ELUKS N
HET WEKELIJKS NIEUWS Zaterdag 27 Dee. 1952 Blz. 18.
////////A
59^
,v
1..V- t i '"?-•.
^■v
+.///S.V////,
SJarelke Chaplin!
Gij peinst dat ik het over de
grote komiek heb, Tjalie met zijn
grote schoenen, zijn bolhoedje en
zijn wandelstokje. Mis. Over een
heel ander Sjarelke heb ik het.
Als kleine peuter van zes Jaar
trok hij naar school.
Pernandus Vannieuwenwege!
zo riep de meester af op school.
En toen Pernandus rechtwipte,
keken de twee guitige schoolmees
tersogen boven de bril uit, bleven
de jonge knaap onderzoekend aan
staren. Zo, dat is de zoon van de
dief, die in de bak gestorven was.
Zijn moeder is al niet veel beter.
God uit de hemel weet wat vun
zige praatjes er over dat mens de
ronde doen.
Oppassen voor Vannieuwen
wege! hebben de collega's gela
chen, zet hem maar niet te dicht
bij 't missiebusje of het krijtbakje.
En alleszins op een bank apart.
Maar die Jonge schoolmeester
laat zich nu eens in 't geheel niet
de les lezen door zijn collega's. Hij
is jong en edelmoedig. Zie maar
eens hoe stil en vriendelijk hij de
jongen toelacht:
Pernandje, hier!
En hij wijst hem een plaats
vooraan, eerste bank links, vlak
vóór de lessenaar.
De zoon van de dief is er blij
ven zitten. En heeft goê zaken ge
daan in 't kleuterklasje. Een slim
me bol? Nee, wel integendeel. Hij
kan moeilijk met de cijfers over
weg. Maar lezen gaat perfect, en
vertellen, en zingen. De Jongen is
gelukkig bij die meester.
Bij de andere meesters loopt het
niet zo gesmeerd. Maar de meester
van 't eerste klasje houdt hem aan
't lijntje. Hij laat hem meespelen
in 't toneelstukje voor 's pastoors
feest. Hij is de kleine Tyroler met
een pluimpje op 't schotelhoedje.
Hij doet het verrukkelijk. Een
volgende keer heeft de meester
hem in een dandy omkleed: bol
hoed, zweepstokje, een zwart snor
retje. Een week te voren had de
Bchool een ouwe film van Charlie
Chaplin gezien. Een mens zou uren
ver te voet gaan om die kostelijke
taferelen opnieuw te zien. Pernand
had Charlie afgespied, en op de
dag der prljsuitdeling speelde hij
plots, ongezegd en ongevraagd, zo
perfect Charlie Chaplin na, dat ze
hem voortaan Charelke Chaplin
heetten. Of korter: Tjalie.
Die naam heeft hij behouden.
Ze vonden het allemaal prettig, ze
konden hem graag lijden, doch dat
was ook al. Verder geen jongen
die met hem makkerde. Als de
ouders hoorden dat hun Jef of
hun Miel te vriendschappelijk met
Tjalie omgingen, kregen ze tegen
hun oren.
Niet met dat dievenjong spe
len, snotneus!
Tjalie had dus alle gelegenheid
om een verbitterde en vereenzaam
de jongen te worden. Uit zulk
hout worden later helden, artisten
of schurken gesneden,
Doch hij heeft één vriend: de
meester van 't kleuterklasje.
Tjalie wordt groot, heeft de
Plechtige Communie achter de
rug. En dan verliest hij de enige
vriend op school: de jonge mees
ter heeft zich intussen tot Inspec
teur opgewerkt, en verlaat het
dorp.
Tjalie is nu werkelijk zondei1
houvast. De grote Jongens kunnen
hem nu ongestraft pesten en slaan.
Soms gebruiken ze hem als zon
debok. Alle kwaad en kwaperterij
wordt op zijn rug geschoven. Hij
mag niet protesteren of na school
wordt hij afgeranseld.
Dat heeft zware gevolgen. Tjalie
verfoeit de school. Zij Is hem een
gevangenis. Hij hagemuit. Moeder
houdt hem thuis. Hij loopt de bos
sen af, begint zelfs te stropen. De
burgemeester, de inspecteur en de
veldwachter staan over 't geval te
spreken op de speelplaats, te mid
den 't stilgevallen spel der rakkers.
Ze wachten op een gunstige ge
legenheid om die loebas voor de
gemeenschap onschadelijk te ma
ken.
Deze gelegenheid laat niet lang
op zich wachten. Op een zonnige
verlofdag lopen een viertal jon
gens uit de hoogste klas door het
bos. Ze ontdekken Tjalie, die rustig
sparappels raapt. Het ligt overal
dik van de sparappels. Het is al
een hele tijd dat ze Tjalie niet
meer zagen. Ze beginnen op hem
te schimpen.
Tjalie staat alleen. De klomp
glijdt uit zijn hand. Hij vlucht
niet.
Bosuil, pensejager, dievenjong!
Meer, ze keren de zak sparap
pels om en smijten gewonnen de
sparappels naar zijn kop.
Tjalie roept terug:
Smeerlappen!
Maar wat kan hij tegen vier?...
Wat hij kan? Een bosjongen, die
lang genoeg getart is, kan plots in
een losgerukte bandhond verke
ren. Tjalie is bleek. Hij komt
op de vier dorpsrakkers gelopen,
grijpt zijn klomp en klakt ze met
een harde smak op het eerste
beste hoofd, dat hem te na komt.
Dat hoofd hoort toe aan de
zoon van de dismeester. Onder
die verdomdharde slag rolt de
jongen neer. De andere drie slaan
op de vlucht. Tjalie staat alleen.
De klomp glijdt uit zijn hand. Hij
vlucht, niet. Hij doet niet als een
boef. Hij schudt de jongen weer
tot het bewustzijn, loopt water
halen naar de bron, bet en wast
dat diepe gat met die zwarte
bloedklonter...
Een uur nadien is de veldwach
ter daar.
Een deken! bijt hij.
En hij neemt het dievenjong
mee naar het dorp. Daar wordt
Tjalie op een wild gejouw ont
haald. Heel de dorpsjeugd doet
hem uitgeleide. Het roeste slot
Hij staat achter een struik, de ogen strak op de weg...
van 't gardekot piept open, en daar
zit Tjalie gevangen. De uitgelaten
dorpsjeugd komt drek door 't hoge
luikje gooien. Nu zou Tjalie bok
kig in een hoek kunnen kruipen
en wraakplannen smeden.
Als ik er eenmaal uitkom,
steek ik het halve dorp in brand...
Maar dat doet hij niet. Hij laat
het uitsliepen en smijten over zich
gaan als een windvlaag. Hij is nu
kalm geworden. Maar zit toch een
beetje te piekeren: Dat ik nu juist
vandaag die domme streek heb
uitgehaald. Zie, het begint te don
keren. Was er niets gebeurd, dan
was ik moe naar het cirkus ge
gaan.
Moe had het hem beloofd, wijl
hij deze laatste weken zo hard ge
werkt had. En hier zit hij te stik
ken tussen vier muren. Op een
Jongen die de onbeperktheid van
de buiten gewoon is, werken die
muren als een strop. Vooral als
het donkert.
Tjalie wil er uit. Hij tast de
muren af. Mullig en vochtig. Hij
klopt de kalk er af met zijn klom
pen, poost telkens als er niemand
luistert. En een uur later heeft
hij in de stinkende natte hoek een
hol gemaakt.
Thuis zit moe nog op haar blok
naast de dode haard, als hij de
deur van de hut opensteekt.
God uit de hoge hemel! roept
moe.
Dat roepen is gauw gedaan.
Want de brutale vraag dringt zich
op: Wat nu?
Een moeder is sluw als haar
kind in gevaar is.
Kom, zegt ze, we gaan naar
het cirkus.
Ze komt alleen terug. Want moe
der heeft de jongen verhuurd bij
het cirkus.
Ze gaan er een cirkusdirecteur
van maken, hebben ze tegen moe
gezegd.
Het cirkus gaat de grenzen over.
Het wonder van een nieuwe we
reld overdondert de Jongen en ver
smoort het heimwee. Op een klein
notaboekje schrijft hij de namen
op van al de plaatsen waar het
cirkus optreedt. Het gaat over de
Elzas, over 't Zwarte Woud tot
in Tyrol.
Daar moeten se een hele tijd
blijven, want de cirkusdirecteur
valt ziek. Hij moet een heelkun
dige bewerking ondergaan in een
gasthuis. Zo blijft het cirkus dan
noodgedwongen pleisteren in een
klein bergdorp. Deze twee maan
den tellen onder de schoonste van
Tjalie's leven.
Het is een klare lentedag en de
berggeiten lopen in grauwe drom
men naar de magere bergweiden.
Elke dag trekt Tjalie nu de
bergen op met de tweeling van de
directeur, twee guitige knaapjes
van een jaar of acht, die aan zijn
zorgen worden toevertrouwd. Tja
lie bloeit open van geluk.
Hij is een mooie en kloeke kerel
geworden, en wat hij in het cirkus
aan kunsten en knepen geleerd
heeft, laat hij dagelijks bewonde
ren door de twee kornuiten van
het cirkusbent.
Als de cirkusdirecteur uit het
gasthuis terugkeert en hij ziet hoe
flink en fleurig zijn zonen er uit
zien, is hij zeer gelukkig. Hij wil
Tjalie belonen voor de goede zorg,
want een mens die uit het gast
huis komt, is beter te moede dan
voorheen.
Ze geven hem een warme fooi.
Het is het eerste geld dat Tjalie
in handen krijgt, daar hij hier in
de leer is louter voor de kost. Wat
zal hij met het geld doen? Sparen
voor moe? Doch hoe zal hij het
haar bezorgen? Kom, dan maar
sparen. En toch wil hij er wat
afdoen voor eigen plezier.
Sedert hij in de bergen loopt,
heeft hij talloze keren staan kij
ken naar de jonge berggeiten die
rank en slank over rotsen en ra
vijnspleten huppelen. Thuis had
den ze ook een geit, een stille
bandgeit, die hoogstens even met
de voorpoten op haar omgekeerde
eetbak ging staan. Ze liet zich bij
het sikje trekken, koppeke krab
ben, ach, bijkans als een salon-
kat! Tjalie hield van de geit, doch
hier pas ontdekt hij de geiten in
hun element. Nu hij in het cirkus
vastzit, zal het niemand verwonde
ren dat Tjalie met zijn fooi naai
de boer gaat en een paar geitelam
meren koopt.
Het cirlcuspersoneel onthaalt de
jonge geiten op hilariteit. Tjalie
is al lang gehard tegen alle spot.
Het raakt hem niet. Met de rest
van zijn geld koopt hij een her
dersfluit en de laatste weken van
hun oponthoud zit hij hele dagen
bij de herdersjongens op de berg
weiden, leert fluiten en jodelen,
leert van hen hoe je een berggeit
kan africhten.
Laten we er niet verder over uit
weiden. Maar een paar maand
later staat op het cirkusprogram-
ma een nieuw punt, vermeld: Fer
nando Vianova met de dansende
berggeiten!
Die naam klinkt u vreemd. Ter-
taal ik zo! Het is een Italiaanse
versie van Fernand Vannieuwen
wege. Een cirkusdirecteur kan met
alle talen overweg!
In den beginne is het een heel
eenvoudig nummertje: twee Jonge
geitjes trippelen op de achter
pootjes bij het zachte gespeel op
de herdersfluit. Om te sluiten een
leuke sprong. Alles samen een
viertal minuten. Het ia echter een
groot succes. Geen vertoning of er
wordt hartstochtelijk gebiseerd.
En dat is maar het begin. Want
het succes vuurt de jonge geiten-
africhter aan.
Het brengt goud in de beugel.
De directeur betaalt Fernando als
een koordedanser. Geld, geld! Het
weegt hard in zijn handen. Hij
weet dat moeder kribbebijt. Als
hij maar naar haar toe kon. Hij
vindt een weg. Hij schrijft naar
de meester van het kleuterklasje,
de inspecteur, steekt er een briefje
van duizend frank In. Of hi1 dat
aan moeder wil geven. Gij zijt de
enige mens die ik vertrouw.
Een brief komt terug: Och,
Tjalie, jongen toch... En heel de
beschrijving hoe moeder ziek ge
worden is, hoe de nonnekes van
't oudemannenhuis haar naar het
gesticht hebben gehaald, en hoe
vroom en vreedzaam ze stierf.
Hier 'n paar doodsanctjes, Jongen.
Ik heb die duizend frank naar de
pastoor gedragen. En het hem ge
zegd: van haar zoon. Nee, nee, ik
vertel niet waar hij beland is, een
beste kerel, is ook nooit anders ge
weest. Zal ook nooit anders zijn...
De brief is nat van Tjalie's tra
nen. Dagenlang leest hij opnieuw
die brief. Kent hem ten slotte van
buiten.
Gelukkig dat hij zijn werk heeft
om het verdriet te versmoren.
Van een nieuwe reis door Tyrol
brengt hij een half dozijn geiten
mede, kweekt zelf de geiten op.
De lammetjes worden van het
eerste gedribbel afgericht. Na en
kele jaren heeft hij een twintigtal
geiten, die de zonderlingste kunsten
uithalen. Het cirkus-arena krijgt
trappen, hellingen en toneelscher
men, die het .u een Tyrolerland-
schap herschapen. Het orkest
speelt Tyrolerwijsjes, de geiten
dansen op alle manieren, zwieren
en buigen, spelen verstoppertje
achter de bergen, hangen over de
afgrond. Fernando Vianova speelt
op de herdersfluit, of legt die opzij
om zelf voort te zingen en te jo
delen als een echte bergjongen,
terwijl hij zelf met de sierlijke
geitjes danst.
Vooral de kinderen zijn er gek
op. Het cirkus loopt telkens vol.
De kinderen sleuren er de oudera
naartoe en de roem gaat het cir
kus vooraf.
Zo krijgt Cirkus Condor ten
slotte in de volksmond de leuke
bijnaam van t Geitencirkus!
Met de Jaren is Tjalie een knap
pe man geworden. De directeur
betaalt hem reeds meer dan de
man met de dodensprong en de
foto van Fernando Vianova met
zijn geitentroep, die in 't cirkus
verkocht wordt, brengt ook gewel
dig veel op. Als het zo voortgaat
wordt hij schatrijk. De directeur
heeft hem tot onderdirecteur be
noemd. Signorzeggen de lui
van het cirkus tegen hem. Hij is
vriendelijk, nooit opdringerig, eer
lijk doch kordaat. Hij heeft ge
zag. Meer, ze houden van hem,
meer dan van de directeur. De
directeur is een klein tikje ver
waand. Hij ziet het niet dat het
personeel meer op de onderdirec
teur gesteld is. Maar zijn vrouw
ziet het. Vrouwvolk en kinderen,
dat ziet altijd alles.
Manlief, die Tjalie kan ge
vaarlijk worden voor ons, zegt ze.
Daar zeg Je iets, kind!
Als hij het nou eens in zijn
kop krijgt een nieuw cirkus te
stichten. Die kerel kan met alles
overweg. Ik heb hem bezig gezien
met 't personeel: goochelen, koor-
dendansen...
Het is of de directeur plots
wakker wordt.
En dan?
We moeten die Jongen nog
nader aan ons hechten. Hij is
twintig jaar. Mijn oudste zuster
Liliane...
Ik begrijp, ga Je gang, vrouw
lief!
Zij gaat haar gang. Liliane komt.
nu een handje toesteken bij haar
zuster, die het steeds drukker
heeft met de>; kinderen. Liliane is
een aardig meisje met blonde krul
len en een hupse gang, slank, be
koorlijk, een warm stemmetje. Om
er duizend knappe jongens te la
ten inlopen. Maar Fernando loopt
er niet in. Al is hij alleen de uit
verkorene van Liliane. Zij blijft op
een afstand van het andere cirkus-
personeel; zc laat het voelen: geen
spek voor uw bek. Fernando kijkt
ze des te verrukkelijker aan.
Op dit ogenblik staat een ander
beeld op bij Tjalie. Hildeke. Stom,
zot, toppezot. van hem, weer aan
dat meisje te denken. Jongenslief
de. Een meisje uit het verre Hout-
landse dorp, dat. hem heeft uitge
wezen, het dochtertje van de vee
arts. Hij moest altijd voorbij die
villa naar school. Zij keek hem
steeds zwijgend aan. Zij heeft
nooit, haar tong naar hem uitge
stoken. Toen de veldwachter hem
in de amigo stopte en een hele
troep jongens en meisjes hem ston
den uit te jouwen dievejong, Ba-
rabas, Kaïn...» bleef zij op de
stoep staan, gaf geen kik. Zij keek
hem aan met haar grote blauwe
ogen, hij zag de wind spelen in
haar gitzwart haar, en zo was
bleek.
Hoe langer en hoe meer Liliane
om hem vlindert, hoe vuriger het
verlangen wordt om Hilde weer te
zien, om haar... Halt, niets meer.
Het cirkus zwenkt weer naar
het Noorden af.
Want het wordt Kerstdag. De
cirkusdirecteur stamt uit een
Vlaams stadje. Telkenjare wil hij
bij zijn familie Kerstdag en
Nieuwjaar vieren. De onderdirec
teur mag zijn woordje meespreken.
Hij pleit en plant dat het cirkus
tegen Kerstdag het dorp genaakt
Het Cirkus Condor zed drie da
gen optreden in het dorp van Tja
lie. De Zondag, Woensdag en Don
derdag. Kerstdag valt op een Dins
dag. Kerstavond wordt niet ge
speeld. Wel op Kerstdag zelf.
Op Kerstdag? Ja, dat is sedert
een paar Jaar 't gebruik geworden.
Cirkus Condor geeft dan een gra
tisvoorstelling voor de weesjes en
voor de ouwe lie van de gestichten,
kort, voor alle sukkelaars.
Ge moet niet vragen wie dit ge
bruik heeft ingevoerd: een arm
wezenkind, dat op de maat van
Tyrolergejodel en geitengedribbel
naar omhoog geklommen is.
De Zondag voor Kerstdag. Het
Cirkus Condor staat op een tien
minuten van 't dorp in een wel op
gesteld. 't Muzlekske rammelt, het
volk stroomt toe: volle bak.
Niemand die in de grote, lenige
Tyrolerdanser de, nog voor zeven
jaar alhier verschopte, Tjalie her
kent. Alle jouwers van weleer zit
ten hem nu met hun ogen te aan-
hidden. Tjalie overtreft zichzelf:
het is geen Tyrolerdans meer, het
is waarachtige Tyroleracrobatie.
Het klein orkest blaast gewonnen
verloren, de geiten zelf staan af en
toe een beetje beduusd toe te kij
ken. Het ontsteekt hen. Ze trippe
len hoger dan ooit, pakken nieuwe
sprongen...
En door een zee van toejuichin
gen omstuwd, hoog op zijn stella
ge, staat de herder te salueren, te
wuiven met het Tyrolerhoedje en
buigt, vooral naar één richting toe.
Want daar ziet hij het bleke ont
roerde gelaat van Hilde: haar gro
te schone ogen, de hemel op aarde,
haar hoog opstruivend haar en die
stille glimlach waarin alle moge
lijke vreugden schuilen. Hilde,
Hilde! Het deunt en dreunt door
hem heen op 't krachtige rhythme
van de slotakkoorden van 't amoe-
reuze orkest. Hij zou het willen
uitzingen, uitkelen, jodelen op die
beide zangerige sylben: Hil-de,
Hil-de!
Hij kan het niet uitstellen. Hij
staat na de vertoning op haar te
wachten, niet ver van haar huis.
de garagepoort Tjalie gaat kalm
heen. HIJ huivert van het koude
bad dat over hem neerstortte. De
sterren staan hem te begluren. Het
maakt hem nog kouder. HIJ slen
tert naar het cirkus terug.
Die nacht kan hij weinig sla
pen. Hij ligt alles te herkauwen.
Misschien zal hij morgen... Mis
schien... Morgen is het Kerst
avond. Deze avond brengt geluk.
Hij denkt aan de rijke lui, aan
kerstboom en kerstgans, aan licht
en warmte, goedheid eri vreugde.
Kerstavond! Nee, voor hem is het
nooit Kerstavond geweest. Morgen,
morgen misschien. Een wonder
heimwee dommelt hem in slaap.
's Anderendaags, in de namid
dag, komt iemand op de deur van
zijn woonwagen kloppen. Tjalie
gaat de deur openen. Vóór hem
staat de oude knecht van de vee
arts.
Zijt gij Fernando Vianova?
vraagt hij.
Tjalie knikt. De knecht reikt
hem een brief toe. Tjalie vergeet
te danken, klapt de deur dicht,
scheurt de omslag, neemt de brief.
Hij aarzelt. Klikt die brief aan.
Zijn kerstavond: geluk of ongeluk.
Plots neemt hij resoluut de brief
ter hand. En leest:
Mijnheer. Ik ben verplicht ge
weest reeds gisteravond alles te
vertellen. Mijn ouders zien me lie
ver naar het kerkhof dragen, dan
mij met u te laten door 't leven
gaan. Hun wil moet ook de mijne
zijn. Anders stort ik hen in een
onherstelbaar ongeluk. Ik ben hun
enig kind, hun alles. Ik mag niet,
ik kan niet. Denk niet verder aan
mij, Tjalie. Ik ben overtuigd dat
uw leven toch nog...
HIJ leest niet verder, blijft som
ber vóór zich uit staren...
Ja, het is Kerstavond. Het per
soneel komt op zijn deur kloppen.
Signor, de fles ls ontkurkt.
Nee, dank u, ik ben ongesteld,
"k Zit al in bed.
En 's anderendaags ls het Kerst
dag. Laten wij over zo 'n Kerstdag
zwijgen.
's Namiddags ls er luid gebabbel
vóór het cirkus. Het wezenhuis,
het oudemannenhuis, de arme
drommels van het dorp werden
bijeengebracht. Maar ook een he
leboel andere lieden komen sme
ken om een plaatsje te vinden. Het
is nu in alle straten en hulzen be
kend dat Fernando Vianova nie
mand anders ls dan Tjalie.
Gisteravond hebben een paar
mensen het even vermoed. Och,
dat kon niet Maar een kind uit
de Condor heeft het uitgebracht,
het zoontje van een Jaloerse colle
ga, die het verleden van Signor
Fernando kent. Wie weet of ze
weer niet komen Jouwen en hullen.
Nee, dat durven ze niet meer.
Al het treurige uit zijn Jeugd wordt
vergeten en vergeven. Tjalie is be
roemd geworden, de wereld door.
Nu is Tjalie één der hunnen. Ze
willen Tjalie zien, hem in triomf
op de schouders dragen.
Nee, zegt de directeur, we ge
ven geen vertoning op Kerstdag.
Alleen voor de armen een Kerst-
vertoning.
Doch dan Is er daar een statige
heer, die zich tussen de anderen
door naar voren werkt, tot bij de
directeur.
Ik wil Fernando Vianova spre
ken, vraagt hij.
Nee, nee, het kan niet. HIJ ls
voor niemand te spreken.
Ik ben zijn oude vriend uit
het dorp, zijn enige alhier. Ik moet
hem zien.
De heer dringt zo aan dat de
directeur ten slotte begeeft.
Ik wil het vragen voor u,
mijnheer, wie mag ik aanmelden?
De meester uit het kleine
klasje, die inspecteur geworden is.
De directeur komt terug en
neemt de inspecteur op zij.
Ik moet geen slecht punt
krijgen, meester, en guitenstreken
apart, ben ik altijd eerlijk geweest.
Tot op heden gebleven I Ik ben
geen dievejong!
Larie, larie!
Geen larie. Omdat ik een die
vejong ben...
En dan weent hij. Och, hij ver
telt het korte doch schrijnende
geval met Hilde.
Meester zit naast hem. Schudt
traag het hoofd, zegt niet veel.
Troost niet. Hij slaat hem een
paar keren op de brede rug. Tjalie,
Tjalie, zegt hij. Het ls een hele
wijle zeer stil tussen beiden. Ein
delijk zegt de inspecteur:
r— Nu zult ge opstaan en uw
plicht doen. Elk jaar kom ik hier
op dit dorp Kerstdag vieren. Da
eerste mare die me hier ter ore
kwam, klonk aldus: «Tjalie ls in
het dorp! In het cirkus dan nog!
Fernando Vianova heet hij nu!
Daar heb Je wel meer over ge
hoord. Zijn foto met de dansende
geiten heeft in de kranten gestaan.
En nu is het uitgekomen dat het
één van ons la.
Eén van ons! knapt Tjalie
bitter af.
Er speelt een koele baat ln zijn
blik.
Ik was gelukkig te horen dat
gij hier waart, dat ik Je zou terug
zien. Ik heb vaak aan Je gedacht
Dan is het zeer stil in de woon
wagen. Tot meester plots doorbijt
Nu zal Je direct Je Tyroler-
plunje aanschieten, en voor ons je
geiten laten dansen. Voor uw oud-
meester, Fernand! Nee, eerst voor
de arme weesjes, die het niet mak
kelijk hebben. Heb JIJ het zelf
niet ondervonden? Schiet op, Tja
lie, hier Je Tyrolerhoedje...
Traag, zwijgend trekt Tjalie zijn
lijstjes over de schouders, gespt de
schoenen vast...
En gaat met meester naar het
oirkus.
Een oorverdovend gejubel gaat
op. Tjalie kijkt niet eens op. Hij
is traag en lam ln zijn bewegin
gen. Het gespeel op de fluit klinkt
even loom. De gelten aarzelen.
Doch het publiek de wezen en
armen, die met weinig tevreden
zijn schateren van de pret bij
de eerste huppelsprongetjes der
Jonge geiten. De kleine weesjes
vooraan zitten in hun handjes te
klappen, hun bleke snuitjes begin
nen te blozen en hun ogen schie
ten bliksems van vreugde. Zo sterk
is het gestraal van deze ogen, dat
ze het bittere beluik van dit door-
wonde hart doorboren. Daar gaat
de blik op van Tjalie. Hij ziet de
serene ogen van deze arme wees
jes. Weesjes zoals hij er één was.
Er één ls. Kinderen die goedheid
en liefde moeten missen. Omdat
zij door het harde noodlot werden
getekend. Doch zie, nu vergeten
ze, nu kraaien ze van blijdschap.
En hun ogen zijn als zoveel pin
kelende sterren. Het firmament
van Kerstdag gaat voor hem op.
Ja, nu eerst is het Kerstdag voor
hem. Zie hem eens lachend toe
kijken. Hun o^en. hun hartje, hun
hele wezen is boordevol geluk.
Kerststerren, kerstvreugde, kerst
klokken. Het zingt, luidt dwars
door hem heen. Hoor die stem kwe
len, hoor de herdersfluit strelen,
de oude kerstleizen spelen er door.
De gelten aarzelen, raken de kop
kwijt, botsen tegen elkaar aan,
rollen hals over kop van de cirkus-
baan, doen bokkig en nijdig. De
zaal giert.
En bovenuit speelt de herders
fluit de kerstliederen.
De directeur kijkt verdwaasd.
Wat gebeurt er met Fernando?
Stil, directeurtje, stil, kleine
man. Die Tjalie is op slag een an
der mens geworden Hij ls de af
grond ontstegen. Hij heeft een
nieuw leven ontdekt. Hij zal meer
dan ooit een deel van zijn leven
wijden aan de kleinen, aan de kin
deren, aan de arraien. Hij zal over
al waar hij komt de schoonste ver-
Hij kan alleen Hilde* zeggen... en reikt zijn armen ult...t
Er komt veel volk voorbijgefietst.
Ze spreken luchtig en lachend over
de geltendans, over de onvergete
lijke Fernando Vianova.
Hij hoort het niet. Hij staat ach
ter een struik, de ogen strak op de
donkere tunnel van de weg. Daar
is nog een auto, een kleine auto.
Waarempel, zij is het, die uit de
auto stapt.
Fernando komt uit zijn schuil
hoek. Zij schreeuwt niet. Zij blijft
staan. Vlak onder het licht van de
lantaarn. Nu zou hij het liedje van
Lily Marleen kunnen beginnen te
zingen. Doch daaraan denkt, hij
niet. Hij gaat kalm op haar af.
Tjalie! glimlacht zij.
Hoe, heb je mij herkend?
Ja, zegt ze. Van de eerste
keer dat uw blik op me viel. Je
keek me vroeger ook altijd zo be
donderend aan.
Hilde!
Tjalie...
Zij zegt het zo rustig, zo goed.
Hij heeft zich voorgesteld dat ze
zou gillen, wegvluchten.
Hilde, ik denk al zo lang aan
jou...
Ach, Tjalie...
Het gesprek stokt. Al de schone
woorden zijn naar de sterren. Hij
kan alleen Hildezeggen. Hij
reikt zijn armen uit. Doch zij
schroomt terug. Durft niet.
En dan kriept een raam boven
hen open. Een boze wijvenstem
roept hees en verwijtend:
Hilde! Wil je d'r haast bin
nenkomen?
Hilde schrikt, doet als een poes
die slaag gaat krijgen, vliegt naar
Er moet een steen uit de lucht
op zijn kop gevallen zijn. HIJ wil
niet eens luisteren. Hij zegt alleen
maar: Ik kom er vandaag voor
niemand meer uit. Als ik een mi
rakel kon doen...
En dan zullen die sukkels de
geltendans niet te zien krijgen?
Natuurlijk niet.
Welk is het nummer van zijn
woonwagen?
Nummer twee.
De inspecteur gaat er op af,
klopt. Geen gehoor in Israël. Dan
roept hij door het sleutelgat.
Als gij voor geen minister of
voor geen koning wilt opendoen,
dan zult ge voor mij opendoen: uw
meester uit het kleine klasje.
Het mirakel gebeurt. Het deur
tje gaat open. Meester reikt een
hand. Hij ziet op naar de jonge
man die naast hem staat, een
schone kerel, die met zijn kop te
gen het witgekalkte afdak van de
woonwagen reikt.
Ga zitten, meester, zegt hij.
De inspecteur zit in een rieten
zeteltje neer, bekijkt zijn discipel
van weleer en zegt met de stem
uit het kleuterklasje:
Ik zal Fernandus Vannieu
wenwege een slecht punt moeten
geven.
Fernando glimlacht. Ja, hij glim
lacht.
Laat horen, beveelt de mees
ter, wat maakt er u zo weergaloos
bitter op Kerstdag?
Geen woord.
Goed, ik ben onbescheiden.
Vergeef! Zwijg het dan maar, gro
te jongen.
Maar die grote Jongen barst hui
lend los.
toning helpen inrichten voor hen.
De ongelukkigste*) gelukkig ma
ken. Hij bevroedt het, ervaart bet
hier dat dit het diepste verdriet
genezen kan. Geluk schenken aan
anderen. Het za,l ssijtï eigen groot
ste geluk zijn. Hij krijgt hier reeds
de voorsmaak.
Al deze gedachten wiegen door
hem heen, bezielen zijn lied.
God toch, hoe eem man verande
ren kan. Heeft het karige spreken
en eerbiedige zwijgren van de mees
ter uit het kleuterklasje die nieu
we mens in hem verwekt?
Meester ziet het a,an, hij kijkt
als in vervoering tóe,..
En een kwartter hier vandaan
frutselt een meisje aan een kerst
boom. Zij is vol verdriet. Die
schone, knappe Tjmliie. Hij zou ge
heel haar leven niet geluk hebben
vervuld. Doch zij mag niet, zij kan
niet... Zij is te klelri om een an
dere oplossing te smeken, zij is te
min om door te bijten, om haar
geluk te veroveren, om vader en
moeder te overtuigen, te winnen
voor haar eigen levensbestemming.
Het stille gevoel van baar liefde
zal ondergaan al» de bleke kerst-
zon achter de cirkustent.
Doch voor TjalSe staat de zon
op. Kerstdag is het feest der Ge
boorte.
De herdersfluit speelt verder.
Het kerstlied gaat door...
Kerstmaand 195Z.