Stadsnieuws.
Het Gestolen Kind,
Ken sluier die afvalt.
Men gel werk.
ilel Concert
van den 9 Februari 1908
bij de Oud-Pompiers.
Boomenvelling.
Hoelang zal men er nog van kou
ten Men kan er niet van weerkee-
ren het geldt altijd de verhuizing
van den Schepen der openbare wer
ken. Het is niets dan gesnap, gekijf,
gebabbel en geestige gezegden, die
door elkander kruisen en tegen mal
kander botsen het is een gekruist
vuur waar de kogels niet verloren
gaan, en indien de huid van den be
legerde niet door en door doorboord
is, 't is dat het gelooid is volgens het
oude stelsel. Maar wat is het ware,
het fijne woord van dat alles. Het is
dat, welk van belang is te weten.
Welnu, ziehier (de muren hebben
ooren).
Dus, M. Colaert, gevoelig aan het
gegons dat hem prikkelde (eenmaal
is geene gewoonte) riep M. Vanden-
boogaerde en sprak hem aldus aan
Ah 9a, mijn duurbare ambtgenoot,
ik heb aan iets gedacht wij moeten
volstrekt onzen toestand bevestigen
en den uwen bijzonderlijk die in ge
vaar gebracht is. Gij hebt tot hiertoe
de openbare werken in uwe ambts
bevoegdheid gehad, ik denk dat dit
u moet overwegen, dat uwe gezond
heid er door lijdt.
M. V andenboogaerdeMijne ge
zondheid, in 't geheel niet. Waarom
denkt gij dat
M. Colaert. Oh maak u geene
begoocheling, loochen niet ik weet
het, dat laat zich bemerken en men
spreekt er van in den Raad.
M. Vandenboogaerde (verbleekende)
Maar wat gij mij daar zegt is
bluf, nooit heb ik mij beter gevoeld
en voel mij bekwaam mijn ambt
voort te zetten gelijk ik het altijd
gedaan heb. Kent gij er die ooit
beter de werken bestuurd hebben
ik ken mijne mannen en daar zijn er
die mij voor niets ter wereld zouden
willen zien vertrekken.
M. Colaert. Het is al dat niet,
mijn duurbare ambtgenoot, het is
vooral uwe gezondheid die ik wil
verzorgen ik zal u aan den burger
stand plaatsen gij zult maar uwen
naam te zetten hebben onder de ge
boorten, de overlijdens, der kleine
en gewone huwelijken en gij zult er
u wel mede bevinden.
M. Vandenboogaerde. Drom
mels mijne gezondheid is uitmun
tend. Ik hef 80 kilos op gelijk eene
pluim. Kom eens zien in mijne maga
zijnen, ik goochel met de balen ge-
Tafereelen uit het
Rotterdamsehe Volksleven.
VII.
DE HUIZENMELKEIl.
Toen nu het klokkengespel van den groe
ten toren haar verkondigde, dat er nog
slechts ee#i kwartier uurs behoefde te ver
loopen, en zij berekende, dat Van Oosten
reeds kon teruggekomen zijn, maakte zich
de vreeselijke gedachte van haar meester,
dat het thans zeker w is, dat hij aan de
Wanhoop had toegegeven Een akelige gil
klonk tusschen de naakte wanden, en uitge
put, half bezwijmd zonk de ongelukkige
vrouw aan de sponde haars kinds op haren
stoel neder. Wee mij k»rmde zij,
ik ben weduwe mijn r» n,mijn Willem
leeft niet meer mijn kind, gij zijt wees
het lijk uws vaders ligt hier of daar in het
water begraven hij heeit ons verlaten en
een einde aan zijn lijden gemaakt. Daar
hoor ik iemand
Z'j sprong op, trad naar de deur, hoorde
duidelijk het geluid van naderende voetstap
pen, d» 'h eensklaps keerde de diepste stilte
weder. Te vergeefs, riep zij. naar bin
nen keerende, de een of andere huisvader
je tot de zijnen teruggekeerd, en mijn man
vergeet z;jne woning op te zoeken. Neen,
ik zal hem niet meer zien de dood heeft
hem reeds in zijne macht; zijn gelaat is
misvormd, en met slijk bedekt zijn mond
staat wijd open zijne haren hangen ver
ward langs zijne slapen, zijne armen mach-
lijk een hercuul op de foire. Tachtig
kilos, zeg ik u, indien het noodig
ware (de hand opheffendezou ik met
een enkelen slag geheel den ge
meenteraad plat slaan, gelijk een
zesje.
M. Colaert. Gij geeft toe aan
hersenschimmen.
M. Vandenboogaerde- Maar weet
men niet hoe men is
M Colaert. Niet altijd. Zie
Woeste, hij ook meende dat hij sterk
was als eene rots. hij spaarde zich
niet en nochtans heeft hij moeten
eindigen met de Faculteit. - Gij
hebt u nooit overal zorgvuldig be
tast.
Door het aandringen van den Bur
gemeester, in twijfel gebracht zijn
de, betast de Schepen zijne borst,
zijnen buik, zijnen pols, gaat en er-
gaat met de palm zijner rechter hand
langs zijne beenen, van onder tot
boven, van boven tot onder, vooren
en achter, op zijds, in alle richtin
gen.... niets.
M. Vandenboogaerde. Niets,
ik vind niets. Het is ijzer. Het staal
Krupp zou er bij te kort komen. Ik
ben onvermoeibaar. Er is geen jager
om mij de loef af te steken, weet gij
dat niet
M. Colaert. ja, ja, ik weet het
en iedereen weet het, maar ik heb
een ander gedacht ik zal u naar
den burgerstand overbrengen, het
is voor uw welzijn Gij zult de kleine
huwelijken doen en ik houd de opge
schikte. Men had van Fraeys ge
sproken voor de huwelijken, maar
Fraeys is de man niet daarvoor. Hij
stamert, hij brabbelt, hij maakt een
hutsepot van de woorden, en wan
neer hij de sacramenteele woorden
verward heeft, hebben de lieden
niets verstaan, zij weten niet of zij
getrouwd zijn of niet. Dan, hij steekt
altijd den schoonen uit en glimlacht
aan de jonge getrouwde. Dat maakt
niet altijd de rekening van den
trouwer die dikwijls jong en vurig
is en dangij ziet dat van hier.
Neen, met u heeft dat deze zwarig
heid niet, gij zijt niet argeloos.
M. VandenboogaerdeHet is
waar. M. Fraeys is eene schoone
man, maar wilt gij daarmede zeggen
dat ik niets beteeken.
M. Colaert. Neen, het is niet
wat ik zeggen wil maar Fraeys dat
is eene andere soort.
M Vandenboogaerde. En ik
M. Colaert. Maar ja, gij het
is geheel iets anders gij zijt van
Watou, en Fraeys, is meer stedelijk.
En de vrouwen verstaan dat zoo
gauw.
teloos I&ngs het lijf Willem I Willem
kermde zij, daar hare verlichtte verbeelding
haar een drenkeling \oor den verwarmden
en beangsten geest voerde
Zij sprong terug naar een anderen hoek
der kamer, om het sohrikbeel I niet te zien,
en ovartuigde zich eerst na eenige oogenblia-
ken van hare dwaling Nu ging zij naar het
bed, nam het kind, dat niet rrr er schreide,
in hare ar men en drukte hjt aan haar hart
daarop er mede door de kamer, waar de
duisternis nu bijna volkomen was, wande-
delende, begon zij weder te zuchten en te
kerme c Ik ben we! de rampzaligste der
moeders de ongelukkigste der echlgenooten
maar heb mijn lot verdiend. Gimb, in dat
prachtige huis, waar tijkd >m en voorspoed
voortdurend wonen, heb ei'idelo >zen jam
mer en verdriet gebracht ik heb der moe
der haar kind ontrukt, dat zij misschien, ja
zeker verkiezen zou boven hare rijkdom
men ik heb haar 't wicht ontnomen, toen
hot als een engelije Gods met den onschul-
digen lach op de rozenrood* lipjes in de
wieg lag en dezelfde lucht met zijn moeier
inademde ik ontstal het haar, terwijl zij
er van droomde, terwijl haar geest er mede
bezig was, er mede sprak, zooals alleen eeri
moeder het kan. Ik wierp nogeen blik op de
slapende en werd niet weer houden door den
glans van geluk, die op haar gelaat lag,
maar wierp mij als een hongerige tijger op
het kind, om het aan den vijand zij ns vaders
over te leveren.
En zulk een daad zou God niet wreken
Hij zou mij niet martelen in hetgeen mij
het dierbaarst is Ik ontnam der rtioeder
haren vader, God ontrukt mijn kind den
zijnen ging de eerste in een eervol graf,
de laatste zal vergaan in den vervloekten
hoek der zelfraoorders.
Ik wierp de arme, wanhopige moeder op
M Vandenboogaerde. Welnu
ja, ik ben van Watou; en gij, zijt
gij van Poperinghe niet Is Pope-
ringhe zoo ver van \V atou
M. Coiaert. Er is geen kwestie
van mij en dan ik, het is geheel an
ders. Nu, daar, het is verstaan, gij
zult naar den burgerstand gaan gij
zult daar zijn met uwe groote regis
ters, die gij zult bekleeden met uw
handteeken, twee of drie per blad
zijde, onder elke verklaring, en,
goeden avond, uw dagwerk is ge
daan en gij gaat slapen in den roem
van uw ambt. Want, denkt er aan,
de ambtenaar van den burgerstand
is de hoeksteen van het gebouw, hij
is de sluitsteen der maatschappelijke
orde. Zonder den ambtenaar van den
burgerstand is het de chaos, het is
de barbaarschheid.
M. Vandenboogaerde, (droomend en
met eene stervende stem). Bar
baarscheid, cacao De cacao, dat
kent mij, ik heb dat.
Daarop scheidt men.
M. Colaert, na eenige stappen ge
daan te hebben, zich bedenkende,
roept uit
Ah 9a collega, opgelet, niet
waar, in de beploegde
En Vandenboogaerde zet zijnen
weg voort zonder zich om te keeren.
Voor gelijkvormig afschrift
LELIÈVRE.
Het concert dat den 9 Februari
den leden der Maatschappij van de
Oud-Pompiers aangeboden werd,
heeft ons toegelaten eens te meer te
bestatigen dat haar comiteit voor
geene opofferingen terugdeinst om
feesten op te richten die overeenko
men met den bloei van onzen libera
len kring. De pogingen der Commis
sie zijn altijd moedig ondersteund
door M. H. Moerman, wiens toewij -
ding de dankbaarheid verdient van al
dezen die zich in de levenskracht on
zer maatschappij verheugen.
De uitvoering van het programma
der harmonie verdient den grootsten
lof. Onze gelukwenschen zijn niet
alleen gestuurd aan den voortreffe-
lijken muziekmeester, die onze mu
ziek na lange en moeielijke pogingen
eene faam deed verwerpen die he
den hare onbetwistbare macht uit
maakt, wij bewonderen nog onze
muzikanten, die door hunne nauw
keurigheid om de repetitiën bij te
wonen en hunnen standvastigen wil
het ziekbed, bracht haar op den rand des
grafs en veroordeelde haar na hare herstel
ling tot levenslang zielsverdriet; daarvoor
ben ik herhaalde malen np het bed van
smarten uitgestrekt en klaagde ik te ver
geefs, als de koortsen mijne ingewanden ver
teerden. Ik ben niet minder ongelukkig dan
mevrouw Van Steenen, wat zeg ik, ik ben
veel ongelukkiger dan 7,ij heeft zij het
verlies van ééri kind te betreuren, ik heb er
reeds zestien maanden lang opgevoed om ze
naar het kerkhof te doen dragen. En dit
kind, God, 0 God zult Gij daar al Uwe
gramschap over uitstorten Moet dit ster
ven onder den blooten hemel Jaagt Gij 't
deze armzalige woning uit, omdat ik voor
twintig jaren Van Stee.aens kind aan de
nachtelijke koude prijs gaf 0 erbarming,
erbarming Zie, met opgeheven armen lig
ik op dezen naakten grond voor U nèderge-
kniefd God 0 God trek toch Uw stren
gen arm terug, en behandel mij tret eenige
barmhartigheid Spaar mijn kind Spaar
mijn kind B
Op eens vernam zij duidelijk, dat twee
mannen naderden haar hart dreigde te
breker. het angstzweet parelde op haar ge
laat. a Gij wilt mij dan niet redden, 0 God,
en zijt niet voldaan, vóór ik onder Uwe
gramschap bezwijk Het kind is dan ver
oordeeld, om met zijne moeder op de straat-
steenen nedergeworptm te worden 0 ik
vreesde het wel Eene geheime stem zegt
mij sinds twee dagen, dat er voor mij geen
hoop is, geen verlichting van smart, geen
vermindering van lijden, zoolang zij lijdt,
wie ik een zoo grievend onrecht heb aange
daan. Kom, mijn kind, voorwerp van de
wraak Gods, rampzalig wezen, dat lijden
moet om de misdaad uwer moed r, kom...
(Wordt Voortgezet.)
om beter te doen hunne begeerte be
vestigen den goeden naam der Oud-
Pompiers te behouden.
Wij brengen insgelijks hulde aan
de jongelingen die ons nieuw orkest
van symphonie samenstellen door
hunnen ijver zijn zij er in gelukt,
onder de leiding van M. PI. Moer
man, grooten vooruitgang te doen
wij bestatigen met genoegen dat de
liberale jeugd, verre van geen belang
te stellen in onze werken, er inte
gendeel hare eerste geestdrift aan
besteedt zij mag zich beroemen tot
voorbeeld te strekken aan dezen die
hunne zedelijke gezondheid krenken
met zich over te geven aan ijdele en
schadelijken vermaken.
Met de medehulp onzer dappere
jeugd en onzer verknochte oud ge-
dienden, zijn wij zeker te bevestigen
dat de maatschappij der Oud-Pom
piers nog zal groeien in macht en zal
winnen in aankleving.
Onze klerikale meesters beramen
een nieuw vernielingswerk te ple
gen. Het bestaat in opvolgentlijk te
gelde te maken,de olmen die groeien
langs de beide kanten van den bui
tenomloopweg palende aan den Ma
joorgracht. Deze boomen, over eene
halve eeuw geplant, maken heden,
als ware, eene wolk van groen
die lommer en koelte geeft aan deze
schoone wandeldreef. Zij beschutten
ons daarenboven nog tegen de ge
weldige westenwinden. Hunne ver
dwijning ware dus eene misdaad en
zou gedurende menige jaren, een@
leemte laten in het overheerlijk zicht
welk het oog der wandelaars streelt.
Wij hebben een zestigtal van deze
veroordeelde boomen geteld die ge-
teekend staan met een witten streep,
begrepen degene der dubbele reek
aan den boord van den Watering
gracht,
In de laatste zitting van onzen ge
meenteraad, heeft M. Boone, een
der nieuwe leden, daarover den heer
Colaert ondervraagd.
Deze heeft hierop geantwoord dat
er voor het oogenblik geene sprake
was deze boomen te vellen dat vol
gens advies van M. Burvenich van
Gent, die over een jaar, belast is ge
weest een verslag te maken Wegens
onze hoven en wandelingen, ver-
scheide boomen buiten groei of met
euvel aangetast, moeten verdwijnen,
behalve die, ten bekwamen tijde,
door andere te vervangen.
Te dier gelegenheid heeft Burge
meester Colaert gezegd dat zekere
personen dit zullen beknibben, ge
lijk zij, over tien jaar gedaan hebben
wanneer M. Surmont, de dubbele
reek boomen van het plein, deed
vellen, maar nu, de oude boomen
door nieuwe vervangen zijnde, nie
mand spreekt er nog van.
Het belet niet dat dezen akt van
slecht beheer alsdan door iedereen
en met veel reden streng beoordeeld
is geweest. Deze schoone planting
was ver van volgroeid te zijn en
hare verdwijning kan niet anders
verschoond worden dan door de
noodzakelijkheid om geld te slaan.
Zulks was nog eens het geval, toen
M. Colaert, over twee jaar, de schoo
ne populieren in vollen groei, langs
den weg ten noorden van het Min
neplein deed verkoopen.
Fe oordeelen naar de verklaringen
van onzen Burgemeester, zou men
haast moeten gelooven dat hij de
boomen doet vellen om het vermaak
te hebben er andere in de plaats te
stellen. Zou hij bij toeval een kleri-
kalen boomkweeker willen begun
stigen
En aangaande plantingen, waar
om heeft men de popelieren van het
Minneplein niet vervangen door ok-
kernoteboomen. Degene voorheen
door het liberaal beheer geplant,
geven heden een schoon inkomen, en
bovendien later zullen hunne stam
men duur verkocht worden.
Het is spijtig te zien dat, onder
het klerikaal beheer, onze wande
lingen niet beter verzorgd en vooral
niet meer toegezien worden.