jirnjijT^nqAu 1 o>i~ir>rnir nu-r Vi v v> vi f»r-nvirr f*r-* Trrt -** *>*"1* fr i*"r f*r i*"i* ft w f*r Vïi"" r*r 1 fi f r tv rT - r*r ft vu i toe een mooi en dat gaat niet altijd samen ook een deugd zaam kind. Een visje voor een tref felijke jongen, zeiden de mensen. Maar dat loze vissertje, dat dit vette baarsje in zijn netten vangt, heet Leo Kok. De Koks gingen er altijd hun beetje bouillie of biefstuk halen te gen de Zondag. Ze mochten er al tijd hun fietsen stallen als ze naar de mis kwamen. De rest kunt ge tasten met uw ellebogen. Hoe gaat dat? We zeiden 't al: de kinders worden groot. Leo steekt het poortje open. Mag ik, Marleentje? Ja! De velo wordt tegen de muur ge zet. Leo slaat nog eens een blik op naar Marleentje. Hij ziet dat ze een beetje bloost. En dat is niet van de schmink. We zouden nu een hele roman kunnen schrijven. Het is een schoon verhaal. De mensen zijn nooit moe het te ho ren, het te lezen en te herlezen. Doch we gaan een statie of vijve verder. Een paar maanden voor Leo naar de troep gaat is hij smoorlijk verliefd op Marleentje. En vice versa. Het duurt niet lang of de eerbare weduwe Mane is op de hoogte van het oude en altijd nieuwe mirakel der liefde van haar dochter met die doodgewone jon gen uit een kortewoonstje ginder op t Vossenhoekske. Nu peinst ge dat 't er gaat stui ven in het huis Mane. Nog zo rap niet. De weduwe Mane heeft een zuster, die een straat verder woont in een winkel. De beide zusters kwamen altijd wonderwel overeen. En er is geen haarke verwerreld in beide huizen of 't wordt onder hun tweeën beklapt en bedisseld, Ons Marleen ziet die jongen van Koks geerne. Stilte. Marie zit er op te peinzen. Gebaar niet dat ge 't weet, Alma. We gaan er in d'eerste da gen verder over klappen. Een dag of twee nadien zegt Ma rie hare zeg. Dat is zo mis niet, Alma. Ik heb links en rechts geïnformeerd. Het is een brave, serieuze jongen. En dat is 't eerste en 't bijzon derste. Ten tweede, die Leo Kok is een knappe kerel. Elektriek, ra dio. Is dat geen toekomst? We heb ben hier alleen die oude prutser op 't dorp. Uw huis e*. erf is er voor gemaakt voor een electricien en radiomecanieker in 't klein en 't groot. Ik zou er me niet tegen verzetten. En alzo voort met vele vijven en zessen. Alma laat zich overtuigen. En tot groot geluk van de twee verliefden worden geen stokken in 't wiel gestoken. Te Koks zijn ze er ook niet te gen. 'ts Is jong, zegt moeder, en we konden hem best gebruiken. Maar we hebben nu al een hülpe aan de tweede zoon. En onze Leo zal van zijn leven nooit meer zo'n oc casie krijgen, 't Geluk vliegt. Kwestie van het vast te krijgen. Zeker 't is een beetje vroeg, doch dat is nog zo kwalijk niet dat de jongens naar de troep gaan en een schoon lief achterlaten. Het houdt hen rechte, 't Zijn duiven die prijs spelen: de trek naar huis zit er in. Vader stribbelt niet tegen. Hij weet het al lang. Tegen dat vrouw mens kan hij het niet halen. En Leo is toch hun zoon... Allee, het loopt beter af dan in een roman, waar er altijd eerst een ongeluk gebeurt, of een miserie opduikt, die 't al in de war stuurt, zodat de geliefden eerst worden geschei den... Kcm, zand er over: Leo vrijt met Marleentje. Dat woord vrijenmoogt ge hier niet te hoog aanslaan. Het is allemaal zo rap gegaan en zo gemakkelijk dat het op een gewoon koopje lijkt. Leo is ook nog zo jong, is ook zo fatsoenlijk dat hij niet uitgestort doet. Marleen peinst al eens: Ik had het heel anders verwacht. Veel hartstochtelijke woorden en smach tende blikken, en nog. Och God, een meisjesverbeelding... Maar van binnen is Leo zeer ge lukkig. Luttele maanden nadien moet hij naar de troep. En als hij in de eerste lastige weken even op zijn bed ligt uit te rusten hoort ge hem fluiten als een lijster. Maar als mijn Marleentje, Marleentje, Marleentje, zo is er maar eentje! Ja, van 's morgens vroeg! Ik denk aan het woord van mijn grootmoeder: De veugelkens die 's ochtends te vroeg schuifelen worden voor de avond gepakt. Ik wil van geen loerende kater spreken, want dat beeld is te lelijk I. - I - I 1 r HET WEKELIJKS NIEUWSi— Zaterdag 22 Dec. 1951. Bladz. 16. 7-1» En daar speelt Kristien haar sterkste troef uit. Bij Tante Marie staat de kerst boom te pinkelen als een berijmde spar in de morgenzon. De kinderen zingen hun kerstliedjes. Er worden wafels opgediend. Nee, niet naar huis. Marleen! Tante is een en al aanhaligheid, één hartelijkheid. Doch Marleen zit daar te vechten tegen die wafel om hem binnen te krijgen, te vechten tegen haar tranen. Het is bijna tien uur als ze naar huis keert. Nu zal ze geen mens meer moeten aankijken. Nu zal ze rustig naar huis lopen. Toch niet, er is lawaai om de hoek van de straat. Twee jonge ke rels. Ze zijn stomdronken. Ze ma ken ruzie, willen mekaar te lijf. Schelden en vloeken. En een schril le meisjesstem die roept: Als ge ruzie maakt om mij, bekijk ik van mijn leven geen van beiden meer. De stem van Kristien. Ge hoort het, ze heeft gedronken. De twee kinkels hebben haar om beurten beschonken... Kristien knijpt er van tussen uit, loopt de straat door. En onder de straatlantaarn ziet zij het vale gezicht van Marleen. Marleen stapt vlug door, zegt niets, wil hier vandaan. Zij is maar een steenworp van haar huis. Kristien roept: 'n Avond! Marleen krijgt niets uit haar mond, stapt de straat over. En dan barst Kristien in een wilde toorn los: Zo, grote tante! Mensen als mij zie Je niet staan, tenzij de jon gens van bij ons. Je schiet te kort, stuk charcuterie, spekmadame! Marleen voelt haar benen beven van verontwaardiging. Ze keert zich om naar de feeks, die haar met zwaaiende arm staat te be- Als Marleen terug thuiskomt lost ze moeder af. Moeder heeft haar bed nodig. Kristien ligt nog steeds zonder taal of teken. Marleen draait een nachtlampje aan, om te waken. Marleen zit heel alleen bij Kris tien. De dokter is vlug weer heen. Marleen waakt. En alle wrok, alle smart ontstijgt haar hart. Ze is plots zo kalm. En het is hier zo rustig, zo stil. Het is of ze heel ver een kerstlied aan 't zingen gaan: Vrede op aarde aan alle mensen van goede wil. Het lied maakt haar zo goed. Het is of nu eerst haar Kerstdag begint. Nu ze iets goeds heeft kunnen doen voor iemand, die haar onnoemelijk veel leed berokkende. Zij zou meer wil len doen voor Kristien. Dat waken is zo weinig. Bidden dan. Ja, zij bidt. En de uren schuiven voorbij. 's Morgens opent Kristien de ogen. Komt bij. Marleen loopt vlug de dokter halen. Goed, het is beter met haar. Ze is gered! En wat zegt Marleen: Goddank. Dat is een heldhaftig woord. G« moet in Marleen's schoenen staan om het te weten. Een woord dat een schone weerklank vindt. Een paar dagen later voeren ze Kristien met een auto naar huis. Ze is beschaamd. Zij durft in Mar leen's ogen niet kijken. Ze durft geen hand reiken. Ze zegt: Ik dank u! En dit woord klinkt zo diep als Marleen's Goddank! van daareven. Zie wat Kristien doet. Dezelfde avond schrijft ze een brief naar Leo. En ook naar Marleen. Om alles te vertellen: haar jaloersheid, haar bedrog. Hoe ze dat portret gestolen heeft uit Leo's brieventas, toen hij zat te kaarten. «Trouwe hefde totterdood, Leostond er op. Zij heeft er zelf boven ge krabbeld: Voor Kristien. En dat ze blij is die toer op Kerstavond te hebben tegengekomen, dat ze een deugdelijke schudding gekre gen heeft, dat ze nu verstandig wil worden... Daarom vraag ik uiterharte vergiffenis. Ach, vergif fenis moet ik niet vragen. Ik heb gezien dat Marleen het me ver geeft. En een uurke later zit er al een hartroerende brief in de bus voor Leo Kok... ergens in Duitsland. Een brief van Marleentje, die met ontroerende woorden pardon vraagt en zegt hoe ze al die dagen een vod geweest is, een stuk niemendal omdat ze Leo miste. Doch nu... Ge kunt u de rest voorstellen, want zovelen hebben zelf liefdebrieven geschreven. De volgende week zitten Kristien en Marleen naast elkaar in de re petitie van 't toneel. Ze spelen Het witte Kruiseen missieto neel voor de dochter van de koster, die naar de missies gaat. Uit alle hoeken en standen worden de knapste meiskes bijeen geraapt om een toneelfeest te geven, ten pro- fijte van de missiezuster voor noemd. Weet gij hoe het begint? Maar Kristien en Marleen doen niks meer vriendelijk tegen elkaar. En eens dat Marleen uit haar rol vliegt, schiet Kristien uit in een luide lach, Ge hoort het: een spot lach. Wat zeiden we: Marleen, een schoon en een braaf kind. Maar als het op liefde aan komt, kcrnt de sakkerdjie er in, zeggen de mensen. En hét braafste kind krijgt klauwtjes. Het is tot woorden ge komen, harde, korte woorden. Als speldeprikken. Om elkaar te kren ken. Marleentje treft een eerlijk besluit. Op een avond na de repe titie zegt zij: Kristien, wat heb Je tegen mij? Kristien was onverhoeds gepakt. Gij hebt mij Leo ontnomen. Maar die jongen heeft het recht te nemen wie hij wil. Maar geen twee. Wat bedoel je? Hij vrijt al lang met mij. Klaps van de mensen, Kris tien. Hoe zou Leo tot mij gekomen zijn, als hij u geren zag? Dat heb ik me ook afgevraagd. Doch gij hebt hem afgedaan, gij met uw huis en met uw geld. Doch ge moogt gerust zijn dat l>lj maar naar u komt voor 't kapelleke en niet voor 't Lieve Vrouwke. En daar speelt Kristien haar sterkste troef uit: Voilé,! Ze toont een portret aan Mar leen. Het soldatenportret van Leo. En daar staat op de rugzijde ge schreven. Voor Kristien Trouwe liefde tot ter dood! Leo. Zo zeker of de klare dag, het is Leo's geschrift. Niemand die het beter weet dan Marleen. Ze krijgt elke week haar brief. Ze staat daar aan de grond gespijkerd, wil nog iets zeggen tegen Kristien, docih deze is al heen. Nu weet ik waarom hij altijd met die flieflodder op zijn hielen naar de mis komt, waarom hij zo stuntelig doet, zo onbeholpen, zo aarzelend... Hij speelt dubbel spel. En een met tranen gedrenkte brief gaat dezelfde avond de post bus in: Leo, Ik ben er achter gekomen hoe gemeen ge mé bedriegt, 't Is af. Adieu. Marleen. En als Leo de volgende week te Mane's op de drempel staat, zegt vrouwe Mane: MarleenIs naar tante Louise te Antwerpen voor een dag of drie. Stel je voor welke drie dagen verlof Leo doorbrengt. Hij gaat twee, drie keer naar Mane's. Moe der is beleefd. Niets meer. Nu herinnert hij zich hoe koel Mar leen laatst was. Misschien is die kwestie van gemeen bedriegen al leen maar een uitvluchtsel om hem af te danken. Hij is toch maar een zoon van werkmensen! Een paar dagen later zit Leo op de zware legercamion vla Duits land. Over een paar maanden komt hij nog eens naar huis. Hij zit niet meer te schuifelen... Een soldaat zit weemoedig op een mond- harmonika te spelen. Elkeen zwijgt en luistert. Veel jongensharten kloppen warm. Ze denken aan hun liefke, en aan hun goede thuis. bieden dat de stukken er af vliegen. Honderdvijftig! Zestig! Tweehonderd! Om de beurt te Koks en te Blinks. De beide huisjes zitten als een tweeling weerszijden de weg. En een tweeling kan niet beter mekaar verstaan zoals die Koks en Blinks het van in der eeuwigheid hebben gedaan. Die twee huizen zijn niet meer te scheiden, lachen de mensen. En ze denken aan het knappe meisje van Blinks, met haar zwarte krollen en vurige ogen, en aan Leo. Eikels worden bomen. Hebt ge niet giezien met wat fleurige japon netjes Kristientje Blink gekleed loopt? Nu ook al een permanente! En hoe schoon ze naar Leo Kok kijkt, als ze met een 't hoevele jongens en meiskes samen naar de hoogmis fietsen? Zou je niet zweren dat die jonge meiskes alle maal filmsterren zijn? Een Vivian Leigh kan niet verleidelijker kijken. Honderdvijftig! Zestig! Ze kaarten 's Zondags, 't Jong volk doet meer. De kameraadschap groeit. De jongens en meisjes schie ten op. De tijd ook. Op negentienjarige leeftijd is Leo Kok mecanicien-electricien. En een fijne. Ge moet zijn sterke hand een vijl of schroefdraaier zien han teren, ge moet zijn ogen zien die een dynamo of een radio demonte ren: een hele mecanicien, geentje alleen maar van de theorie uit de boeken, doch op en top een zoe ker, een werker. Zijn broodje is gebakken voor zijn leven! zeggen de mensen. Kristientje's ook! Zo doet er nog één een schepke bij. 't Is hard om zeggen maar de laatste zinspeling is niet heel Juist. Leo Kok is al zijn leven goe maat geweest met Kristientje Blink. Sa men hun lessen opgedreund toen ze sehoolliepen, samen duikertje gespeeld, samen naar de mis, sa men kaarten, zover dat Leo in Kristientje niets meer zag dan zijn zuster. Kristientje was anders. Meisjes zijn veel slimmer dan jon gens, zien veel verder vooruit, be rekenen. Kristientje heeft zich echter mis rekend. Spijt de schone krollen en de smachtende blikken, de verlok kelijke blos. Want de liefde is geen mandeke met appels, zeggen de oude mensen nog bij ons, ge zet dat niet waar ge wilt. Je zult gaan horen! Op het dorp woont de weduwe Mane. Haar man was beenhouwer. Hij is één der enige die in de veld tocht der achttien dagen is ge ble ven. Een hele ramp voor dit huis. De slachterij was om zeep. Het nieuwe slachthuis staat leeg, de garage ook. Mane was een bekwame man. Het was gekend: ze zaten er warm voor. Ze hadden naast het huis dat ze betrokken nog een an der huis in eigendom. En één doch ter: Marleentje Mane. Op de koop als ik aan Kristien denk. Kristien? Ja, zij zit te loeren. Zij is ziek van jaloersheid op het geluk van Leo en Marleen. En daar is geen katje met scherper klauwen en bozer bek dan een jaloers meisje. Leo onder vindt het. En hij is een te goeie en te eerlijke jongen om het te vermoeden. Als hij met verlof komt doet Kristientje Blink nog even lief. Ze wacht hem af om naar de hoog mis te gaan en doet nog bevalliger dan vroeger. Vlak voor Mane's springt ze van haar velo af en moet nog iets vragen. Vijf minuten houdt ze Leo nog aan 't lijntje, lacht en tiereliert, terwijl de jongen daar met de klop in de polsen staat te verlangen om Marleen te zien. Kristien ziet een gordijntje bewegen. Dan gaat ze heen. Leo, Jongen, ik sta hier op ne tels van ongeduld, en gij staat daar op uw duizend gemakken te tateren... Ge kunt toch tegen de men sen niet zeggen: ga voort! Marleentje Is een beetje kriebe lig. Het kan niet anders. Geen meisje kan verdragen dat een an dere lief doet tegen haar jongen. En Leo ook die zijn hart uitver- langde naar deze dag is een beetje ontgoocheld. HIJ doet een beetje onbeholpen. Als hij thuiskomt, ziet hij dat het soldatenportret, bestemd voor Mar leen, nog in zijn brieventas zit. Vergeten... 's Namiddags zit hij mee aan de kaarttafel en speelt er zich in tot over de oren. Een paar pronte jongens staan op Kristien te wachten. Jongens van haar wijk, supporters. Ze zijn preuts met hun Kristien. Marleen hoort hoe Kristien van naaldje tot draadje vertelt hoe dat stom stuk van Mane's bijna heel de boel ver korven had. Allen zijn heen als Marleen naar huis gaat. Ze verlangt naar haar bed, om alleen te zijn, om te wenen. Hoe is het mogelijk dat een mens zo akelig kan gestemd zijn op Kerstavond. Een tijdje geleden heeft zij het zich zo helemaal an ders voorgesteld. Ze kan nog niet naar huis. Het is deze laatste we ken daar zo stil, of ze daar altijd op iemand te wachten zitten. Leo? Nee, weg met die naam... Nee, nooit... HIJ was een steenbakker, die schoon geld verdiende. Zij was een naaisterke. Maar met veel herse nen in de bol. Ze trouwden, de kinders kwamen, de Jaren schoven, zoals de dagen schuiven. En als Leo, de oudste van hun vijf kinderen, veertien jaar is, zegt vader Jongen, de zak op, naar de fabriek! Moeder heeft het gehoord. Het komt te pas in 't bedsermoen. Man, ik zou Leo nog zo rap naar de fabriek niet jagen. Er zit entwat in die jongen, en een ouder is verplicht uit zijn kinders te ha len wat er in zit. Moeder zit er lang op te pieke ren. Vakschool! De schoolmeester heeft het haar gezeid: Een knappe rekenaar, uw Leo. Een vraagstuk waaraan kop noch staart te vinden is, plooit hij open als een brief, lost het op, speelt met de cijfertjes. En een fijnessegaard, meester! Toen hij nog een pagadder was, moest ik hem op de handen slaan: blijf van mijn naaimachine! Maar dat slaat ge er niet uit. Ge aoudt eens moeten zien hoe schoon hij mijn naaimachine kan arrangeren ais er iets hapert. Mecanlek laten studeren, moe der! Daarover gaat het nu tussen va der en moeder. Moeder zegt: Hij moet naar de vakschool. En veel geld kosten, vrouwe, ■fc Ben ik ook van de jongste niet meer. De rheumatiek is daar. Ik zal me weer aan t naaien zetten. En u dood doen. Belachelijk, 't Oudste meiske kan al de helft van 't menage doen. Jaren werken voor uw jongen om er een halve messieur van te maken, die u niet meer ziet staan. We zitten hier op een wijk van simpele mensen. Ze verdienen eer lijk hun brood, 't Is nog geen één die zijn kinders langer heeft doen leren dan de wet verplichtte. De mensen zijn hier met die grote manieren niet gediend. Ik hoor het hen al zeggen: die gedomse zotte- mutse van Wiesten Koks! Laten we de jongen zijn brood en zijn plezier in 't werk laten vinden. Maar hij zal werken gelijk wie, hij zal een beetje beter de mecanlek leren. En per slot van rekening loopt het echtelijk krakeel af, gelijk dat in negen op de tien gioê menages 't geval is: moeder krijgt en doet haar zin. Het schenkblad uit haar handen glijdt... van Zandbeke spelen hun toneel stuk ten voordele van de nieuwe missiezuster. Heel het dorp is er. Een nokvolle zaal. En nog duwen ze er nieuw publiek bij. Tot de muren barsten! lacht de onder pastoor. Achter het theater lopen de meiskes in hun gekleurde japon netjes rond, hooggespannen, ner veus. Kristien speelt een hoofdrol. En heel de zaal is één verbazing dat een meiske van een eenvoudige werkmens zo schitterend speelt. Marleen doet het niet zo goed. Ge zijt actrice of niet. Zij is er een beetje te braaf voor, zeggen de mensen. En ze heeft ook weinig courage fluisteren de mensen in de zaal. t Schijnt dat die vlugge vinke van Blinks, Marleentje's lief heeft afgedaan. Kan 't missen? Zo'n meisje is onweerstaanbaar. 't Is of Marleen het fluisteren en gnuiven aanvoelt. Ze speelt geen beetje vlot. Ze is een dienstmeisje in 't spel, moet thee dienen op een groot schenkblad. Ziet ge niet hoe het schenkblad lichtjes beeft in haar hand? Hoe ze bloost van inspanning, hoe onhandig ze doet... Ja, hoe plots het schenkblad uit haar handen glijdt en op het thea ter te brijzei valt. Algemene ver stomming! Er gaat een brutaal ge lach op in de zaal. En op de uil wordt er gefloten. Arme Marleen, ze zou nu liefst lopen gaan... Ze kan niet. Ze zijgt neer in een zetel. Een minuut is het doodstil. Doch Kristien redt de hele boel. Ze staat verbolgen recht, en roept woorden die niet in haar rol staan Lompe vlegel; schiet op! Marleen verzwindt. En tot haar medespeelster lacht Kristien alsof het allemaal zo moest gebeuren. Kom, we zullen de thee maar laten opdrogen en ons met de koekjes tevreden stellen. Ze eten koekjes en spelen door alsof er niets gebeurd was. Terwijl Marleen daar wanhopig te huilen zit achter de schermen. Hullen om de schande, huilen om het wilde verdriet. God toch, ze is geen mens meer sedert ze Leo heeft afgedankt, sedert ze zich bedrogen weet. En die feeks van Kristien is het, die het haar aldoor lapt... Het spel gaat door. Normaal tot het einde. Marleen is beschaamd. Ze staat buiten te wachten in een duistere hoek tot allen heen zijn. Haar moeder is gelukkig niet meegeko men naar het toneel. Ze zit met een zware verkoudheid te bed. Kom, een geluk met een ongeluk. Een auto scheert voorbijEen schruwel^. En zoals de vaders en de moeders van de familie Kok en Blink het gedaan hebben in het begin der tijden, zo zitten ze elke Zondag namiddag aan de kaarttafel, te Maar Leo zit op zijn onderlip te bijten. Adieu - Marleen, gij schone Marleen... Het wordt volop winter. Kerst dag is nakend. De knappe meisjes Leo gaat naar de vakschool in de naaste stad, schiet het in een paar uurtjes elke dag per velo af 's winterdags met de bus en wordt een wakkere en doendige student. Vader heeft er zijn ver tier in. En de mensen op 't Vos- senhoekje nemen het de vader noch de moeder kwalijk dat hun Leo «studeert». Want die Leo is even plezierig gebleven als in zijn knapentijd, loopt nog met de jon gens mee vogels vangen, en leidt blinde Tille naar huis een kwart verre, precies lijk elk kind op het hoekske zou doen. Ze houden van hem. Kristien! Amor, quam dulcis est amor! Ze leggen haar op de grond. Moe der klapt de divan open en legt er een matras op. Marleen loopt de dokter halen. Hersenschudding en een been gebroken. Het been moet ik voor lopig met rust laten, alleen maar een spalk aanbinden. Het meisje moet blijven liggen tot ze weer bijkomt. Moeten die mensen niet ver wittigd worden? Best, doch geen gerucht hier omtrent. Zeg dat het niet erg is... Als het maar waar is. Zeg dat ze voorlopig hier blijft. Marleen grijpt haar fiets en rijdt naar 't Vossenhoekske. In haar haast mist ze van deur. Te Koks is moeder nog op. Marleen klopt. Belde vrouwen verschieten. Och vergeef me, bidt Mar leen, ik moet hiernaast zijn. Drie groene dennetakjes van Tante Marie's kerstboom, een glan zend nieuw kadertje, en een por tret van de frisse piot Leo Kok... Zo staat het te Marleentjes op de hoek van 't schouwke. Ze loopt er voorbij. Duizend ke ren op een dag! En telkens kijkt ze hem aan. Blijft soms staan. Be wogen. Of ze ver het lied hoort aanzetten: Amor, quam dulcis est amor. Te Blinks zitten ze nog op hun gevierde Kristien te wachten. En ach!... schelden en het woord ligt er eer ze het weet: Krapuul! Met dat woord kunnen ze de mensen van het Vossenhoekske hoorndol maken. Kristien loeit: Ik haal Je de ogen uit de kop! 21e rent de straat over. Niet ver. Een auto scheert voorbij. Een schruwel. Maar de auto is al weg. Vlucht. In Duitsland zit Leo Kok naast de harmonicaspeler als hij twee brieven krijgt. Ja, ze zijn daar alle twee ineens. Eén van Kristien. En ook één van Marleen. Leo weet niet of hij lachen of schreien moet. HIJ zegt tot de sol daat, die i.i een hoekje van de barak weer op zijn mondharmonica te lierelauwen zit: Toe Suske, speel nog eens dat blijde kerstliedje. En op slag is het nu daar zo stil als in een oven. Kristien ligt roerloos over de straat. Marleen staat beduusd toe te kijken. Wil lopen gaan. Aarzelt. Een ogenblik maar. Dan weet ze wat haar te doen staat. Ze schiet toe. Tilt Kristien op. Ze voelt haar arm plots sterk genoeg er tien te schragen. Loopt naar huis. Belt en roept. Moeder staat spoedig op. Overreden, roept Marleen. Wie? Ge moet dat geen twee keer zeggen tegen die brave jongen. Hij heeft het eergister nog gespeeld naast de grote kerstboom in de kantine, toen onze plottekes elk hun pakske mochten plukken van de kerstboom, waarvoor de Milac heeft gezorgd. Met zeven Jongens stonden ze daar dat oude liedje te zingen, dat de goede tranen uit hun ogen braken: Een kind geboren in Bethlehem verblijdt het al, Jerusalem. Amor, amor, amor, amor. Amor, quam dulcls amor. En het lied krijgt voor de opge kikkerde Leo Kok plots een volle, warme klank. Het zwelt in die kleine barak open, grcot en dreu nend als het orgel in een kerk:

HISTORISCHE KRANTEN

Het Wekelijks Nieuws (1946-1990) | 1951 | | pagina 16