I
I
1
I
1 1
I1
I
I
i
1
«HET WEKELIJKS NIEUWS» Zaterdag 23 Dec. 1950/'» Bladz. 9,
|Mb - - -
I
1
1
7Mmm m
Bat ongeluk kan soma te keer
(aan als een losgebroken stier.
Probeer gij maar een decoratie
te verdienen: het beest loopt u
pnder de voeten.
Boer Planke moest het onder
vinden. Zijn boever kwam met
t gespan ln botsing met een
auto. En 't beste paard van 't
hof lag daar morsdood op de
weg, de darmen uit 't lijf. Ge
lukkig de verzekering zou beta
len. Maar de verzekering be
taalde geen cent, want het
bleek, na geding en proces, dat
het boerengespan ln zijn on
recht was. Boer Planke liep
daar rond als een hondsdol
beest. HIJ verwenste alle verze
keringen, gooide zijn polls ln 't
vuur, en wilde geen cent meer
betalen.
Verschiet niet. Maar op een
wilde en winderige nacht luid
de de brandklok. Elkeen schoot
het bed uit om te vragen wie
of wat„. Gottekes, ze moes
ten niet lang vragen. Naar de
Noordkant toe lag een helse
vuurpoel te blaken tegen de
nachthemel. Het hof van Boer
Planke. We zullen het aan Jon
ge studenten overlaten om er
een breedopgezette beschrijving
van te maken. Er was niks aan
die brand te doen. De wind Joeg
hem op als een smlssevuur. En
's morgens lag het hof van boer
Planke daar als een hoop vod
den en benen. Kort, boer Plan
ke was zo arm als een luis.
Onze wijze schoolmeester zou
zeggen: kleine oorzaken, grote
gevolgen.
voeten en had willen ln d'aar-
de verzinken. De boer niet. Hij
dronk. Op een sprong van hun
keuterlj stond een lands her-
bergske met een slechte naam.
Ze hadden daar altijd 't beste
bier ln huls. En de bazin was
een lustig weeuwke. De rest
kunt ge met uw ellebogen tas
ten.
En dan blijft de zoon over.
Zijn naam Is André. HIJ is vijf
en twintig, fel en gezond. Tijd
om te vrijen en te trouwen. En
daar heeft hij voor aangelegd.
Want rechtover het oude hof
Plapke stond daar nog een an
der hof, even hoog, even bloei-
woord over spreken met zijn
vader, want die vader ls altijd
een stekelige en bazige vent ge
weest. Hij moet zijn woede en
wanhoop verkroppen. HIJ wordt
zo bitter als een die jaren lang
ln de bak zit. Zijn moeder dood,
zijn vader kapot, Rientje ver
speeld... Zou het anders kun
nen?
Het sluwe weeuwtje weet dat
boer Planke nog wat duiten en
eigendom heeft. Ja, Plankske,
als gij het wilt, zullen we trou
wen. De boer loopt er ln. HIJ
trouwt met haar, en laat zijn
zoon alleen achter op het kort-
wagenboerderijtj e.
André zit alleen op het kleine,
boerderijtje. Doch als het alle
maal uitkomt, ls de helft ervan
berent of verkocht. Doe mij niet
van naaldje tot draadje dat
triestige verhaal opdreunen hoe
rap en hoe hard het allemaal
gekomen is. Maar op zekere
morgen staat hij met zijn eet-
zak op zijn rug gereed om naar
de naaste fabriek te gaan wer
ken. Het is geen pretje. En ach
ter zijn rug hoort hij ze gnui-
Vanvoren tegen op een eenza-
mt weg. De boer blijft staan en
zegt:
Ik zou willen dat ge van
mijn dochter wegblijft.
n.
Twee schimmen sluipen nader.
Instinctief laat de jonge stro
per zich voorzichtig neerglijden.
De twee blijven achter de haag
staan.
We moeten wachten tot
allen voorbij zijn, fluistert een
stem.
De haag kraakt even. Ze zit
ten neer. Het is lang stil. Tot
een andere stem zegt:
n Ml MB «Ml B*
band en slaat een der loeba*
sen de zaklamp uit de hand. En
dan begint een wild gevecht tn
het donker. Maar de boer, die
een oudgediende van de Ijzer
slag ls, rukt de deur van zijn
opkamer open, en licht de wilde
moerlemele met een lantaarn
toe. Op dit ogenblik valt een
schot. En "n wilde schreeuw.
André Planke die neerzijgt ln
een hoek. De twee schurken
vluchten het huls uit.
En ln zijn nachtgewaad staat
die boer daar met de lantaarn
vóór de Jonge man die hij eens
neergeslagen heeft.
Een stuk koord! roept
André.
De boer grijpt naar de schouw,
reikt de jongen een koord toe.
Het schot ging onder de knie
door. Het bloed pompt uit de
wonde. Stropers kunnen met
alles overweg. In een oogpink
ls de wonde afgeknoopt. Maar
er ligt reeds een grote plas
bloed op de plavuizen. André is
bleek van het bloedverlies. HIJ
wil overeind. Kan niet. De won
de brandt en zijn kracht ls op.
De boer zet de lantaarn neer,
helpt hem recht. Op zijn één
been, de arm rondom de boer
zijn nek loopt de jongen naar
de zetel bij de haard. Er valt
geen woord tussen hen. De boer
rakelt de as open, gooit wat
rijshout op, blaast het vuur
aan. En plots is een nieuwe
gloed ln huis. Maar stil, zo stil.
stond stf daar niet eens op een grauwe morgen naast haar fiets.
Maar dat zijn klaps waarmee
ge niks kunt helpen of genezen.
Op een boogscheut van 't hof
stond daar nog een bouwval
lig krot, waarin een schamele
werkmens woonde. De boer, zijn
wijf en de zoon gingen eerst
•en poos bi) familie Inwonen,
kwamen terug om dat krot te
bewonen. Ze verkochten de helft
van 't land om een nieuw doe-
nlngske te zetten. Maar dat was
na de oorlog. En 't bouwen
kostte stukken van mensen. Ze
moesten nog een stuk land meer
verkopen, en 't doeningske nog
een stuk kleiner bouwen, om er
te komen. Bij slot van rekening
kwam het zo uit: Boer Planke,
wijf en zoon woonden op een
keuterlj, een keuterlj met krui
wagen. Sommigen hadden er
hun deugd ln dat die rijke vrek
kige boeren van vroeger nu
onder de schouderband liepen.
Och, de mensen zijn wreed. Ze
voelden het die Planke's, wat
voor een formidabele slag ze
gekregen hadden. Ze schuwden
de mensen. Tenzij de boer, die
's Zondags langer wegbleef dan
gewoonlijk, en aardig bestoven
naar huls kwam. De boerlnne
was beschaamd. Als de andere
boeren haar voorbijreden met
hun nieuwe Chevroletkeek
ze naar de toppen van haar
end. Een hof met drie klnders:
een zoon, die stierf als krijgs
gevangene, een dochter die mis
siezuster werd en nog een an
dere dochter thuis: Rlna ls haar
naam, de felste en de schoonste
van *t klaverblad, een melske
om u er voor dood te vechten.
Een melske... ach, vraag het
eens aan André Planke. HIJ ia
er mee op de kermis geweest
HU heeft er mee gevrijd. HU
heeft van haar gedroomd, ge
zongen. Rientje, zijn hemel op
aarde, zijn zonneke, zijn sterre-
ke, zijn geluk. Alla, zoals het
ln de liedjes staat, die ze alle
dagen in de radio afgeven, tot
de moeders en vaders van op
schietend volk roepen: Smijt
die bak toe!
Heeft gevrijd! zelden we.
Want boer Vanvoren, de vader
van het schone kind, is niet
langer bereid zijn dochter te
grabbel te gooien aan een ar
moezaaier van een André Plan
ke, de zoon van een verlopen
vent, die zich nu aan 't dood-
zuipen en verwallebakken is in
dat smerig cafeetje met dat
schoon weeuwke.
En zo loopt die Jongen daar
met het hoofd tussen zijn be
nen. Geen spoor meer van Rien
tje te zien. 't Is of ze haar in
een kelder hebben opgesloten.
Moeder Planke ls er eveneens
het hart van ln, ze verschrom
pelt lijk een winterappel en
kort na B&mls dragen ze haar
naar het kerkhof.
GIJ zoudt met uw ogen toe
kunnen voortvertellen als ge
een beetje uw wereld en zijn
dwaze mensen kent. Boer Plan
ke wordt aldoor meer en meer
door het sluwe weeuwtje aan
getrokken. André ziet waar het
heen gaat. Hij durft er geen
ven. Want de mensen zijn wreed
en hebben er soms hun deugd
ln, dat iemand verarmt en aan
lager wal geraakt.
Ene was er, die het voelde,
hoe afgrondlg hard het was
voor hem. Rientje! Stond zij
daar niet eens op een grauwe
morgen, naast haar fiets op
hem te wachten! Ik moet
naar de Mis, zei ze. Ik ga zo
ver mee.
Ge moet u niet laten op
eten door uw schande en uw
verdriet, zei ze. Ik heb gepro
beerd om te vergeten, om vader
ter wille te zijn. Maar dat kan
lk niet. Als het uitkomt, dat ik
met u nog een woord durf klap
pen, zal het er stuiven. Maar ik
laat het voor niemand. Omdat
gij arm geworden zijt, zal ik u
nog liever zien! Daar, nu weet
ge 't, en we zullen elkaar nog
wederzien, André.
André kon geen woord spre
ken. Maar dat stak hem een
nieuw hart onder de riem.
wijn stoa.re mispelaar gaat op, valt neer op André's kop.,M
Het gebeurde zoals Rientje
voorspelde. Ze zagen elkaar nog
dikwijls terug. En telkens werd
hun het hart warmer als ze sa
men kwamen, en telkens keer
den ze met vaster en rijker lief
debeloften naar hun huis terug.
Het maakte André wat milder.
Hij keek niet meer zo nors op
zijn werk, en had een vriende-
lUke knik over voor wie hem
voorkomend behandelde. Maar
thuis was het duister en koud.
Het verloren land werd nu door
anderen begaan. Hij kon het
niet lang aanzien. HU verhuur
de het doeningske, en ging op
nieuw moedermens alleen in het
krot tegen de boskant wonen. HU
deed het zonder Rientje te raad
plegen. Zij zou het immers niet
goedgekeurd hebben, 's Middags
at hU op de fabriek, 's avonds
sloeg hij zelf de kost samen.
Het bos lag dicht achter het
huisje. Het bos met haas en ko
nijn, met fazant en patrijs. Het
wijst zichzelf. André wordt stro
per! Niemand kan het hem ver
bieden. Zelfs Rientje niet. Hij
wordt stroper. Het voldoet zijn
zucht naar avontuur, het brengt
op, het vergoedt hem veel ge
miste trots en vreugde.
En intussen blijft hij met
Rientje verbonden in een scho
ne. een harde, doch ongeschon
den liefde. Een liefde zonder
uitkomst. Want zolang de va
der van Rientje leeft, moeten
ze op geen trouwen peinzen.
Eerder zullen er ongelukken ge
beuren.
Op een dag komt André boer
«i
Rina ziet me geren, kan
niet anders, en geen honderd
vaders zullen het haar verbie
den.
Ik verbied het u,
GU hebt mU niks te ver
bieden.
Ge zoudt het niet peinzen
van boer Vanvoren. Hij maakt
zich daar in een weerlicht zo
almachtig kwaad, dat hij niet
weet wat hij doet. ZUn zware
mispelaar gaat op, valt op An
dré's kop... Een boer kan ver
vloekt hard slaan. André ligt er.
En de boer gaat zijn weg. Maar
als hU thuis komt, beklaagt hU
het al. HU zendt twee knechten
uit om André te gaan helpen.
Deze vinden de jongen ver
dwaasd langs de graskant lig
gen. Helpen hem op, leiden hem
naar huls. André ls intussen
bijgekomen. Hij richt zich op
uit zUn zetel en zegt tot de
knechten met een stem die sist
van haat en wraakzucht:
Als ge van zUn leven hoort,
dat uw boer een schot tussen
zUn smerige ribbenkast gekre
gen heeft, moogt ge zeggen dat
jhet van mU is.
Daarmee mogen ze gaan...
Maar wat hU zegt, onthou
den ze.
André ls er goed van afge
komen. De dokter zegt:
GTiebt chance dat ge zo 'n
harde kop hebt, en een centi-
meterke meer naar achter, ge
hadt er toch voor goed gelegen.
We zullen zien wie er voor
goed zal liggen! bUt André.
Sst, sst, sstl... Alzo niet,
sust de dokter
En als André eindelUk ja,
elndelUk! na een maand
Rientje terugziet zegt sU:
Ik moet zo oppassen, An
dré! Vader zegt dat hU mij lie
ver doodslaat, dan mij te zien
trouwen met u. Ge weet, hU ls
invalied... die hoofdwonde. Als
hU buiten zichzelf van woede is,
weet hU niet wat hij doet, is hij
onverantwoordelijk.
André zwUgt. Maar hij wordt
harder en geslotener. En zUn
laatste beetje wilskracht moet
hU uitputten, om er niet op los
te slaan, als hU hoort hoe ze
er lichtjes mee spotten dat hij
zo lief behandeld werd door de
gemiste schoonvader.
En hij stroopt. Hij wordt een
verwoede pensjager.
Kerstdag nadert. En voor de
eerste keer is er weer nachtmis
ln de nabije abdij. Een troep jon
ge mannen zullen in groep naar
de nachtmis gaan. Het zijn de
Kajotters. Ook jonge getrouwde
lieden sluiten aan. De onder
pastoor van het dorp houdt een
avondsermoen in de kerk, en
daarna gaan ze allen samen
naar de abdij in het bos. Een
paar Jonge mannen willen ab
soluut André Planke meekrU-
gen. Het lukt niet. Hij is kop
pig. HU is deze laatste tijd al
lesbehalve kerstachtig gezind.
Nee, bijt hU terug, ik ga
nog liever stropen.
Maar daags vóór Kerstdag
krUgt hij een briefje aan huls:
Liefste André,
Ik ga naar de nachtmis. Ik
zou gelukkig zijn als ik u daar
zag, als ik wist dat we samen
zouden bidden voor ons geluk.
Rina.
Wat zijn makkers niet vermo
gen, dat vermag Rientje. ZUn
weg loopt langs het hof Van
voren. Het is een pikdonkere
nacht. André stapt rustig langs
de haag van het boerenhof.
Och, hoe vaak is hij hier ge
weest! Hoe vaak liep hij hier
met kloppend hart voorbU.
Naar dit hof toe. Naar Rientje...
en nu. Het bekoort hem. Hij
blijft staan, ten prooi aan
schrijnende herinneringen. Ach,
Rientje, Rientje toch...
Plots houdt hU de adem op.
Hij heeft een stoel in de hand en slaat...
Ze zUn allen naar de
nachtmis.
En dan beginnen plots achter
de bossen de klokken te leven
in die zwarte nacht.
Een gedommel dat hemel en
aarde vervult. De klokken van
Kerstnacht! Elk onverdorven
hart huivert even bij dit won
der gelui. André krUgt heimwee.
HU wil opstaan en naar de
nachtmis gaan, zoals hU vroe
ger deed. En rust en vrede ha
len. HU mag niet. Hier is iets
niet ln de haak. Hoor daar is
weer stil geluld van stemmen.
f— Die boer heeft nu al lang
genoeg geleefd. Het zal een
schone dood zUn voor hem.
Ja, en al dat geld!
En nooit zal het uitkomen.
De stroper wil niet naar de
nachtmis. Allemaal zullen ze
zeggen dat hij het deed. MUn
geweer is net hetzelfde als het
zUne. En iedereen weet dat hij
het overal heeft rondgestrooid:
Als die oude boer ooit...
Babbel niet zoveel. Als het
ophoudt met luiden gaan we er
op af.
En daar ligt André tegen de
koude grond. Wat moet hij
doen? Iets is er in hem dat
zegt: Leg de brombeer maar te
koelen. Hij verdient niets meer.
En dan zal ik...
God, daar houdt het lulden
op. Nu zal de Mis beginnen. Een
beuk vol licht, en het zingen
der monniken, en een kerk vol
volk. Rientje ook, die bidt. Voor
hun geluk. Rientje bidt en hier
ligt hij laf en klein te wachten
op een ongeluk. Nee, nee! HU
loopt de schimmen achterna.
Durft niet te roepen. Anders
schieten ze hem neer. Wat moet
hij dan? Hij loopt achter de
schuur, komt op het achteruit.
Daar is het betraliede venster
der opkamer, waar de boer
slaapt. Hij tikt op de ruit, klopt
harder. Tot de boer wakker
schiet. Intussen is gerucht aan
de voordeur. Er wordt in het
slot gepeuterd. De boer komt in
zijn nachthemd voor het raam
staan.
Inbrekers! fluistert André.
Laat mij er in.
Maar de boer betrouwt het
spel niet. Hij kan ook niet her
kennen wie daar is. Best ook.
André hoort de voordeur open
klappen. Hij loopt naar voor en
stormt onvervaard het huls in.
Ook als de boer opgekleed van
de opkamer komt.
...En toch is het goed. Nu
vlamt de haard hoog op. Een
zware tronk ligt te branden.
Een aloude kerstblok gelijk. De
boer schenkt een glas brande-
wUn. André drinkt. En het ge
beurt allemaal zoals in een
stomme film.
Almeteens gonzen zware klok-
keslagen achter het bos. Een
angelusgelui. Een consecratie-
klok in de verre abdU. En daar
op beginnen plots alle klokken
in te vallen. Het is kerstnacht.
Stille nacht, heilige nacht. En
dat maakt alle mensen goed.
Vertel nu eens wat er ge
beurde, zegt de boer.
De boer buigt het hoofd naar
de grond. Er gaan zware ge
dachten door zijn hoofd. BUna
was hU een vogel voor de kat.
En Rientje zat hier alleen op
dat grote hof... Hij huivert, 't Is
of de dood over hem passeert.
De dood... Morgen of overmor
gen of binnenkort moet hU er
toch aan. En een dochter ach
terlaten. Voor die dochter heeft
hU een schatrijke bruidegom
gedroomd. Ach, die schatrijke
bruidegom. Betrouw dat nog ten
tijde van vandaag... André Plan
ke, dit is een andere. Dat is een
rechte, wakkere man...
En nog luiden de klokken.
De boer staat op. HU grijpt
naar het kruikje brandewijn.
Zijn hand beeft een beetje. Twee
glazen schenkt hU vol. HU reikt
André Planke het glas over,
durft hem niet in de ogen kU-
ken. Maar hij zegt dof met een
zucht:
Op uw gezondheid, Planke.
En op uw geluk. Rientje is
voor u.
Wablief? stamelt André.
Maar de boer veegt met de
rug van zUn grove hand een
trage traan uit zUn oog.
Ze drinken.
En nog luiden de klokken.
Beiden zwijgen weer.
Ze wachten tot Rientje terug
komt van de Kerstmis.
F.R. BOSCHVOGEL.
Op sljn één heen, de arm rond de boer xifn nefs,m
I
1
s
1
f
4
1
1
i
w
id i
I'