De bemoeijing
De bemoeijing van den priester in d(
kiezingen wordt dus daardoor niet ver
rechtveerdigt.
liet Boterkuipje twijfelt aan ons gezegde
over de schrikargumenten door de priesters
in kiezingstijden gebruikt, en zou geern
hebben dat wij feilen aanbalen. Wij kunnen
aan den konfrater die voldoening niet ge
ven, niet dat wij geene feilen aan te halen
hebben, ver van daar, maar om dat dit ons
te ver zou geleiden. Verders indien het
Knipje eens eene wandeling op den buiten
wilt doen, en eenige kiezers hiernopens
ondervragen, zal hij de volle overtuiging
der waarheid onzer beweering hebben.
Het Dixmudsch blad, nog eens op de
opinion der heeren De Decker enz. weder-
keerende, zegt nogmaals dat wij de kwestie
verplaatsen. De priester die zich met geen
kiezingen bemoeid, wanneer den Gods
dienst op het spel is begaat eene misdaad,
zegt het Kuipje.
Er zijn geene wetten gemaakt en er kun
nen volgens onze Grondwet geene gemaakt
worden die den godsdienst aanranden. Er
zijn slechts wetten gemaakt geworden om
iedereen gelijk testellen, en de voorrechten,
dat eene klas van burgers zich ten nadeele
van deandere had aangematigd, af te nemen.
Dit noemen wij rechtvaardigheid; de katho-
lijken noemen dit tegen den Godsdienst
zijn, om dat het juist zij zijn die van die
FONDATIEN VAN OPENBAAR ONDERWIJS.
De Moniteur kondigt den volgenden om
zendbrief af van den heer minister van
justicie aan de heeren procureurs-generaal
der hoven van appel en de heeren procu
reurs des kómings bij de rechtbanken van
eersten aanleg
Het art. 14 des koninklijken besluit van
7 maart laatstleden, de uitvoering regelende
der wet van 19 december voorgaande op
de fondatien van openbaar onderwijs, luidt
als volgt:
Alle notaris in bezit van eenen aki van
begiftiging tusschen levenden of van een
testament waarbij fondatie wordt gesticht
van eene of verscheidene beurzen onder
het gebied van eene provinciale commissie
vallende, of die milddadigheden bevat ten
profijte van reeds bestaande fondatien van
dit slach, is op zijne verantwoordelijkheid
gehouden er op behoorlijken lijd kennis
van te geven aan de commissie of haren
voorzitter.
Ik verzoeku, heer procureur-generaal,
den meester, de burger tegen zijnen mede
burger, ziet daar wat die dweepzuchtigen,
die geene andere woorden dan van peis en
vrede zouden dienen te gebruiken, alhier
gedaan hebben.
Ook, wij herhalen het, het publijk van
Veurne is er over zeer gesticht en de
naaste kiezingen, ter welker inzicht al dat
lawijt is gemaakt geworden, zullen er aan
onze tegenstrevers een klaar bewijs van
geven.
deeligen en hunne medeburgers tegen hun
op te hitsen.
Hebben zij hierin gelukt?
Wij gelooven het tegenovergestelde. Een
ieder heeft vruchteloos in die twee schuim
bekkende hoonwerpers, de vertegenwoor
digers zoeken te herkennen, van dien God
van vrede en eendracht die steeds de zacht
moedigheid aanpredikte, en heeft na die
uitzinnige uitvallen, verontwaardigd de
kerk verlaten.
O wij weten het wel, men zoekt ons onze
klanten zoo veel mogelijk aflenemen; men
zoekt zoo veel men kan en op alle wijzen
ons schade aan te doen en den haat der
Veurnaars tegen ons op te wekken, maar
men heeft lot nu eenen legenovergestelden
uitslag bekomen. De blijken van genegen
heid die wij, na die laffe beledigingen, van
onze talrijke vrienden ontvangen hebben,
zijn er een klaar bewijs van en moedigen
ons aan om in de taak die wij ons opge
legd hebben met standvastigheid voort te
blijven gaan.
Wij zullen dan blijven altijd met be
daardheid en welvoegelijkheid, maar levens
met vastberadenheid en kracht de liberale
princiepen voorslaan. Men moge ons scheld
woorden en beledigingen naar het hoofd
werpen zoo veel men wil, nooit zullen wij
van de gedragslijn die wij ons afgeteekend
hebben afwijken en wij zullen de verdedi
ging voortzetten der partij welke in onze
stad zoo wel als te lande zóó vele treffe
lijke lieden in haar midden telt.
De Uitgevers.
WAAR ZIJ ZIJN WILLEN.
Wij hebben reeds dikwijls de strekkin
gen van onze tegenstrevers aangeduid, wij
hebben reeds dikwijls aan onze achtbare
lezers aangeloond naar waar zij achteruit
willen wijken, en niets kon beter ons ge-
zegdens komen staven dan de predikatiën
van de twee jesuiten, gedurende de gansche
verledene week, in beide onze kerken.
Niemand inderdaad, die wat gezond oor
deel bezit, kan zich op de achteruit krui
pende strekkingen van dekatholijke partij,
na die geweldige uitvallen, bedriegen.
Men heeft klaar voor zijne oogen gezien,
dat al wal die partij wenscht, is van lot die
lijden terug te keeren, op welke zij meester
over de gansche aarde, de menschen onder
een slavenjuk gebogen hield en met eene
ijzeren roede geleidde.
Overigens heeft een-ieder diep bewogen
geweest over de zoo slichtende woorden
die ten allen stonde van den predikstoel
neer kwamen. Arme praal die de gansche
kerk in een schaterlach deed uitbersten;
arglistige en trouwlooze zinspelingen op
d’eene of andere achtbare persoonen of
familien der stad, lessen van hooge zede-
leer, zie daar waarmede men de geloovigen
acht dagen lang bezig gehouden heeft.
Wij zullen slechts een dier zedelessen
onder de menigte aanhalen, om tut staal
te dienen.
De man, die ’s avonds laat uit zijn huis
blijft, mag aanzien worden als de moor
denaar zijns huisgezin. De vrouw die
zulk een man heeft, moet aan hare kin
deren zeggen, dat zij hunnen vader moeten
toeroepen als hij ’s avonds laat en in be-
dronken toestand in huis komtmoordenaar
ZIJT gij daar
Ziet daar wat zondag lest, in de Hoogmis,
door een jesuiet gepredikt werdt.
Wij vragen aan alle menschen die rede
neren, is dat niet walgelijk, en is het toch
mogelijk dat zulke woorden in de kerk, uit
den mond van een priester komen?
De vrouw ophitsen tegen den man: het
EEN LESTE WOORD AAN HET BOTERKUIPJE.
Wij moeten vooreerst beginnen met het
einde van het artikel van den konfrater, en
hem verklaren dat geen de minste pre
tentie hebben om Ie**™! te geven, ’t zij van
taalkunde of anc|ei V<iat dit nooit ons in
zicht is geweest, en dat wij er ook niet op
gezind zijn er te ontvangen.
Dit gezegd zijnde gaan wij voort.
De konfrater beweert nog dat wij het
terrein der diskussie verplaatsen. Dit is een
verwijtsel dat wij niet kunnen aannemen
en die wij vinden op hem zeer toepasselijk
te zijn.
Wij zullen hem nog, indien hij het ver
oorloofd, doen opmerken, dat hij, willende
den kleinen invloed bewijzen van den
priester in de kiezingen, en de kiezingen
van Brugge willende uitleggen, zich zelven
ten allen stonde tegenspreekt.
Volgens het Kuipje, indien wij het wel
verstaan, bestaan de partis /lottants uit
zulke kiezers die, uil hoofde van verplich-
tingen aan den eenen of anderen kandi-
daal, of aan zijne familie, of aan zijne
partij, genoodzaakt zijn hunne ivare opinie
onder den dekmantel der onverschilligheid
te verduiken, en niettemin volgens over
tuiging stemmen.
Indien dat zoo ware, waarom denkt het
Kuipje dan dat de reden der nederlaag der
katholijken te Brugge daarin te vinden
ware, dat zoo veel katholijke eigenaars,
den invloed, die van beide zijden gebruikt
wordt, niet wilden gebruiken, zoo de handen
vrij latende aan hunne tegenstrevers die
met engelsch en ander geld die onzijdig ge-
wordene stemmen naar hunne zijde haalden.
Als elkeen volgens overtuiging stemt, hoe
kan men dan onzijdig geworden stemmen
afkoopen?
Sprekende van de vrijheid van den pre
dikstoel, zegt onze tegenstrever dat de ver
gadering van hel volk in de kerk om het
sermoen te hooren, gelijk slaat voor de wet
met zulken of zulken meeting. Dit betwisten
wij. De predikant in zijne kerk, geniet
voorrechten dat een ander niet heeft; hij
spreekt er alleen, men mag hem niet stoo-
ren of tegenspreken of men is strafbaar.
Hé wel, hij die van die voorrechten mis
bruik maakt om het volk op te hitsen en
.de staatsmacht voor al wat leelijk is uitte-
maken, verdient eene meerdere straf dan
een anderen die zulks doet èn die van de
zelfde voorrechten niet geniet.
Het Boterkuipje laat, nopens de kwestie
der kerkhoven ons antwoord ter zijde, en
zegt dat wij, wettelijk gesproken, in opstand
komen met het nog bestaande dekreet van
prairial, hetwelk voorschrijft dat er een
kerkhof moet zijn, of ten minsten eene
bijzondere plaats voor iedereen.
Wij zullen den konfrater doen opmerken
dat, sedert het edikt van Josef 11 van 26
juni 1784 en het berucht dekreet van 25prai
rial anno XII dat hij aanhaald, welke de
begrafenissen in het midden der steden
verbieden, de kerkhoven opgehouden heb
ben een afhangsel der kerk te zijn. Het
kerkhof is dus afhangend der gemeente
die alle de dooden zonder onderscheid van
godsdienst of denkwijze in het gemeene
kerkhof moet doen begraven. Wij hebben
overigens in ons leste nummer gezegd dat
zulks in Vrankrijk en Duitschland gedaan
werd, maar de konfrater heeft zorg gehad
daarop niet te antwoorden.
Voor wat het onderwijs van den Gods
dienst in de scholen aangaat, houden wij
ons bij onze leste bemerkingen die, vinden
wij, door het Kuipje in geener doelen zijn
wederlegd geworden. Het herhaald slechts
zijne eerste woorden en voegt er bel groot
woord solidair bij om ze, denkt het, wal
meer gewicht te geven.
Wij eindigen dus die diskussie, met de
verzekering dat onze lezers, zoo veel als wij
overtuigd zijn dat er niets de bemoeijing
van den priester in de kiezingen verrecht-
veerdigd. Ver dus van zijne onthouding in
dezelve als eene misdaad te aanzien, aan
zien wij die als eene plicht ten voordeele
der religie, welkers rechlslreeksche verte
genwoordiger hij is,
It