Slechts nieuws. De uithongeringswet. Protectles. STADSNIEUWS. Gemeenteraad van IJperen genoeg, die waarlijk sidderen tot krankzin nig wordens toe. De goede zielen weten niet dat sedert de uitvinding der vuurvrije verf, niet alleenlijk de schermen, gordijnen en andere schouw burgtoestellen niets meer van brand hebben te vreezen, maar dat Lucifer nutteloos mag stoken wanneer zijne christelijke kliënten, vóór de groote reis, zich met deze verf willen laten bestrijken. Maar, spot voor morgen. Spreken wij ernstig Gij moet schaamteloos zijn zooals een ka tholieke priester het maar alleen zijn kan, om aan arme afgsslaafde zwoegers, aan we duwen, die alléén voor een gansch gezin moeten zorgen, aan weezen, die de moeder hut ontbeerden, aan al de lijdenden der christelijke wereld, van de hel hiernamaals te durven spreken. Zegt, priesters, hebben de armen iets te duchten van de hel, al bestond zij nog.? Kan het voor hen ergens slechter zijn als hier op deze aarde? Ach, was het ons mogelijk al de klachten, al de smartkreten te hooren, die opstijgen uit 's volks borst, wat wanhopige koor zou niet onze ooren treffen Luistert! Van waar stijgt die klacht op? 't Is uit eene acht honderd meters diepe kool mijn 't Is een koolmijner, die jammertHij ligt op den rug gedeeltelijk in het water in een nauwen langen gang; hij stikt schier,- de lamp die hem verlicht, slikt zijne levenslucht op; hij klaagtAch mijn lidmaten zijn als gebroken, de lucht wordt zwaar, z'ontbreekt, ik smacht, ik verlam, ik kan niet meer werken! En zijne maag en zijn geweten roepen hem toe: Voort, arme slaaf, kapt, kapt on vermoeid in de kolenlaag, de kinderen moe ten brood hebben Maar ik bezwijk schier van afmatting en luchtgebrek Kapt, kapt onvermoeid, arme slaaf, vrouw en kinderen moeten kleederen hebben Mijn hoofd draait, mijn bloed jaagt door mijne aderen om ze te doen barsten, ach 'k geloof dat ik vallen gaZucht de smeder Zucht voort,altijd voort den zwaren adem, arme zwoeger, t'huis wacht men op de vrucht van uw zweet... om nog eens te eten morgen 1 Mijne knieën knikken onder mijn lijf, mijne handen liggen open, ik kan niet meer Ik kan niet meer! zegt de zager smartelijk tot zich zeiven. Werk voort, zaag altijd voort, arme zwoeger, gij moogt geene ver moeienissen kennen, d'ellende dreigt u en de uwen! Ach, wat pijn in mijne ruggraat, mijne borst krimpt in een, mijn hart wordt als van een gevreten, kermt de naaister. -> Toe voort, doe 't machien steeds werken, arme naaister, uw zieke vader, uwe afgewerkte moeder wachten op de weinige centjes die gij verdient, om medecijn voor hem, om brood voor allen Mijne twee zonen zijn verdronken, mijn kleinkind zag ik onder mijne oogen in de golven verdwijnen, het lijk van den echtge noot mijner dochter spoelde aan strand, wanneer ik weenend, zij schier krankzinnig, naar zijne schuit uitzagen. Moet ik nog op zee, na zooveel jaren varens, na zooveel offers, om een stuk brood voor mij en mijne vrouw?... Zoo huilt de oude stramme vis- scher in zijne hut! En varen moet hij, want daar klinkt de stem! Op zee, op zee, oude visscher, hebt gij haar voor anderen schat ten ontrukt. Is uwe familie er gebleven, de maatschappij heeft geen kruimel brood voor u over, wanneer gij die zelf met gevaar van uw leven, niet verdient En zoo wordt hij dagelijks door duizende en duizende afgelegd, den kruisweg van het leven der armen, zonder een straal van hoop dat hij eindigen zal, zonder dat eene Veronica of eenen Simon van Gyrenen wat lafenis aan de lijders schenken En men zou nog de Hel vreezen Haha Is er eene hel hiernamaals? Maar hier bene den zijn er zoovele hellen als er mijnen, als er visschersschuiten, als er arme boeren hutten en ellendige werkers hokken zijn! Wat! na zoo een leven van arbeid en lij den, na zulk een bestaan van opofferingen en wee, van alles wat Christus heeft doorstaan, zou men nog na die smarten eeuwig bran den, om vleesch te eten als men het heeft, om melk te drinken op Goeden Vrijdag en geen kruisken te halen op Asschen Woens dag. Allo dan, dat de dommerikken zulks gelooven. Wij gelooven het niet? Geen schelm hoe slecht hij ook zij, zal zulks doen, nog veel minder een God, die goed moet zijn of anders onmogelijk is Geen vrees meer van de priesters, maar oorlog, onverbiddelijke oorlog aan de hel van het werkersleven, waardoor papen en uitbuiters hier op aarde een paradijs hebben! Achwaarom zijn de werklieden niet ge lukkig? Het ontbreekt hun nochtans niet aan bronnen van welstand, aan troost, aan steun, aan liefdevolle vaders. Zij hebben vooreerst eenen God; hij is almachtig, alwijs, algoed; beter wezen be staat er niet en zijne goedheid voor hen is grenzeloos. Zij hebben ministers, die hun leven offeren om het heil van 't volk te betrachten, pries ters die dagelijks voor hen bidden en lofzan gen aanheffen; kloosterlingen, die afgezon derd leven en eten en drinken op gevaar van te sterven door eene indigestie en al voor 't volk! En toch, o weedurven zij klagen en soms morren! En toch klimt den nood in huis, vreezen de oudjes voor nog slechtere tijden dan zij hebben beleefd en vragen vele kindjes vruchteloos om brood Al die goedheid loopt op hun ongeluk uit en zendt ze dan nog naar de hel daar bij Wat wil dit zeggen, werklieden? Dat al deze goedheid schijngoedheid is; dat juist sommigste instellingen en personen de oorzaak zijn van uwe ellende en gij enkel zult gelukkig wezen wanneer gij zeiven de vruchten van uwen arbeid genieten zult. Dat zult gij krijgen tot spijt der priesters, die fabriekanten in vurige lange peklepels en Lucifers. Er is hier in ons land een slach van menschen, die zich sedert eeuwen en eeu wen baronnen, burggraven, graven, herto gen en prinsen noemen, en van eene andere natuur als het volk, ais de burgerij denken te zijn. De voorouders dier mannen hebben zich in de middeleeuwen, door alle soorten van middelen, van uitgestrekte eigendommen meester gemaakt, en sedert dien hebben, van vader tot zoon, die parasieten van de maatschappij op het werk van den land bouwer, van den werkman geleefd. Zij kunnen noch willen iets leeren; zij verslijten wat broeken op de bankender universiteit, paradeeren in koersen, bals en theaters. Le fits a papa doet over winningen, verleidt arme meisjes en zoekt, na honder den baldadigheden en slemperijen, een huwelijk uit winst bejacht. Met hun huwelijk worden zij in den schijn wat serieus en het duurt maar weinig tijds of de pastoor der parochie bom bardeert den kasteelheer burgemeester, volksvertegenwoordiger of senateur! Daar is nog eene andere soort: de groote stokers! Dit zijn wel geene parasieten, het zijn mannen met bekwaamheid, die door den arbeid rijk geworden zijn, aar mwelke de groote eigenaars in pracht en verkwis tingen willen evennaren en van den werk- mans kleinen loon willen afnemen om over daad te doen. En hier in ons land zien wij die groote eigenaars en die groote stokers malkander de hand geven om den werkman het laatste stukje vleesch uit den mond te stelen. Uithongeraars zijn het, die, om hunne eigene fortuinen te vergrooten of om in dezelfde brasserijen te mogen voortgaan, de hatelijkste der belastingen opleggen. De eigenaars, die ongehoorde pachten van de boeren eischen, willen niet afslaan. De boer zal wat. meer ontvangen maar dit geld zal in den zak der rijken overgaan en, onder vindt deze dat er nog iets in de spaarkas zou overblijven, zeker is het dat binnen kor ten tijd de pachten zullen verhoogen, onder voorwendsel dat de boer meer zal ontvan gen, dewijl er rechten op het vreemde vee zijn. Maar wat meer is, 't is dat er van de 50 boeren slechts één is die voordeel uit die wet zal trekken! En wie is die boer? 't is die groote kasteelheer, die bij honderden koeien op zijne landgoederen vet, en dan Dumont en zijne gelijken, die met den afval der stokerijen jaarlijks duizenden en duizen den hoornbeesten vetten. Wie gaat uit die wet voordeel trekken? De kleine en gewone boeren ten hoogste 100 of 120 fr. 's jaarsde groote eigenaars en de stokers, en Dumont is er ook een, zullen met de groote sommen wegloopen en, met den schijn van beschermers, de boeren ten onderen brengen, de burgers het vleesch doen duurder belalen (te Brussel is het vleesch van tweede klas reeds opgeslagen) en den werkman, de spil en de ader van het maatschappelijk leven, in de onmogelijkheid stellen zijne verloren krachten te herstellen. Ja, werklieden en kleine burgers, en gij ook, boeren van IJperen, ziet wel waar de katholieken naartoe willen, het zijn val schaarde, het zijn uithongeraars Wat het Nieuwsblad ook moge zeggen, wij herhalen het dat de rijke katholieken zich hoegenaamd niet bekreunen om het lot des volks, dat zij integendeel de volks ellende doen voort woekeren door hunne liefdadig- heid, gelijk een bede laar zijne wonde openhoudt waarvan hij leeft; dat de katholieken liever de werklieden hongerig de hand zien uitsteken dan ze kloek gevoed te zien, omdat men met èenen slecht gevoeden leeuw alles doet wat men wil en met eenen leeuw in het bosch zeer weinig of niets. Hunne eigen zakken vullen, de boeren wat poeier in de oogen werpen, de werk lieden uithongeren, en dat op een oogenblik dat de vriendschap tusschen kapitaal en voortbrenger zoo gespannen is, ziedaar wat de katholieken van die hongersnoodwet ver wachten. Grondbezitters, slaat uwe pachten af en geeft den boeren een grondig landbouwon- derricht opdat de vooroordeelen en den ouden slenter verdwijnen, en de landbouwkrisis zal ophouden. De wet van de verdrukking des werkmans is door de Kamer der Volksvertegenwoordi gers nauwelijks gestemd, of reeds ziet men deszelfs noodlottige gevolgen een aanvang nemen. De werklieden voorzien dat zij weldra het weinige vleesch, dat zij tot hiertoe mochten gebruiken om hunne door den lastigen arbeid uitgeputte lichaamskrachten te herstellen, zullen moeten derven, dewijl de verhooging der prijzen het boven het bereik van hun gering dagloon zal stellen. De werkstakingen en onlusten, welke thans de provincie Henegouwen in angst en diepe onrust brengen, zijn ontstaan op den kreet: Weg met de uithongeringswet! Indien men hiertegen mocht opwerpen dat de gestemde wet slechts tot voorwendsel dient om eene oproerige beweging te bewer ken, moet men bekennen dat onze rijke klerikale eigenaars - representanten eene groote onvoorzichtigheid hebben begaan met dit voorwendsel onder het volk te hebben geworpen. Weihoe, klerikale rijkaards, vóór de kie zingen beloofdet gij aan het volk tal van hervormingen, die hun lastig lot moesten verzachten en hunnen toestand verbeteren, en nu gij op de zachte kamerkussens zit, hebt gij al die ijdele beloften vergeten,- gij doet j niets ten voordeele van de arbeiders; niet eene werkerskwestie is nog voor de Kamer gebracht geweest en zal er dit jaar niet komen; integendeel, niet alleen volkomt gij niet aan uwe beloften, maar gij zijt. door uwe wet; de oorzaak dat de werklieden welhaast geen beetje vleesch meer zullen kunnen koo- pen, en dat doet gij om uwe eigene belangen te bevoordeeligen. Uwe snoode wet is eene uitdaging welke gij roekeloos hebt gericht tot de lagere stan den der maatschappij en over welker gevol gen gij ook de volle verantwoordelijkheid zult dragen. Zonderling is het gedrag van die klerikale heeren; hunne liberale collega's, in de Ka mer, hebben hen gewaarschuwd dat de voor gestelde wet oorzaak zou kunnen geven aan oproer en wanorders; verscheidene liberale representanten, en onder andere de heer de Stuers van Oostende, hebben aangedrongen dat zij, om den landbouwer waarlijk ter hulp te komen, een rechtstreeksch middel zouden aanwenden met de pachten te ver minderen in plaats van door lasten op het voedsel de ontevredenheid te doen ontstaan bij den kleinen man; de liberale dagbladen zijn ook op de bres gesprongen tegen deze verdrukkingswet; alles te vergeefs! en nu drijft men de onbeschaamdheid zoo ver dat men de liberalen, omdat zij de intresten van den werkman verdedigen, durft beschuldigen van de slechte driften van het volk op te wekken. Onze pastoorsrepresentant Golaert, die met woord en stem heeft geholpen om de uithon geringswet te doen doorgaan, beweert dat het de liberalen zijn die 'de banden hebben losgerukt, die moeten bestaan tusschen de burgerij en het volk, tusschen de meesters en de werklieden. Hij verwijt aan de liberale gazetten de lijst te hebben verspreid van de graven, burg graven, barons en andere edele personages van de Kamer, die het wetsontwerp Dumont hebben gestemd; omdat die mannen, die zich nog de weldoeners van het volk durven noe men, de volle bewustdeid hebben van het groote onrecht dat zij pleegden jegens de werkende klas. De heer Colaert beschuldigt den heer Pir- mez, een der meest gematigde Kamerleden, de lage driften van het volk te hebben willen j ophitsen, ten einde het in opstand te brengen tegen de rijke eigenaars, en dat omdat deze onpartijdige volksvriend de onrechtvaardig heid dier hatelijke wet heeft aangetoond; omdat hij heeft bewezen dat men ze meer ter begunstiging van de persoonlijke belan gen der rijken, dan wel ten voordeele der landbou wers wilde gestemd hebben,en omdat hij, in zijne verontwaardiging, niet geaarzeld heeft te verklaren dat zij bestemd was om het volk uit te hongeren. Gij moet hier de rollen niet omkeeren, Mijnheer Colaert, indien iemand dient beticht te worden van de lage begeerlijkheden des volks op te wekken en van de werkende klas op te ruien tegen de burgerij, dan zijt gij die iemand, gij en degenen die met u het voor stel Dumont gestemd hebben. De liberalen hebben geroepen om het volk tegen uwe aanslagen te verdedigen; bemoei u niet met het brood en het stukje vleesch van de arme lieden, als gij er maar wilt aan komen om het hun te ontnemen en men zal u ook in vrede laten. Zooniet, onthoud dat wij niet stom zijn zooals de visschen en dat wij zullen schreeu wen telkens gij het volk wilt stroopen. Daarna staat het u vrij, rijke proprietaris Colaert, te protesteeren zooveel gij maar wilt van uwe onbaatzuchtigheid en van die uwer klerikale collega's die de wet Dumont ge stemd hebben; men zal u toen niet gelooven; er zijn te veel barons in 't spel. En zou men niet geneigd zijn te zeggen dat het eene afgesproken zaak is? Twee volks vertegenwoordigers van Duitschland hebben in de Pruisische Kamer eene nieuwe verhoo ging gevraagd van inkomrechten op de gra nen, en die twee heeren zijn juist ook twee barons: de baron de Minnigerode en de baron de Schorlemer. Het is misschien alleen bij toeval dat zoo veel barons den landbouw zoo aangekleefd zijn, niettemin zal men bekennen moeten dat zulk toeval nogal zonderling voorkomt en stof geeft aan aardige gissingen. De machtige hefboom, waarmede men hedendaags, onder ons klerikaal gouverne ment, de openbare plaatsen opneemt, is de protectie. Titels en bekwaamheden gelden weinig of niets meer, alles hangt af van wel te staan met bisschop en pastoor, die u eene plaats kunnen doen bekomen. Dus, vriend lezer, indien gij ergens op de eene of andere bediening een oog houdt, tracht maar vooraf in de rechte mouw te zitten van de geestelij ken. Gevoelt gij u niet juist in bekwaamheid opgewassen om de bediening, welke gij ver langt, naar behooren te vervullen, zulks moet u niet afschrikken, dat is immers maar bijzaak; de groote kwestie is in het bezit te komen van een getuigschrift van uwen pas toor, waarbij wordt bestatigd dat gij een volbloedige klerikale dweeper zijt. Met zulk stuk gewapend zijt gij zeker te overwinnen, want niet een onzer bisschopsministers zal het wagen een beschermeling der papen iets ie weigeren. Als voorbereiding tot uwe aanvraag, bij gevolg, ga alle dagen naar de mis en minstens alle maanden naar de biecht, verwenscht en vervloekt tien maal daags al die booze geu- zenketters en werpt gal en slijk op alles wat liberaal is; wees vooral een rappe verklikker, loop alle avonden naar den pastoor en vertel hem al het kwaad dat gij denkt te weten van eerlijke lieden, voeg er maar veel bij van eigen uitvinding, men zal het algelijk voor waarheid gelooven en gij zult u alzoo nog verdienstelijker maken. Indien gij nu, na zulke blijken van ver kleefdheid aan de goede zaak te hebben ge geven, hier geene plaats vindt, gij zult in 't kort elders gelukken, en zoo gij er langs de deur niet inkomt, de zwarte protectie zal er u langs het venster in helpen. Als de aanvragen van de gunstelingen der priesters zich te talrijk voordoen, schept men een aantal nieuwe plaatsen, en zoo worden heden veel splinternieuwe bedieningen ge opend, meer in het belang van de personen welke de pastoors en bisschoppen willen benoemd hebben, dan ten behoeve van het publiek. De kwestie komt ten slotte hierbij: zijt gij met de zwartrokken, gij kunt alles bekomen; zijt gij er niet mede, daar is niets voor u ten zij verachting en verdrukking. Is het niet te betreuren dat men de oorzaak van zulken deernisvollen politieken toestand grootendeels moet toeschrijven aan de on eensgezindheid der liberalen? Mochten de beslissingen, welke in 't con gres der progressisten zullen genomen wor den, de grondslagen leggen van eene ware verbroedering onder al de gezindheden der liberale partij! Dan zou welhaast ons arm België losgerukt worden uit de slavenbanden waarmede de priesterdwinglandij het aan zijne nooit verzadigde heerschzucht geketend houdt. Zitting van 14 Mei 1887. Aanwezig: de heeren Bossaert en Cornets Schepenen; Ridderde Stuers, Soenen, Brui' faut, Beaucourt, Gravet, Gaimant, Vermeulen Poupart, Van Alleynnes, Vevschaeve et Va" ill |i y i ff T H [■mini ■LU1*8J»<B I— II

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1887 | | pagina 4