i
Merkt van Veurne,
Polen.
Nieuws van de week.
Ingezonden Artikel.
BBSPIEGELIKGEN AAN HET ZEESTRAND.
V.
BROOBPRYZE N
5
BAKKERS.
13
BROODVERKOOPERS.
27
25 Maert.
23
35
50
50
40
50
60
KO
49
en
BROODVERKOOPERS.
24 00 tot 30 50
U
nli
NAEM EN V0011XAEM
der
BAKKERS
PRYZEN VAN HET BROOD,
tn cenlimen.
te
ai
2
tL
Kogge
2- 50
Onnoodig te
mael heeft verst ten wat
BURGERSTAND DER STAD VEURNE.
STERFGEVALLEN.
Graenpryzen der vorige week
I
218 Zakken Tarwe waren ter Markt,
Tarwe vau 25-UO tol
Zakken Rogge vau 20-00 tot
Sucriocn vau 13-75 tot
Haver van 12-00 lol
Boonen van 21-75 lol
60
50
54
50
50
49
52
50
50
50
50
dochter.
tei
AAN VEURNE.
DEN IIEERE BURGMEESTER AUGUST BEIIAEGIIEL.
steek den
50
40
40
40
40
40
50
20 00 tot 21 00
12 7e tot 19 50
11 00 tol 13 00
22 00 lol 24 25
_o
•j
S
Oe
rei
wi
op
ee
aI
j«
40
40
40
40
40
40
Ol
al
b<
k
V
Bce
“«en dat Lode«yk van de eerste
•-1 een naeindicht is.
Z.
edepalmen
nijverheid;
vroegere eeuwen,
school verspreid.
midden bloeijen
Adriaenscn, Benjamin
Bruloot, Rennlus
Butaye, Carolus
Coppein, Beiiedielus
Decroos, wed. Joannes
Degraeve, Franciscos
Duloret, Ludovicus
Duryeu, wed. Marcus
Kestcman, Charles
Lecot, Laurcntius
Luyssen, Renatus
Pierrot, Josephus
Rouse, Ludovicus
Vandorme, Jacobus
Viane, Desiderius
Zoete, Laurcntius
Per 145 litters.
Tarwe vau
Sucriocn
Haver
Boenen
50
50
Uenricu* *n
Veurne, dnikks T*n d« wed. Ryckcboer on Zoo°-
31-00
21-50
19-00
14-00
24-00
1-50
1- 27
winne zegje? Dal komt van zoo èn
j te hidden zonder ophouden.
maer, ’l i» morgen zondag, winne gaen zo
Eh 1 is haosl den lyd dat ze nae Roomen moeten
gaen; ze kunnen ze van morgen laten vertrekken.
Zei dat is toén nog wel epeisd.
Ja mae ’k luouu zeere naer hus mèh me vis,
madam zou kiven.
Nu dat ’l wel guel, wei.
Van ’s gelike, houd j’al kloek.
Uitlot iek
27
2(5
17
Bruwaert, Arsenins
Deburggraeve, Carolus
Dedullen, Petrus
Devos, weduwe Petrus
Caton, Henry
George, Victor
Gotnme, Petrus
Houcke, Henricus
Pannekoucke, Bernard
Roedolf, Seraphinu*.
lernier, Carolus.
Vanarendt, Carolus.
Vandetibruwaene, Henry
Vereeiiooghe, Henry.
GEBOORTEN.
den 25. Edmondus Verhoest, zoon van
van Amelie Vandorme, ’/.uidstraet.
den 24. Anna Maison, bezondere, 76 jaren, geboren
Ie Pervyse en wooncode to Veurne, huisvrouw van
Pieter Tytcca.
den 24. Amelie Cuvelier, dienstmeid, 20 jaren, g®'
boren te Adinkerke en woonendo te Veurne, jong'5
8
140
68
90
Bolcr, per sluk
Eijercn per 25
Künyncn per kop
50
50
40
40 i
40 i
40 I
40
40
40
40 .i
40 I
I 38
40 I
40 i
40
40
Pluk, bij die weldaêu, ook de vn
Van d’akkerbouw, door werk en
Uw handel-markt, vermaard in
Word’ langs zoo meer in uwen
Moge ook de kunst en wetenschap hier groeijen
Geluk en vree steeds in uw midden bloeijen
Gegroet o bakermat van mijne gade,
Lief Veurne waar zij T levenslicht ontving;
Gegroet, o verste stad van ’t roemrijk Vlaaudrcn!
Gedoog dat ik u in mijn liedren zing:
Ik leerde u minnen, hoog vereerend achten,
Want go onderschraagdel immer myii betrachten.
BRUIS DHUOD. kliZV WITBSOOB
J|_
-4
j II t
Men meldt uit Krakau, 23 maert
Czechuwski heeft vrydag laelst Kriszow, in ’tpalali-
naet Lublin, bezet. De oproerlingen hebben de kas
des gouvernements veroverd. De Russen zyn afge
trokken zonder slag of stoot.
Eeno proklamalie van het oud middenkomitcit
van Warschau, gedagleekend 21 maert, verklaert
dat hel du oppermagt herneemt, ten gevolge der ge-
vangzilting van Langiewiez. Dit dokument doeleen
oproep te wapen. Tegenover dun vyand, wordt erin
gezegd, als onze broeders sneuvelen, is de plaets van
eiken Pool in de rangen des oproers
Men meldt uit Krzeszow, 24 maert
De oproerlingen, aunguvoerd door Czecliowski,
zyn eergisteren verslagen naby Lezansk en uiteen
gedreven.
Zy komen met benden in Gallicien.
Sedert twee dagen worden erge gevechten gele
verd naby Krzctzow en Potot. De oproerlingen
sehynen verdreven te zyn.
Dry honderd oproerlingen zyn gekampeerd naby
hel bosch Panslow,op russisch gebied.
Men meldt uit Breslau, 24 maert
De Breslauer Zeitung deelt tydingen mede uit
Krakau, van gisteren avond.
Zy melden dat er sedert den morgend een gevecht
is acngevangen, wacrvan de uitslag onbekend is. Het
wordt geleverd naby Cazy, lusschen Miechow en
Igolomia. De opperhoofden Wisocki, Benskonskicn
Rochebrune zyn in hel kamp der oproerlingen.
Tu Baran hebben de kozakken cene oostenry ksche
patroulje uitgestroopl en ceu harer mannen gedood.
De Schlesier Zeilung zegt dat Lanjiewiez niet als
I gevangene behandeld wordt in de sterkte van Krakau
Gegroet! o bakermat van mijne gado,
Lief Veurne! waar zij 'l levenslicht ontving;
Gegroet! o versie stad van ’t roemrijk Vlaandrcn!
Gedoog dat ik u in mijn’ liedren zing.
Ik leerde u minnen, hoog vereerend achten;
Want ge ondersehraagdet immer mijn betrachten.
De aloudheid staat geschreven op uw’ muren:
Uw Marktplaats meldt ons wie hier heeft geleefd.
Uw Stadhuis, uw Geregts-hof zyn getuigen
Dat nog de Spanjaard hier genesteld heelt.
Wie weet, wat in die verre, gruwbre tijden
Uw voorzaat van hun’ overmoed moest lijden
Gij zijt de stapelplaats van gansch den omkring;
Hier giet de landbouw heil en rijkdom uit,
Den overvloed in zijnen schoot geboren;
Verhef dien roem, mijn lier! hij klinke luid!
De landbouw leeft hier vrij en zonder zorgen,
Om dal hij immer reeknen mag op morgen I
Gij zijt de laatste schildwacht van den lande:
Van op uw torens blikt ge op dorpen, steen,
Die moedwil van den moeder-stam kwam rukken,
In tijden vau geweld en bang geween....
Waak, schildwacht waak met zorg, on
[horen,
Zoo ras uw oog een vyand op mogt sporen!
O Veurne! 't heerlijkst wat ik ’t uwent vinde,
En wat ook meest uw vader-zorg getuigt:
Is ’t Gasthuis! waar elk arme kranke lijder,
Waar ouderdom en jeugd aan bronnen zuigt
Die mildheid, menschenliefdo en mededongen
Aldaar vereend heeft met een zalig poogen.
Daar mogen weeüw en wees, in rouw gedompeld,
En de arme grijzaart, en die kreupel zijn
En mank; de blinde en allen, wien de ellende
Nijpt, of hel lot vervolgt door leed of pijn,
Bun’ toevlugt nemen tot dio milde moeder,
Die allen strekt tot hulp en troost en hoeder.
ALGEMEENS STAET der pryzeu agtcrvolgeus welk*
hol brood zal le koop aengebuden worden, bij do al'
hier onder aengeduide bakkei en broodoei koopers, t*
lekenen van den 20 inaerl lot den 2 april 1803.
Samenspiack tutschen Ciska en Koleta, op devisch-
merkt.
Cisiu. Zie wèh Kolela, 'k ent èzeid en hec
Kolztx. Van winne tèh Ciska
Eh weh van de klokke.
Win is 'l loün van de klokke
Wel djeemenis maria, Kolela witje dat nog niu?
Bch nink,’kwil van nimedullu.
Eh wèh, je wil weh dal du groolo klok e bors
ten was
Eh jaek, begochelingen, dat is lange.
Eh wèh, de knippel van de kleine is nu ulèvollen.
Maer, Ciska zwi ,1
’l Is waerachlig Kolela, van de nuchtcnd ol de
negenmesse ludden.
Mae, mae,
heelen dag
Ja i
gaen doen?
O
Vkubbb, 26 Maert 1803.
Aen mynheer den Opsteller van het Advertenlie-blad.
Lodewyk, een leerling die om zyne neersligheid
niet veel lol verdiende, vroeg eens aen zynen meester
wal men verst iet door acrosliche of nauiudicht, en de
meester schryft hem onmiddelyk hel volgende vóór:
fel op en doe uw best,
Cf gy een dwaze blyft;
Ce luiheid is een’ pest,
P’en’ bron van kwaed bedryf:
^)d u der studie met Vermaek-
►<1 u, want snel vervliegt de lyd,
Wlink maer de luiheid aen de kaek!
Il> zit, en tuur hier op de wijde zee,
Wier baren schuimend op den oever rollen;
Mij glinstert 't oog; mij klopt verdubbeld ’t hart;
En ’k voel mijn geest met denkenskrachl vervollen!
O zee, wat zijt gij groot! wal zijt gij sterk!
O God, wat zijl Gij maglig in uw werk!
Als ik bedenk, hoe daar het golf-geklots
Gestadig om en weer zwalpt, en dit jaren,
En dit zoo menige eeuwen reeds zóó was;
En, ja, nog eeuwen lang zoo voort kan varen,
Van als de dag begint tol ’s avonds laat,
En heel den nacht, tot weder ’t licht ontstaat;
Als ik bedenk, hoe gij touts kallem zijt,
O zeel dal nauwelijks uw’ baartjes roeren;
Gij door uw stille en effen eenzaamheid,
7,oo menig dichter-harte kunt vervoeren,
En in verrukking brengen met uw schoon,
Dat gij zoo majestalisch spreidt ten toon;
Als ik bedenk, hoe gy soms tiert en bromt,
En mei uw honderd duizend slinger-golven,
De ranke kiel, zoo wel als 'l driemastscliip,
Meéiloogenloos hebt in uw kolk verzwolgen;
En dat gij morgen weer, of nog decz’ dag,
Dit doen zult zonder u te erbarmen, ach
Als ik bedenk, hoe velen cr toch zijn
Die voor een handvol goud u durven trolscn;
Die welen dal ge door een cnkle luim
Hen met hun goud kunt in de diepte klotsen;
Hoe velen, velen zijn niet heengegaan
Die nimmer wederauerden op hun baan!
Als ik bedenk, en hier op ’t oeverzand
S:il luister naar hetgeen ik ginds hoor stijgen
Uit uwen bulderenden afgrond, daar
Mij T hart verdubbeld klopt en fel doet hijgen;
Wat gij met uwe duizend monden zegt
Van vreugde, droefheid, woede, aaneengchecht;
Als ik bedenk, het kunnen stemmen zijn
Van dooden, in uw kolken diep begraven,
Gcrigt tot ’t edelmoedig dichler-hart,
Langs duinen, oever-zauden en langs haven,
Opdat een lied nioog’ ruischen vau zijn snaar,
Een lied vol woestheid, angsten cn gevaar;
Als ik bedenk, hoe velen aan dit strand
Met ziels-onlroering deze vlakte aanschouwden,
En mede, als ik, vervoerd door zulk laireel,
Voor zulk ceu majesteit de handen vouwden,
Uitroepend: groot is Hij, die eens dit schiep.
En schepsels vormde in ’s afgronds diepste diep!
Als ik bedenk.Neen, ’k wende de oogen af:
Want ’kvoel mijn hart beklemd door wrange sinarte;
Verleden, schuif dat somber rouwfloers weg!....
De zeewind ruischte hevig in de verte;
’t Gekrijsch der meeuwe wekte mo uit mijn’ droom,
En ’k vlugtle in ijl den naderenden stroom