jirnjijT^nqAu 1 o>i~ir>rnir nu-r Vi v v> vi f»r-nvirr f*r-* Trrt -** *>*"1* fr i*"r f*r i*"i* ft w f*r Vïi"" r*r 1 fi f r tv rT - r*r ft vu
i
toe een mooi en dat gaat niet
altijd samen ook een deugd
zaam kind. Een visje voor een tref
felijke jongen, zeiden de mensen.
Maar dat loze vissertje, dat dit
vette baarsje in zijn netten vangt,
heet Leo Kok.
De Koks gingen er altijd hun
beetje bouillie of biefstuk halen te
gen de Zondag. Ze mochten er al
tijd hun fietsen stallen als ze naar
de mis kwamen. De rest kunt ge
tasten met uw ellebogen. Hoe gaat
dat? We zeiden 't al: de kinders
worden groot. Leo steekt het poortje
open.
Mag ik, Marleentje?
Ja!
De velo wordt tegen de muur ge
zet. Leo slaat nog eens een blik
op naar Marleentje. Hij ziet dat
ze een beetje bloost. En dat is niet
van de schmink. We zouden nu
een hele roman kunnen schrijven.
Het is een schoon verhaal. De
mensen zijn nooit moe het te ho
ren, het te lezen en te herlezen.
Doch we gaan een statie of vijve
verder. Een paar maanden voor
Leo naar de troep gaat is hij
smoorlijk verliefd op Marleentje.
En vice versa. Het duurt niet lang
of de eerbare weduwe Mane is op
de hoogte van het oude en altijd
nieuwe mirakel der liefde van haar
dochter met die doodgewone jon
gen uit een kortewoonstje ginder
op t Vossenhoekske.
Nu peinst ge dat 't er gaat stui
ven in het huis Mane. Nog zo rap
niet. De weduwe Mane heeft een
zuster, die een straat verder woont
in een winkel. De beide zusters
kwamen altijd wonderwel overeen.
En er is geen haarke verwerreld in
beide huizen of 't wordt onder hun
tweeën beklapt en bedisseld,
Ons Marleen ziet die jongen
van Koks geerne.
Stilte. Marie zit er op te peinzen.
Gebaar niet dat ge 't weet,
Alma. We gaan er in d'eerste da
gen verder over klappen.
Een dag of twee nadien zegt Ma
rie hare zeg.
Dat is zo mis niet, Alma. Ik
heb links en rechts geïnformeerd.
Het is een brave, serieuze jongen.
En dat is 't eerste en 't bijzon
derste. Ten tweede, die Leo Kok
is een knappe kerel. Elektriek, ra
dio. Is dat geen toekomst? We heb
ben hier alleen die oude prutser
op 't dorp. Uw huis e*. erf is er
voor gemaakt voor een electricien
en radiomecanieker in 't klein en
't groot. Ik zou er me niet tegen
verzetten.
En alzo voort met vele vijven en
zessen. Alma laat zich overtuigen.
En tot groot geluk van de twee
verliefden worden geen stokken in
't wiel gestoken.
Te Koks zijn ze er ook niet te
gen. 'ts Is jong, zegt moeder, en we
konden hem best gebruiken. Maar
we hebben nu al een hülpe aan
de tweede zoon. En onze Leo zal
van zijn leven nooit meer zo'n oc
casie krijgen, 't Geluk vliegt.
Kwestie van het vast te krijgen.
Zeker 't is een beetje vroeg, doch
dat is nog zo kwalijk niet dat de
jongens naar de troep gaan en
een schoon lief achterlaten. Het
houdt hen rechte, 't Zijn duiven
die prijs spelen: de trek naar huis
zit er in.
Vader stribbelt niet tegen. Hij
weet het al lang. Tegen dat vrouw
mens kan hij het niet halen. En
Leo is toch hun zoon... Allee, het
loopt beter af dan in een roman,
waar er altijd eerst een ongeluk
gebeurt, of een miserie opduikt,
die 't al in de war stuurt, zodat
de geliefden eerst worden geschei
den... Kcm, zand er over: Leo
vrijt met Marleentje. Dat woord
vrijenmoogt ge hier niet te
hoog aanslaan. Het is allemaal zo
rap gegaan en zo gemakkelijk dat
het op een gewoon koopje lijkt.
Leo is ook nog zo jong, is ook zo
fatsoenlijk dat hij niet uitgestort
doet. Marleen peinst al eens: Ik
had het heel anders verwacht. Veel
hartstochtelijke woorden en smach
tende blikken, en nog. Och God,
een meisjesverbeelding...
Maar van binnen is Leo zeer ge
lukkig.
Luttele maanden nadien moet hij
naar de troep. En als hij in de
eerste lastige weken even op zijn
bed ligt uit te rusten hoort ge hem
fluiten als een lijster.
Maar als mijn Marleentje,
Marleentje, Marleentje,
zo is er maar eentje!
Ja, van 's morgens vroeg!
Ik denk aan het woord van mijn
grootmoeder: De veugelkens die
's ochtends te vroeg schuifelen
worden voor de avond gepakt.
Ik wil van geen loerende kater
spreken, want dat beeld is te lelijk
I. - I - I 1 r HET WEKELIJKS NIEUWSi— Zaterdag 22 Dec. 1951. Bladz. 16. 7-1»
En daar speelt Kristien haar sterkste troef uit.
Bij Tante Marie staat de kerst
boom te pinkelen als een berijmde
spar in de morgenzon. De kinderen
zingen hun kerstliedjes. Er worden
wafels opgediend. Nee, niet naar
huis. Marleen! Tante is een en
al aanhaligheid, één hartelijkheid.
Doch Marleen zit daar te vechten
tegen die wafel om hem binnen te
krijgen, te vechten tegen haar
tranen.
Het is bijna tien uur als ze naar
huis keert. Nu zal ze geen mens
meer moeten aankijken. Nu zal ze
rustig naar huis lopen.
Toch niet, er is lawaai om de
hoek van de straat. Twee jonge ke
rels. Ze zijn stomdronken. Ze ma
ken ruzie, willen mekaar te lijf.
Schelden en vloeken. En een schril
le meisjesstem die roept:
Als ge ruzie maakt om mij,
bekijk ik van mijn leven geen van
beiden meer.
De stem van Kristien. Ge hoort
het, ze heeft gedronken. De twee
kinkels hebben haar om beurten
beschonken... Kristien knijpt er
van tussen uit, loopt de straat door.
En onder de straatlantaarn ziet zij
het vale gezicht van Marleen.
Marleen stapt vlug door, zegt
niets, wil hier vandaan. Zij is maar
een steenworp van haar huis.
Kristien roept:
'n Avond!
Marleen krijgt niets uit haar
mond, stapt de straat over.
En dan barst Kristien in een
wilde toorn los:
Zo, grote tante! Mensen als
mij zie Je niet staan, tenzij de jon
gens van bij ons. Je schiet te kort,
stuk charcuterie, spekmadame!
Marleen voelt haar benen beven
van verontwaardiging. Ze keert
zich om naar de feeks, die haar
met zwaaiende arm staat te be-
Als Marleen terug thuiskomt lost
ze moeder af. Moeder heeft haar
bed nodig. Kristien ligt nog steeds
zonder taal of teken. Marleen
draait een nachtlampje aan, om
te waken.
Marleen zit heel alleen bij Kris
tien. De dokter is vlug weer heen.
Marleen waakt. En alle wrok, alle
smart ontstijgt haar hart. Ze is
plots zo kalm. En het is hier zo
rustig, zo stil. Het is of ze heel
ver een kerstlied aan 't zingen
gaan: Vrede op aarde aan alle
mensen van goede wil. Het lied
maakt haar zo goed. Het is of nu
eerst haar Kerstdag begint. Nu ze
iets goeds heeft kunnen doen voor
iemand, die haar onnoemelijk veel
leed berokkende. Zij zou meer wil
len doen voor Kristien. Dat waken
is zo weinig. Bidden dan.
Ja, zij bidt.
En de uren schuiven voorbij.
's Morgens opent Kristien de
ogen. Komt bij. Marleen loopt vlug
de dokter halen.
Goed, het is beter met haar.
Ze is gered!
En wat zegt Marleen:
Goddank.
Dat is een heldhaftig woord. G«
moet in Marleen's schoenen staan
om het te weten. Een woord dat
een schone weerklank vindt.
Een paar dagen later voeren ze
Kristien met een auto naar huis.
Ze is beschaamd. Zij durft in Mar
leen's ogen niet kijken. Ze durft
geen hand reiken. Ze zegt:
Ik dank u!
En dit woord klinkt zo diep als
Marleen's Goddank! van daareven.
Zie wat Kristien doet. Dezelfde
avond schrijft ze een brief naar
Leo. En ook naar Marleen. Om
alles te vertellen: haar jaloersheid,
haar bedrog. Hoe ze dat portret
gestolen heeft uit Leo's brieventas,
toen hij zat te kaarten. «Trouwe
hefde totterdood, Leostond er
op. Zij heeft er zelf boven ge
krabbeld: Voor Kristien. En dat
ze blij is die toer op Kerstavond
te hebben tegengekomen, dat ze
een deugdelijke schudding gekre
gen heeft, dat ze nu verstandig
wil worden... Daarom vraag ik
uiterharte vergiffenis. Ach, vergif
fenis moet ik niet vragen. Ik heb
gezien dat Marleen het me ver
geeft.
En een uurke later zit er al een
hartroerende brief in de bus voor
Leo Kok... ergens in Duitsland.
Een brief van Marleentje, die met
ontroerende woorden pardon vraagt
en zegt hoe ze al die dagen een
vod geweest is, een stuk niemendal
omdat ze Leo miste. Doch nu... Ge
kunt u de rest voorstellen, want
zovelen hebben zelf liefdebrieven
geschreven.
De volgende week zitten Kristien
en Marleen naast elkaar in de re
petitie van 't toneel. Ze spelen
Het witte Kruiseen missieto
neel voor de dochter van de koster,
die naar de missies gaat. Uit alle
hoeken en standen worden de
knapste meiskes bijeen geraapt om
een toneelfeest te geven, ten pro-
fijte van de missiezuster voor
noemd. Weet gij hoe het begint?
Maar Kristien en Marleen doen
niks meer vriendelijk tegen elkaar.
En eens dat Marleen uit haar rol
vliegt, schiet Kristien uit in een
luide lach, Ge hoort het: een spot
lach.
Wat zeiden we: Marleen, een
schoon en een braaf kind. Maar
als het op liefde aan komt, kcrnt
de sakkerdjie er in, zeggen de
mensen. En hét braafste kind krijgt
klauwtjes. Het is tot woorden ge
komen, harde, korte woorden. Als
speldeprikken. Om elkaar te kren
ken. Marleentje treft een eerlijk
besluit. Op een avond na de repe
titie zegt zij:
Kristien, wat heb Je tegen mij?
Kristien was onverhoeds gepakt.
Gij hebt mij Leo ontnomen.
Maar die jongen heeft het
recht te nemen wie hij wil.
Maar geen twee.
Wat bedoel je?
Hij vrijt al lang met mij.
Klaps van de mensen, Kris
tien. Hoe zou Leo tot mij gekomen
zijn, als hij u geren zag?
Dat heb ik me ook afgevraagd.
Doch gij hebt hem afgedaan, gij
met uw huis en met uw geld. Doch
ge moogt gerust zijn dat l>lj maar
naar u komt voor 't kapelleke en
niet voor 't Lieve Vrouwke.
En daar speelt Kristien haar
sterkste troef uit:
Voilé,!
Ze toont een portret aan Mar
leen. Het soldatenportret van Leo.
En daar staat op de rugzijde ge
schreven.
Voor Kristien
Trouwe liefde tot ter dood!
Leo.
Zo zeker of de klare dag, het is
Leo's geschrift. Niemand die het
beter weet dan Marleen. Ze krijgt
elke week haar brief. Ze staat daar
aan de grond gespijkerd, wil nog
iets zeggen tegen Kristien, docih
deze is al heen.
Nu weet ik waarom hij altijd
met die flieflodder op zijn hielen
naar de mis komt, waarom hij zo
stuntelig doet, zo onbeholpen, zo
aarzelend... Hij speelt dubbel spel.
En een met tranen gedrenkte
brief gaat dezelfde avond de post
bus in:
Leo,
Ik ben er achter gekomen
hoe gemeen ge mé bedriegt,
't Is af. Adieu.
Marleen.
En als Leo de volgende week te
Mane's op de drempel staat, zegt
vrouwe Mane:
MarleenIs naar tante Louise
te Antwerpen voor een dag of drie.
Stel je voor welke drie dagen
verlof Leo doorbrengt. Hij gaat
twee, drie keer naar Mane's. Moe
der is beleefd. Niets meer. Nu
herinnert hij zich hoe koel Mar
leen laatst was. Misschien is die
kwestie van gemeen bedriegen al
leen maar een uitvluchtsel om hem
af te danken. Hij is toch maar een
zoon van werkmensen!
Een paar dagen later zit Leo
op de zware legercamion vla Duits
land. Over een paar maanden
komt hij nog eens naar huis. Hij
zit niet meer te schuifelen... Een
soldaat zit weemoedig op een mond-
harmonika te spelen. Elkeen zwijgt
en luistert. Veel jongensharten
kloppen warm. Ze denken aan hun
liefke, en aan hun goede thuis.
bieden dat de stukken er af
vliegen.
Honderdvijftig!
Zestig!
Tweehonderd!
Om de beurt te Koks en te
Blinks. De beide huisjes zitten als
een tweeling weerszijden de weg.
En een tweeling kan niet beter
mekaar verstaan zoals die Koks en
Blinks het van in der eeuwigheid
hebben gedaan. Die twee huizen
zijn niet meer te scheiden, lachen
de mensen. En ze denken aan het
knappe meisje van Blinks, met
haar zwarte krollen en vurige ogen,
en aan Leo.
Eikels worden bomen. Hebt ge
niet giezien met wat fleurige japon
netjes Kristientje Blink gekleed
loopt? Nu ook al een permanente!
En hoe schoon ze naar Leo Kok
kijkt, als ze met een 't hoevele
jongens en meiskes samen naar
de hoogmis fietsen? Zou je niet
zweren dat die jonge meiskes alle
maal filmsterren zijn? Een Vivian
Leigh kan niet verleidelijker kijken.
Honderdvijftig!
Zestig!
Ze kaarten 's Zondags, 't Jong
volk doet meer. De kameraadschap
groeit. De jongens en meisjes schie
ten op. De tijd ook.
Op negentienjarige leeftijd is
Leo Kok mecanicien-electricien. En
een fijne. Ge moet zijn sterke hand
een vijl of schroefdraaier zien han
teren, ge moet zijn ogen zien die
een dynamo of een radio demonte
ren: een hele mecanicien, geentje
alleen maar van de theorie uit de
boeken, doch op en top een zoe
ker, een werker.
Zijn broodje is gebakken voor
zijn leven! zeggen de mensen.
Kristientje's ook! Zo doet er
nog één een schepke bij.
't Is hard om zeggen maar de
laatste zinspeling is niet heel Juist.
Leo Kok is al zijn leven goe maat
geweest met Kristientje Blink. Sa
men hun lessen opgedreund toen
ze sehoolliepen, samen duikertje
gespeeld, samen naar de mis, sa
men kaarten, zover dat Leo in
Kristientje niets meer zag dan
zijn zuster. Kristientje was anders.
Meisjes zijn veel slimmer dan jon
gens, zien veel verder vooruit, be
rekenen.
Kristientje heeft zich echter mis
rekend. Spijt de schone krollen en
de smachtende blikken, de verlok
kelijke blos. Want de liefde is geen
mandeke met appels, zeggen de
oude mensen nog bij ons, ge zet
dat niet waar ge wilt. Je zult gaan
horen!
Op het dorp woont de weduwe
Mane. Haar man was beenhouwer.
Hij is één der enige die in de veld
tocht der achttien dagen is ge ble
ven. Een hele ramp voor dit huis.
De slachterij was om zeep. Het
nieuwe slachthuis staat leeg, de
garage ook. Mane was een bekwame
man. Het was gekend: ze zaten er
warm voor. Ze hadden naast het
huis dat ze betrokken nog een an
der huis in eigendom. En één doch
ter: Marleentje Mane. Op de koop
als ik aan Kristien denk. Kristien?
Ja, zij zit te loeren. Zij is ziek van
jaloersheid op het geluk van Leo
en Marleen. En daar is geen katje
met scherper klauwen en bozer bek
dan een jaloers meisje. Leo onder
vindt het. En hij is een te goeie
en te eerlijke jongen om het te
vermoeden.
Als hij met verlof komt doet
Kristientje Blink nog even lief. Ze
wacht hem af om naar de hoog
mis te gaan en doet nog bevalliger
dan vroeger. Vlak voor Mane's
springt ze van haar velo af en
moet nog iets vragen.
Vijf minuten houdt ze Leo nog
aan 't lijntje, lacht en tiereliert,
terwijl de jongen daar met de klop
in de polsen staat te verlangen om
Marleen te zien. Kristien ziet een
gordijntje bewegen. Dan gaat ze
heen.
Leo, Jongen, ik sta hier op ne
tels van ongeduld, en gij staat
daar op uw duizend gemakken te
tateren...
Ge kunt toch tegen de men
sen niet zeggen: ga voort!
Marleentje Is een beetje kriebe
lig. Het kan niet anders. Geen
meisje kan verdragen dat een an
dere lief doet tegen haar jongen.
En Leo ook die zijn hart uitver-
langde naar deze dag is een beetje
ontgoocheld.
HIJ doet een beetje onbeholpen.
Als hij thuiskomt, ziet hij dat het
soldatenportret, bestemd voor Mar
leen, nog in zijn brieventas zit.
Vergeten... 's Namiddags zit hij
mee aan de kaarttafel en speelt er
zich in tot over de oren.
Een paar pronte jongens staan
op Kristien te wachten. Jongens
van haar wijk, supporters. Ze zijn
preuts met hun Kristien. Marleen
hoort hoe Kristien van naaldje tot
draadje vertelt hoe dat stom stuk
van Mane's bijna heel de boel ver
korven had.
Allen zijn heen als Marleen naar
huis gaat. Ze verlangt naar haar
bed, om alleen te zijn, om te wenen.
Hoe is het mogelijk dat een mens
zo akelig kan gestemd zijn op
Kerstavond. Een tijdje geleden
heeft zij het zich zo helemaal an
ders voorgesteld. Ze kan nog niet
naar huis. Het is deze laatste we
ken daar zo stil, of ze daar altijd
op iemand te wachten zitten. Leo?
Nee, weg met die naam... Nee,
nooit...
HIJ was een steenbakker, die
schoon geld verdiende. Zij was een
naaisterke. Maar met veel herse
nen in de bol. Ze trouwden, de
kinders kwamen, de Jaren schoven,
zoals de dagen schuiven.
En als Leo, de oudste van hun
vijf kinderen, veertien jaar is, zegt
vader
Jongen, de zak op, naar de
fabriek!
Moeder heeft het gehoord. Het
komt te pas in 't bedsermoen.
Man, ik zou Leo nog zo rap
naar de fabriek niet jagen. Er zit
entwat in die jongen, en een ouder
is verplicht uit zijn kinders te ha
len wat er in zit.
Moeder zit er lang op te pieke
ren. Vakschool! De schoolmeester
heeft het haar gezeid:
Een knappe rekenaar, uw Leo.
Een vraagstuk waaraan kop noch
staart te vinden is, plooit hij open
als een brief, lost het op, speelt
met de cijfertjes.
En een fijnessegaard, meester!
Toen hij nog een pagadder was,
moest ik hem op de handen slaan:
blijf van mijn naaimachine! Maar
dat slaat ge er niet uit. Ge aoudt
eens moeten zien hoe schoon hij
mijn naaimachine kan arrangeren
ais er iets hapert.
Mecanlek laten studeren, moe
der!
Daarover gaat het nu tussen va
der en moeder. Moeder zegt:
Hij moet naar de vakschool.
En veel geld kosten, vrouwe,
■fc Ben ik ook van de jongste niet
meer. De rheumatiek is daar.
Ik zal me weer aan t naaien
zetten.
En u dood doen.
Belachelijk, 't Oudste meiske
kan al de helft van 't menage doen.
Jaren werken voor uw jongen
om er een halve messieur van te
maken, die u niet meer ziet staan.
We zitten hier op een wijk van
simpele mensen. Ze verdienen eer
lijk hun brood, 't Is nog geen één
die zijn kinders langer heeft doen
leren dan de wet verplichtte. De
mensen zijn hier met die grote
manieren niet gediend. Ik hoor het
hen al zeggen: die gedomse zotte-
mutse van Wiesten Koks! Laten
we de jongen zijn brood en zijn
plezier in 't werk laten vinden.
Maar hij zal werken gelijk
wie, hij zal een beetje beter de
mecanlek leren.
En per slot van rekening loopt
het echtelijk krakeel af, gelijk dat
in negen op de tien gioê menages
't geval is: moeder krijgt en doet
haar zin.
Het schenkblad uit haar handen glijdt...
van Zandbeke spelen hun toneel
stuk ten voordele van de nieuwe
missiezuster. Heel het dorp is er.
Een nokvolle zaal. En nog duwen
ze er nieuw publiek bij. Tot de
muren barsten! lacht de onder
pastoor.
Achter het theater lopen de
meiskes in hun gekleurde japon
netjes rond, hooggespannen, ner
veus. Kristien speelt een hoofdrol.
En heel de zaal is één verbazing
dat een meiske van een eenvoudige
werkmens zo schitterend speelt.
Marleen doet het niet zo goed. Ge
zijt actrice of niet. Zij is er een
beetje te braaf voor, zeggen de
mensen. En ze heeft ook weinig
courage fluisteren de mensen in
de zaal. t Schijnt dat die vlugge
vinke van Blinks, Marleentje's lief
heeft afgedaan. Kan 't missen?
Zo'n meisje is onweerstaanbaar.
't Is of Marleen het fluisteren en
gnuiven aanvoelt. Ze speelt geen
beetje vlot. Ze is een dienstmeisje
in 't spel, moet thee dienen op
een groot schenkblad. Ziet ge niet
hoe het schenkblad lichtjes beeft
in haar hand? Hoe ze bloost van
inspanning, hoe onhandig ze doet...
Ja, hoe plots het schenkblad uit
haar handen glijdt en op het thea
ter te brijzei valt. Algemene ver
stomming! Er gaat een brutaal ge
lach op in de zaal. En op de uil
wordt er gefloten. Arme Marleen,
ze zou nu liefst lopen gaan...
Ze kan niet. Ze zijgt neer in een
zetel. Een minuut is het doodstil.
Doch Kristien redt de hele boel.
Ze staat verbolgen recht, en roept
woorden die niet in haar rol staan
Lompe vlegel; schiet op!
Marleen verzwindt. En tot haar
medespeelster lacht Kristien alsof
het allemaal zo moest gebeuren.
Kom, we zullen de thee maar
laten opdrogen en ons met de
koekjes tevreden stellen.
Ze eten koekjes en spelen door
alsof er niets gebeurd was. Terwijl
Marleen daar wanhopig te huilen
zit achter de schermen. Hullen om
de schande, huilen om het wilde
verdriet. God toch, ze is geen mens
meer sedert ze Leo heeft afgedankt,
sedert ze zich bedrogen weet.
En die feeks van Kristien is het,
die het haar aldoor lapt...
Het spel gaat door. Normaal tot
het einde.
Marleen is beschaamd. Ze staat
buiten te wachten in een duistere
hoek tot allen heen zijn. Haar
moeder is gelukkig niet meegeko
men naar het toneel. Ze zit met
een zware verkoudheid te bed. Kom,
een geluk met een ongeluk.
Een auto scheert voorbijEen schruwel^.
En zoals de vaders en de moeders
van de familie Kok en Blink het
gedaan hebben in het begin der
tijden, zo zitten ze elke Zondag
namiddag aan de kaarttafel, te
Maar Leo zit op zijn onderlip te
bijten. Adieu - Marleen, gij schone
Marleen...
Het wordt volop winter. Kerst
dag is nakend. De knappe meisjes
Leo gaat naar de vakschool in
de naaste stad, schiet het in een
paar uurtjes elke dag per velo af
's winterdags met de bus en
wordt een wakkere en doendige
student. Vader heeft er zijn ver
tier in. En de mensen op 't Vos-
senhoekje nemen het de vader
noch de moeder kwalijk dat hun
Leo «studeert». Want die Leo is
even plezierig gebleven als in zijn
knapentijd, loopt nog met de jon
gens mee vogels vangen, en leidt
blinde Tille naar huis een kwart
verre, precies lijk elk kind op het
hoekske zou doen. Ze houden van
hem.
Kristien! Amor, quam dulcis est amor!
Ze leggen haar op de grond. Moe
der klapt de divan open en legt
er een matras op. Marleen loopt
de dokter halen.
Hersenschudding en een been
gebroken. Het been moet ik voor
lopig met rust laten, alleen maar
een spalk aanbinden. Het meisje
moet blijven liggen tot ze weer
bijkomt.
Moeten die mensen niet ver
wittigd worden?
Best, doch geen gerucht hier
omtrent. Zeg dat het niet erg is...
Als het maar waar is. Zeg dat ze
voorlopig hier blijft.
Marleen grijpt haar fiets en rijdt
naar 't Vossenhoekske. In haar
haast mist ze van deur. Te Koks is
moeder nog op. Marleen klopt.
Belde vrouwen verschieten.
Och vergeef me, bidt Mar
leen, ik moet hiernaast zijn.
Drie groene dennetakjes van
Tante Marie's kerstboom, een glan
zend nieuw kadertje, en een por
tret van de frisse piot Leo Kok...
Zo staat het te Marleentjes op de
hoek van 't schouwke.
Ze loopt er voorbij. Duizend ke
ren op een dag! En telkens kijkt
ze hem aan. Blijft soms staan. Be
wogen. Of ze ver het lied hoort
aanzetten:
Amor, quam dulcis est amor.
Te Blinks zitten ze nog op hun
gevierde Kristien te wachten. En
ach!...
schelden en het woord ligt er eer
ze het weet:
Krapuul!
Met dat woord kunnen ze de
mensen van het Vossenhoekske
hoorndol maken.
Kristien loeit:
Ik haal Je de ogen uit de kop!
21e rent de straat over. Niet ver.
Een auto scheert voorbij. Een
schruwel. Maar de auto is al weg.
Vlucht.
In Duitsland zit Leo Kok naast
de harmonicaspeler als hij twee
brieven krijgt. Ja, ze zijn daar alle
twee ineens. Eén van Kristien. En
ook één van Marleen.
Leo weet niet of hij lachen of
schreien moet. HIJ zegt tot de sol
daat, die i.i een hoekje van de
barak weer op zijn mondharmonica
te lierelauwen zit:
Toe Suske, speel nog eens dat
blijde kerstliedje.
En op slag is het nu daar zo stil
als in een oven.
Kristien ligt roerloos over de
straat. Marleen staat beduusd toe
te kijken. Wil lopen gaan. Aarzelt.
Een ogenblik maar. Dan weet ze
wat haar te doen staat. Ze schiet
toe. Tilt Kristien op. Ze voelt haar
arm plots sterk genoeg er tien te
schragen. Loopt naar huis. Belt en
roept. Moeder staat spoedig op.
Overreden, roept Marleen.
Wie?
Ge moet dat geen twee keer
zeggen tegen die brave jongen. Hij
heeft het eergister nog gespeeld
naast de grote kerstboom in de
kantine, toen onze plottekes elk hun
pakske mochten plukken van de
kerstboom, waarvoor de Milac
heeft gezorgd. Met zeven Jongens
stonden ze daar dat oude liedje te
zingen, dat de goede tranen uit
hun ogen braken:
Een kind geboren in Bethlehem
verblijdt het al, Jerusalem.
Amor, amor, amor, amor.
Amor, quam dulcls amor.
En het lied krijgt voor de opge
kikkerde Leo Kok plots een volle,
warme klank. Het zwelt in die
kleine barak open, grcot en dreu
nend als het orgel in een kerk: