene zenuwen die
uwe doctrinaire ooren gebieden zich te
openen, om hunnen door de natuur aan-
geduiden dienst op eene niet ezelachtige
wijze te vervullen.
Gij zult nog voort de herziening bespre
ken,beeren cynsvertegenwoordigers; goed,
in volle gerustheid kunt gij het doen, daar
wij tol het laatste oogenblik kalme, ja
gelatene aanhoorders uwer voor ons zoo
kwetsende besprekingen blijven willen.
Maar doet, als 't u belieft, zooals Tijli
Uilenspiegel deed, eer hij een besluit te
kennen paf: draait traagzaam zevenmaal
de tong rond den mond, op bet oogenMik
dal gij zeggen gaat of wij 'l algemeen stem
recht hebben Ja of Neen
En mocht dan uw antwoord' op de
eischaa der ongeleerden, der ondersteun