MATEN A. Dechièvre KEURING GEWICHTEN, ~HET wilde meisje. STAD YPER. 5 tot 20 JULI 1906, KLEINE BOTERMARKT. Eene bende kwaaddoeners. Hei 'ziening der kiezerslijsten. C. Merriën van achttien maanden. pri]s Vereecke, Hendrik, Vlamer- tinghe. 2« Samyn, Fideel, Boesinghe, 3e "W® Vanneste, Gits. 4« Vandeputte, Julius, Boesin ghe. 5» Beeckaert, Cyrille, Dicke- bnach. 6* Lemahieu, Cyrille, Yper. Alhoewel de taak der jurijleden moeilijk was, hebben die heeren ze gekweten ter algetneene voldoening. De jurij was samengesteld uit 1. M. Decaestecker, veearts-opzie ner, te Yper. 2 M. Lagae, Edouard, brouwer, te Heule. 3. M. Brutsaert, burgemeester, te Watou. 4. M. Degroote, veearts, te Kortrijk. 5. M. Joye, burgemeester, te Neer-- Waasten. 6. M. Vandromme, grondeigenaar, te Westoutre. TWEE JARIGE VAN EN vt*n IN DE De moordenaars van Hazebrouck, die zich plichtig hebben gemaakt van verscheidene misdaden in Belgie, zijn, zooals men weet, opgesloten in het ge vang van Bethune. Een van hen, Abel Pollet, komt be langrijke onthullingen te doen. Hij heeft bekend, met een genaamden Guyar, gezegd Lapar, tegenwoordig opgesloten in de gevangenis van Yper, en twee andere Belgen, wier persoons beschrijving hij niet kan geven, eenen moord bedreven te hebben in de Pas- de-Calais. Voorzien van dezeinlichtingen,heeft de onderzoeksrechter van Bethune, M. Boudry, zich naar Kortrijk begeven met M. Deransart, prokureur der Re publiek. De twee onbekende Belgen zijn na eenigo opzoekingen ontdekt geweest te Wevelghem. Het zijn de genaamde Dekimpie, Henri, 38 jaren, en Alfons Verbecque, herbergier, koopman in stoppe en paarden, drager van 21 ver oordeelingen Zij zijn in het gevang van Kortrijk opgesloten geweest. Abel Pollet heeft bekend dat de plaats waar de leden der bende de voortbrengst hunner misdaden ver kochten. Poperinghe was. Voegen wij er bij dat de twee Bel gen, te Kortrijk aangehouden, volgens nieuwe ontdekkingen van het onder zoek, eene daad van rooverij op hunne rekening hebben. BALSAM, zuivere kinawijn, verwekt eetlust. STAD YPER. 490^-1908. Het Gollegie van Burgemeester en Schepenen der stad Yper brengt ter kennis van het publiek, dat ingevolge artikel 55 van het kieswetboek, er zal overgegaan worden, van lsteu Juli tot 3isten Oogst aanstaande, tot de herzie ning van de lijsten der burgers, die geroepen zijn om deel te nemen aan de kiozing van de leden der Wetgevende Kamers, van den Provincieraad en van den Gemeenteraad, van lsleD Mei 1907 tot 30sten April 1908. 15, me <Ic Mcni», 15 S VPKC§ ■5 Mai§on fondcc cu 1873. AVIS IMPORTANT. Volgens artikel 54 derzelfde wet, wordt ieder burger uitgenoodigd, vóór den /sten JuU^ in het Gemeente Secreta riaat, de titels in te dienen van hen die, niet geschreven staande op de in voe ge zijnde lijsten, aanspraak mogen ma ken op kiesrecht, alsook van hen die, op deze lijsten gebracht zijnde met een onvolledig getal stemmen, aanspraak I mogen maken op bijkomende stem men. De burgers hebben er belang bij de ze aanbeveling na te komen, ten einde, zooveel mogelijk, de bezwaren te ver mijden vóór het Gollegie en vóór het hof van Beroep. Yper, den lsten Juni 1906. De Burgemeester en Schepenen, R. Colaert. De dd. Secretaris, N. Boudry. BBanque et Btecouvrenient. Achat et V 'en-te de Blonds publics Ëchange de coupons. Conversion et Souscript ion a ton8 emprunts Beiges et étrangers. BBéfirrance sur tous pays de lettres de crédit, traites et chèques. Avances de fonds. Depót de fonds. Comptes-courants de Depóts de fonds avec carnet de chèques. Vérification des tirages de titres remboursables. Les listes qui me sont présentées doivent être dressées par ordre numé- rique. Le bureau est ouvert de 9 d 42 hvesmatin. (15de VERVOLG.) V. De 8chipl>reukeliiige. Van den dageraad reeds was Vloghaver te been. Zonder het bevel van den Steenuil af te wachten, zonder te schijnen aan hare morgenrust te denken, bracht zij de koei uit den stal en leidde ze op eenen grond welker helling ha ir nuttig tot hare ontwer pen scheen. Inderdaad, die lap mager wei land, waarop zeldzaam en bitter gras groei de, bleef voor de bewoners der hut onzicht baar. Wat meer is, een oud kromgedraaide boom, welker kroon door eenen stormwind had weggerukt geweest, liet het meisje toe de zwarte vast te binden en zich zonder vrees te verwijderen. Zoohaast zij de koord om den gespleten stam geknookthad, haal de Vloghaver een kleinen houten schotel uit haren zak, vulde hem met melk, dan, met duizend voorzorgen, want zij vreesde een enkelen druppel ervan te verliezen, daalde zij den rotstrap af die onder hare voeten wemelde, en bereikte de spleet der kust. Een bleek daglicht drong er in en maakte den grond zichtbaar, welke bedekt was met schelpen, verdroogde krabbeschalen en zee sterren De zee, met daar gras, wier en keien aan te spoelen, had gepoogd die plaats ontoegan kelijk te maken maar het omzwervend kind der Kermar's had ze in een zijner wandelingen ontdekt en had er zich eene soort van schuilplaats gemaakt. Opdat nie mand zou vermoeden dat zij er kwam mij meren, had Vloghaver zich wel gewacht den ingang dier spleet effen te maken, waar niemand het gedacht zou gehad hebben bin nen te treden. Den morgen die op de schrikkelijke too- neelen der schipbreuk van de Geduchte volg de, trad Vloghaver er met nog meer voor zorgen dan ooit in. Zoohaast zij binnen was, legde zij het zeegras en de schelpen in hoo- pen vóór den ingang dan, langs de wan den sluipende, kwam zij in eene half cirkel- vórmige uitholling. Een zacht licht drong er in langs eene andere spleet, welke van bo ven was aangebracht, en dat braamstruiken en veeltakkige planten beletten te ontwaren. Het meisje, zonder gerucht op zijne teenen gaande, naderde een smal bed dat van ge droogde zeeplanten gemaakt was, en be schouwde met een gevoel van diep medelijden de jonge vrouw die daar als op een doods bed uitgestrekt lag. Eene gloeinde roodheid had zich op haar aangezicht verspreid. Zij sliep niet, maar zij spartelde in een hevigen naanval van koorts. Woorden zonder gevolg ontsnapten hare lippen zij rolde haar vermoeid hoofd met eene troostelooze beweging, en dikke tranen waarvan zij het bewustzijn niet had, vloei den op hare wangen. Vloghaver lichtte haar zachtjes op en bracht den schotel bij hare lippen. De zieke dronk op eene werktuigelijke wijze en viel wederom op haar bed neder. Daags te voren, na de gravin de Flessi- gny in de ellendige schuilplaats gesleept te hebben, had Vloghaver groote moeite gehad om hare natte kleederen af te doen. Gedu rende den nacht, waren zij gedroogd en het kind spreidde ze op de voeten der zieke, die nu beefde en dan met een gloeiend zweet doornat was. Wat vermocht het kind der Kermar's Eenen geneesheer verwittigen? eenen pries ter halen Alwie den noodlottigen kring, door de nachtschuimers rond hunne hut af- geteekend, overschreden had, zou het onge twijfeld met zijn leven geboet hebben, en weldra zou de zee het lijk in hare gojven verzwelgen. Het kind bevond zich alleen, gansch al leen, met de zieke. Onwetend en bevreesd, niets dan zij ne zelfopofferingen zijn instinct bezittende, liet het alles over aan deze wier glimlach haar in de kerk van het dorp aan moedigde, en het vermenigvuldigde zijne pogingen om smarten te verlichten die het niet genezen kon. Nu eens droogde Vloghaver het branden de voorhoofd van Mev. de Flessigny af, dan verwarmde zij hare verstevene voeten op hare borst. Zij bracht de schotel met melk bij hare lippen, zij scheidde heur lang haar dat op den grond stroomde, ofwel, bij mid del eaner twijg, ververschte zij de lucht rond de ongelukkige. Wanneer Marszeil Mev. de Flessigny op den grond neerlegde, gaf deze geen teeken van leven meer. De angst des onweders, de hartscheuring die zij gevoeld had toen zij hare dochter aan de zorgen van Laurens Gabarou overliet, de vermoeidheid en de schrik van den overtocht dien zij van het schip tot het strand gedaan had, hadden ha re krachten uitgeput. Zij was half dood wanneer de heldhaftitige matroos haar aan de kleindochter van Heliër Kermar toever trouwde, en Vloghaver, na haar op een bed van zeegras neergelegd te hebben, meende langen tijd dat zij opgehouden had televen. Doch, zij met schrik de ontdekking des avonds herinnerende en het vurig gebed dat zij gedaan had opdat God haar een ongeluk- kigen zou overzenden om te redden, kon zij, vóór de ongelukkige, niet gelooven dat zij maar half had verhoord geweest. Het kwam h, t armemeisje vóórdat deH. Maagd haar dit middel verschuldigd was om, zoo veel het in hare macht was, den onvrij wil ligen misslag uit te wisschen dien zij begaan had, met de zwarte koei gedurende de on stuimige winternachten op de kruin der rotsen te leiden. Zij wreef zachtjes de handen en voeten van Mev. de Flessigny, blies haar haren zuiveren adem in en hield slechts op hare uitgedachte en teedere zorgen toe te brengen, na dat zij eenen zucht gehoord en de klop ping des harten wedergevonden had. Maar indien het lichamelijke leven aan de jonge vrouw teruggegeven was, bezat deze noch het gevoelen van het tegenwoordige, noch het verstand. Haar gepeins kwam in de ijlhoofdigheid te verdwijnen. Zij gevoelde zich ten prooi eener schrikkelijke en ijselijke kwaal. De zorgen van Vloghaver lieten haar on bewust. Het meisje bleef twee uren lang bij Flaviana dan, verstaande dat zij weder hare slaapplaats moest bereiken, verliet zij de granieten spelonk, stootte eenen hoop zeegras vóór den ingang, en dan-, met eene wonderbare behendigheid klauterende, be reikte zij de hut, wierp zich op het stroo waar zij gewoonlijk sliep en door hare on bewegelijkheid bedroog zij den Steenuil die korts nadien de zwarte koei (erugleidde. Vloghaver kon van den ganschen nacht geen oog luiken. Twee oorzaken hielden haar wakker de schrik die zich van haren geest kwam mees ter te maken, toen zij vernam om welke reden al dezen van haar geslacht in gansch de streek de vervloekten genoemd werden, dan het ijselijk gerucht dat Kermar's kinde ren in de hut maakten. De brandewijn stroomde uit de kannen op de tafel. De mannen, met de mouwen hunner vest tot boven den elleboog opge stroopt en den voorarm rood van bloed, bleven op de lange tafel geleund, samenge steld uit planken die men aan de zij fen van een schip ontrukt had. Banken van onbewerkt hout dienden hun tot zitplaatsen. Zij sprakefl allen in eene schandelijke taal waarvan elk woord eene zedeloosheid of eene lastering was. De fran- sche en britsche tongval vermengden zich op hunne lippen. De blikken, die zij op mal kander wierpen verraadden de woeste be kommering der hyena met schuinschen gang. De verdeeling van het roofgoed was noch niet gedaan, en, elke maal dat het er op aankwam er toeover te gaan, vreesde Heliër Kermar, het honderdjarige ppperhoofd de zer bende, zijne buitengemeene kinderen het juk van zijn gezag te zien afschudden. De oude Kermar, aan 't einde der tafel gezeten en nauwelijks zijn met brandewijn gevuld esschen houten kopje aanrakende, beschouwde beurtelings zijne zonen, waar van niet één het gevoel van eerbied of liefde voor hem behield. Zij verstonden malkander om hem te ha ten, de grijsaard had er het voorgevoel van, en de dag was niet verre opwelken die ramp zaligen, hem om zoo te zeggen van zijne hoedanigheid van familieoverste, berooven- de, hem zouden aanmanen de vérdeeling zij ner rijkdommen onder hen te doen. Ook dronk Kermar met zijne zonen niet. Hij vreesde zijn verstand in de dronken schap te verliezen, zijn geheim te verraden en Vloghaver te onterven. De ellendelingen, integendeel, zochten in den brandewijn eene nieuwe aansporing. De dag ging aanbreken wanneer Heliër opstond. Hij steunde met beide handen op zijnen stok, zijne gestalte vond hare lengte weder, zijne lange witte haren hingen golvend op zijnen rug en hij zei tot Groot-Duivel Doe de eerste kist open. Het slot van het koffer sprong los. Het bevatte vrouwenkleederen, die de waardige gezellinnen der strandschuimers met uitroe pingen van blijdschap onder haar deelden. Ik wil mijn deel, zeide Heliër op kal man toon, en mijn deel is dubbel. En waarom eischt gij het vroeg d« Steenuil. Zult gij kanten en zijden falbalas dragen Wij zullen te Brest voordeel uit deze stoffen trekken, en wij zullen elders genot hebben van het fortuin dat wij hier hebben vergaard. Mijn deel hernam Heliër op min snijdenden toon, en ik eisch dit blauw sa tijnen kleed. Gij zult het niet hebben, ontwoordde de Steenuil, ik houd het voor mij. Het zal voor Vloghaver zijn, sprak de Steenuil op bedaarden toon. Groot-Duivel wilde de partij zijner vrouw kiezen, maar de blik dien Heliër op zijne zonen wierp was zoo zonderling dat het blauwe kleed op de tafel naast den grijzaard gelegd werd. Breng de koffertjes gebood Heliër. Drij koffertjes van ongelijke grootte wer den op de tafel geplaatst men verbrijzelde het deksel met hamerslagen. In het laatste waren brieven, goud en diamanten onder een gehoopt. Heliër's zonen wierpen zich op het geld .Ie grijzaard beschouwde de gesteenten en woog ze met de hand. Behoudt het geld, zeide hij, het geld hindert niemand. Da verdeeling ging voort onder het geschreeuw en het gerucht. Heliër verdedig de zijne rechten zijne zonen poogden hem zijn deel te rooven. Toen iedereen de voorwerpen, die hem toegekend waren, in zijne zakken verborgen of in eenen hoek der hut verborgen had, wanneer de tonnen met wij n en brandewijn, de voorraden van alle slach in de kelder der kust waren opgesloten, wierpen de mannen zich op hun bed en vielen in slaap. Maar de verdeeling, de twisten, het ber gen en de dronkenschap hadden veel tijd gekost, en het gerucht hield Vloghaver met het oor tegen denmuurvan denstal gedrukt. Alles scheen haar nu klaar. Tot alsdan had zij geloofd dat haar groot vader en hare ooms, wanneer zij zich 's avonds in het onweder op het strand bega ven, gebruik maakten van een eeuwenoud recht dat hun toeliet de overblijfsels van een schip en het wrak, door de baren aange bracht, op te nemen. Zij verstond nu dat het licht, welk men tusschen de hoorns der koei plaatste, een verraderlijk middel was om de schepen aan te lokken.... Het bloed bevlekte de handen van al dezen die hare familie uitmaakten. In den schoot der rotsen verborg men rijkdommen die men door den moord gewon nen had. En niet alleenlijk sleepte men haar mede in den kring der misdaden waarin de Kermar's zich bewogen, maar men beweer de haar rijk en gelukkig te maken met haar een deel te geven van die fortuin, van dat ijselijk strandgoed, waarvan het gedacht al leen haar verschrikte. Na hetgeen zij kwam te vernemen had Vloghaver slechts één gedacht gehad de vlucht. Zij kon het gedacht niet opvatten de leden harer familie, hoe plichtig zij ook wa- o a <t Oj

HISTORISCHE KRANTEN

De Weergalm (1904-1914) | 1906 | | pagina 3