Het liberalism en de vrijdenkerij. Een gemakkelijke zedenleer. Hoe men edelman wordt De uitbreiding van bet Wiilems—Fonds. STADSNIEUWS. dranken zullen toegediend hebbem aan eenen minderjarigen, die min dan zestien jaren oud js< indien deze niet in gezelschap is, en onder de bewaking staat van eenen anderen persoon Art. 6. Voor de misdrijven, voorzien door de twee voorgaande artikels, zal, bij hervalling, binnen de twaalf maanden, het minimum der straf 10 franks boete zijn. - Bij herhaalde vervalling, binnen het tijdsverloop van 12 maanden zal de boet van 26 tot 50 franks bedragen. A.rt. 7. Zal gestraft worden met eene boet van 26 tot 100 franks, alwie den min derjarige, die ten volle zijne 16 jaren niet bereikt heeft, zal doen drinken of drank zal gegeven hebben tot dat bij blijkbaar dron ken is. Oefent de schuldige 't beroep van her bergier of drankslijter uit, dan zal de straf verdubbeld worden. Nochtans zal de betiche, in de gevallen bi) dit en bij het vorig artikel voorzien, aan géene straf onderworpen worden, indien hij bewijst dat men hem aangaande den ouder dom van den minderjarige heeft misleid. Art. 8. Wanneer er, binnen het tijd verloop van twaalf maanden na den datum der veroordeeling, hervalling is in het mis drijf bij artikel 7 bepaald, zal de schuldige gestraft worden met eene gevangzitting van acht dagen tot drie weken en eene boete van 50 tot 200 frank, of met slechts eene van beide straffen. Art. 9, Al wie met inzicht een ander dronken gemaakt heeft, zal gestraft worden met eene gevangzitting van 8 dagen tot twee jaren en tot eene boet van 50 tot 2000 frank, wanneer de dronkenschap voor gevolg zal gehad hebben eene ziekte met onbekwaam heid tot persoonlijk werk. Indien de dood er op volgt, dan zal de straf tien jaar opsluiting en 500 tot 5000 fr. boet bedragen. Art. 10. In de gevallen voorzien bij artikelen 4, 8 en 9 zal de rechtbank, behalve de straffen waarmede die artikelen bedreigen, ten laste der veroordeelden kunnen uitspre ken 1° Vervallenverklaring van 't recht om de bedieningen van gezwoorne, voogd en rechterlijken raad uit te oefenen, dit voor een termijn van twee tot vijfjaar. 2° 't Verbod om gedurende twee jaar ten langste 't bedrijf van herbergier of drank slijter uit te oefenen, op straf eener geldboete van 25 frank en eener gevangzitting van 1 tot 7 dagen voor iedere overtreding van dit verbod. Art. 11. Zal gestraft worden met eene boet van 6 tot 25 franks, alwie be dwelmende dranken zal rondgevent of be diend hebben buiten koffiehuizen, herbergen of drankslijterijen. 2. Bij hervalling binnen de G maan den, zal de geldboete op 't dubbel gebracht worden. Art. 11 bis. Op straf eener gevang zitting van acht dagen tot twee maanden en van eene boete van 56 tot 1000 franks, is het verboden eetwaren en drank te verkoo- pen in huizen van ontucht. Bij hervalling zal de straf van twee maanden gebracht worden op een jaar ge vangzitting en de boet van 1,000 op 5,000 franks. Van zijnen kant stelt de heer A. Visart voor, na het artikel uitgaande van den heer Woeste, een ander nieuw artikel te plaatsen, luidende als volgt "De gemeentebesturen zullen iedere drank- slijterij mogen verbieden in buizen bewoond: 1° door een of meer personen die gekend zijn als zich overleverend aan ontucht, 2° door een of meer personen die wegens ver leiding van minderjarigen of wegens liet houden van een geheim huis van ontucht, eene veroordeeling hebben begaan. Dit verbod zal, indien liet niet vernieuwd wordt, binnen de twee jaren ophouden van kracht te zijn. Iedere overtreding van dit verbod zal gestraft worden met eene geldboete van 5 tot 25 franks, en, bij hervallihg, met eene gevangzitting van acht dagen tot eene maand en met eene geldboete van 50 tot 200 fr. Art. 14. Zal niet ontvankelijk zijn ia rechten, de eisch tot betaling van bedwel mende dranken, verbruikt in tapperijen, koffiehuizen, herbergen en welke andere drankslijterijen ook. Die bepaling is niet toepasselij k op den eisch tot betaling van 't logement of 't kost geld in hotels en herbergen, zelfs wanneer bij 't kostgeld de levering van drank wordt begrepen. Niet waar, dat is een parelke van een wet? Hebben wij geen gelijk als wij zeggen kiezers, dat men u ringelen gaat? Hebt nu eens een vliegske op, en de ringel is gereed gesmeed. En gij herbergiers, kantieniers enz. in een paar dagen en gij zijl rijk; de gebrade vogels zullen u in den mond vliegen, pardon, wij willen zeggen de boeten en processen zullen in uw huis regenen en uw reeds zoo moeilijk bestaan zal maar kort weg eene onmogelijkheid worden. Waarlijk de kaloteu zijn de redders? die alles zullen ten onder brengen. Stemmen wij ze maar voor goed... buiten- Het zij zoo! Het is reeds lange jaren geleden dat pro fessor Laurent deze woorden aan de veree- nigde liberalen van Gent toestuurde. Hevig toegejuicht door zijne aanhoorders, werd hij niet minder hevig bekampt in de Kamers door minister Nothomb, die hem dreigde met eene herroeping van zijnen zetel van hoog leeraar, en door Paul Devaux, die in naam der liberaal-katholieken uitriep, dat hij niets gemeens had met den grooten vrijdenker. Sinds dien, zijn andere mannen geboren, die zich den oorlogskreet van Laurent toe geëigend hebben, en die hem als kenspreuk aan het liberalism hebben gegeven. Ook de aan vallen, die de heer Laurent heeft onder staan, zijn zij nu tegen onze gansche partij gestuurd. En nochtans, indien de katholieken eens wel wilden overpeinzen wat die woorden bevatten: - het liberalism is de vrijdenkerij, of bet is niets zij zouden ze ons niet langer als een schandmerk naar het hoofd werpen', want, dit doende, laten zij te klaar hun doel kennen: de gedachte en den geest ver- dooven. Gij, katholieken, gij verwijt ons de partij der vrijdenkerij te wezen! Hoe moet men dan de uwe noemen: de partij der niet-vrije gedachte, der verslaafde gedachteder gedachte aan pausbisschop en pastoor onderdanigWat is het schoon eene partij uit mannen samengesteld die niet denken! Want, niet denken en niet vrij denken, dat is eender. En zeggen dat die mannen, die niet denken, de vrijheid liefhebben, dat zij aan ons, vrijdenkers, verwijten de vrijheid niet te verstaan! Hoe wil men dat mannen, die niet denken, vrij zijn en de vrijheid ver staan! Zij is schoon, uwe vrijheid zonder vrije gedachte! Herinneren wij ons slechts wat re in de kiezingen gebeurt. Zie daar, katholieke kiezers van den buiten: volgens u zijn het de eenige vrije kiezers, de eenige die de vrijheid verstaan. Beziet ze: zij komen aan, vergezeld van hunne pastoor en onderpastoren. Waar om bewaakt men dan zoo wel deze vrye mannen: omdat men vreest dat de kudde zich zou laten verleiden, en in plaats voor katholieken le stemmen, liberale briefkens in de kiesbus zou zetten. Hoe dan! Zijn uwe vrije mannen niet vrij te stemmen voor wie zij willen! Wat aardige vrijheidDe herder verlaat zijne schapen geen oogenblik, om zeker te zijn dat zij zullen stemmen voor dien man welken zijn bisschop hem aangewezen, heeft, en welken hij aan zijne kudde heeft opgelegd. O wat sctioone vrijheid! Wonen wij nu de stemming bij: men doet de naamoproeping. Een dezer vrije mannen hoort zijnen naam. Wat zal hij doen? Niets, want hij denkt niet. Zijn pastoor neemt hem bij de schouders, steekt hem in den isoloir hem zeggende.- Goed stemmen, zulle; ik zal u niet zien, maar God ziet u. Ik zal toch alius weten En de vrije dompelaar steekt in de stembus de namen der pastoordienaren die hem voorgeschreven zijn geweest. Ziedaar wat zij doen, die vrije mannen die niet denken. Weten zij wat zij gedaan hebben? Weten zij dat zij een oppermachts- recht uitgeoefend hebben Weten zij dat zij misschien over 's lands toekomst beschikt hebben? Neen, zij weten niets, niets!! Het was id 1884, de hoeren Vermeulen en Leleup, liberale kandidaten voor de Kamers, gingen de stemmers van L.... bezoeken: een hunner antwoordde aan den heer Vermeulen, die hem zijne liberale denkwijze deed kennen, deze schoone woorden: Mijnheer, ik weet niet wat een liberaal is; nog nooit is er een liberaal dagblad in mijn buis mogen binnen komen; en uwe gedachten niet kennende, kan ik voor u niet stemmen. Dat zijn dus die vrije mannen die niet mogen denken? Sternmachienen; neen, het zijn levende maehieiïen, den redelooze dieren evenaardig! Zoo dus, voordeklerikalen. de dieren zijn, bij uitmuntendheid, de vrije schepsels. Nu versta ik waarom de papen zoo hevig de vrijdenkerij bekampen. Mannen die denken zouden zich niet gelijk dieren laten geleiden. Zij moeten mannen maken die niet denken, om des te beter hunne heer schappij over de gewetens en de geesten te bouwen, en de afgrijselijke middeleeuwen te herschapen. Daarom moet het liberalism vrijden kend zijn, of niet zyn. L. I'. S. In een naaste nummer zullen wij de vrijheden, in onze Grondwet geschreven, onderzoeken, onder het oogwit der vrijden kerij Alhoewel onze diepdenkers tal van gebo den, door de kerk voorgeschreven en aan de eenvoudige menschheid als geloofartikels opgelegd, met den waren naam van snoe verij en dwazen bluf bestempeld hebben, bestaan er nogtans zekere voorschriften, welke, wel is waar, bij hen geene toepassing- vinden, maar welker nakoming zij toch niet afkeuren voor zekere volksklassen. En waarom!? Het is omdat eenige oude vooroordeelen sommige geloofsleeringen thans nog als noodzakelijk doen voorkomen, dewijl bij dezes gebreke, zegt men, het onge letterde en gemeene vffk allen teugel zou verloren hebben om te wederstaan aan zijne buitensporige driften. Een dezer teugels, welke worden aanbevolen of minstens ge duld door degenen die er voor zich zeiven niet van willen is de biecht die aan de ka tholieke geloovigen als plicht is opgelegd geworden door de kerkvergadering van La- Hanen in 't jaar 1215, onder het pausdom van Innocentius III. Wij zullen niet breedvoerig uitweiden over al het belangwekkende dat er te zeggen valt aangaande deze inquisitiedoos en de rest.... welke men deu boetveerdigheidsstoel noemt, noch over hetgeen wordt gezegd, voorbereid en bedreven in dit geheimzinnig schuilhoekje; dat degenen, die er meer van verlangen te weten, het handboek der biechtvaders, door M. Bouvier, bisschop van Mans, opgesteld, raadplegen; zij zijn zeker dat hunne weet gierigheid bij dezer lezing, walgelijk zal worden voldaan. In de kerkelijke onderwijzingen leerde men ons eertijds, en men onderwijst het thans nog aan onze kinderen, dat een pries ter, al leidde hij zelfs een slecht en zedeloos leven, volle macht heeft de zonden te verge ven in de biecht; dat hij volle vergiflenis kan toestaan. Nullum est quod non remülatur peccaturn; met zulk grondbeginsel, mag men alle regels van rechtvaardigheid overtreden, men mag gerust eens anders eer en goed ontnemen: het zal genoeg zijn na demisdaad, zich te gaan werpen voor de voeten van eenen priester, en een tiental minuten te verblijven in het gewijde schilderhuisje.... hoe zwart men ook was bij het ingaan, men komt er uit zoo wit als sneeuw. God heeft vergiffenis geschonken door tusschenkomst van zijnen dienaar ego te absolvo ga in vrede; de plichtige wrijft zich eens harte lijk de handen, want met ten slotte eenige gebeden te prevelen, is alles effen en gedaan; hij mag voortaan gerust slapen, zijn geweten verwijt hem niets meer. En de andere, het slachtoffer?.... Oh! wat gaat hem dat nog aan daar is van het slachtoffer geen sprake geweest; men heeft gesproken van eenen anderen beleedigde, van God...; van den wa ren belanghebbende, niet een woord Ziedaar eene instelling welke sommige onzer denkers als eenen zedeteugel willen doen doorgaan. Naar ons gedacht is zulks veeleer een maatschappelijk gevaar; het is een middel van bespieding en verklikking; het is eene premie aan de ondeugd geschonken; het is de drogrede, met welker behulp de oneerlijke gemakkelijk vergiffenis erlangt, maar het is ook den weg der onzedelijkheid. Het is geenszins te verwonderen dat men het verre weet te brengen on let- de toepas sing van zulke zedeleer.en dat de zoogezegde kwezelaars er grooten prijs aan hechten. Wat gewordt inderdaad voor hen, de per soonlijke verantwoordelijkheid, de natuur lijke uitboeting? dat alles best- at niet voor die godvruchtiger. I)e biecht schenkt hun het middel tot eene gemakkelijke gewetens ontlasting en opent hun zelfs, na de belijde nis der misdaad, de poorten des hemels, welke zij be weren gesloten te blijven voor de eerlijke maar verdwaalde zielen, welke zich niet kunnen bevredigen met dusdanige boetplegingen. Indien er in de roomsche kerk eene instel ling bestaat, welke men in naam van de maatschappelijke orde en van den eerbied voorliet zedelijk gevoelen moet uitroeien, dan is het wel de biecht. Zie eens het kind dat nog- nooit den biecht stoel heeft ingetreden; liet is snaaksch,woel ziek, maar openhertig en rechtzinnig. Indien het eenige kleine feilen heeft begaan, wat fruit ontroofd, met steenen geworpen, som mige voorwerpen beschadigd, of zich heeft plichtig gemaakt aan ongehoorzaamheid maak er hem de opmerking van en het zal zonder omwegen tot bekentenis overgaan. Bezie het eens als het van de biecht komt, het is achterhoudend, geveinsd, leugenach tig; zijn biechtvader heeft hem den weg ge opend tot eene nieuwe kennis, zijne onbe scheiden vragen hebben het onnoozele kind gedachten ingeboezemd, welke voorgaande- lijk gansch vreemd waren voor hem, en waarover hij thans zal pogen verder inge licht te worden. Denkt niet dat deze toestand onder te zwarte kleuren wordt afgemaald; dat elke lezer zijne gedachten terugbrenge op zijne eerste jeugd en zich herinnere wat hij, kind zijnde, ondervonden heeft. Gij vooral, huis moeders, durft, als gij het kunt, u het tijdstip herinneren van uw jongelingschap; herdenk eens die heimelijke gesprekken in dien half duisteren biechtstoel; breng een oogenblik voor uwen geest op welke vragen gij hebt te antwoorden gehad in de laatste biechten die uw huwelijk hebben voorafgegaan, en in de eerste die op uw huwelijk zijn gevolgd.... en gij zult overtuigd zijn dat wij niet over drijven. Daarom ware het wenschelijk in uw eigen belang en in dit uwer kinderen.dat gij deze en vooral uwe dochters niet bloot- steldetaan die bestendige en onvermijdelijke gevaren welke zij ontmoeten in den biecht stoel. Op 3 Mei laatstleden stierf te Gent de heer Henri-Francois-Marie-Ghislain baron Sur- mont, vader van onzen senator Arthur Sur- mont. Hij werd in dezelfde stad geboren den 3" September 1812, kreeg den titel van baron op 7 Februari 1843 en werd, eenige jaren geleden, gemachtigd den naam van Sur- mont van Volsberghe te dragen. Hij was zoon van Franqois-Pierre-Guillau- me-Aloys, die ingeschreven werd op de offi- ciëele lijst der Nederlandsche edelen, zonder edele te zijn, of zonder ooit bij diploma tot den nationalen edeldom verheven geweest te zijn. De familie Surmont moet dus beschouwd worden als tot den edeldom behoorende alleen omdat het koninklijk besluit van 25 Juli 1825 ze opgenomen heeft in de lijst der edellieden. Francois Surmont was benoemd geweest als lid van hetgeen men noemde L'ordre équestre van Oost-Vlaanderen den 13 September 1818. Het zij, te dezer gelegenheid gezegd dat de verheffing van een burger tot lid dezer orde hem daarom geenszins tot den edeldom inlijfde. De familie Surmont heeft haren oorsprong te Kortrijk, waar zij koophandel dreef, zij is in verwantschap getreden met de familiën Nolet, Goetghebuer, Boghe, Potter, enz. Eene nieuwe afdeeling van het Wiilems- i Fonds werd oplangs ingericht te Rupelmon- de; deze is thans de vijf en dertigste; al deze afdeelingen tellen gezamentlijk boven de vijf duizend leden. Deze machtige maatschappij, die der libe rale gezindheid zoo uitstekende diensten bewijst, spaart geene moeite om de vlaam- sche gewesten met dusdanige instellingen te begiftigen. De onderscheidene afdeelingen houden zich, sedert eenigen tijd, onledig met het werk dat zou moeten verricht worden door de liberale associaties. Zij richten fees ten in, geven conferenties en stichten biblio- tlieeken. Te oordeelen naar de aanvallen waarvan de inrichters het voorwerp zijn van wege de geestelijkheid, moeten de middelen welke worden ingespannen doeltreffend zijn. De afdeelingen dér kleine steden en van de ge meenten worden vooral een hardnekkigen oorlog aangedaan. Doch daarvoor wijkt men niet terug in het liberale vlaamsche kamp en de geestelijken, overtuigd dat zij vergeefsche moeite aanwenden om die instellingen te doen vallen, liebbeu hunnen toevlucht geno men tot een middel, welk, naar hun gedacht, de bedoelingen van het Willems-Fonds moet verijdelen; te dien einde hebben zij het Da- vids-Fonds tot stand gebracht, hetwelk, och arme zoo weinig bijval vindt. Telken jare zendt het Willems-Fonds zeer belangrijke letterkundige gewrochten aan zijne leden. Zoo hebben deze, binst dit jaar, drij merkwaardige boekdeelen ontvangen, te wetenKerk en Staat onder de fransche Koningen, door M. Seresia; de Nederlan den oncler Karei V, door MPaul Fredericq; j de Geschiedenis der Vlaamsche Schilder school, door M. Wauters. Onnoodig te zeggen dat de twee eerste werken vooi'al door de geestelijkheid voor slechte boeken worden aanzien. De letterkundige gebeurtenis der week be staat in het uitgeven van eene nieuwe verza- j meling dichtwerken van M. Pol de Mont. Deze schrijver staat door geheel het Vlaam sche land en zelfs in Holland, in hoog aan- zien. Ter gelegenheid der Gemeente-Kermis, zal het Weekblad Zaterdag aanstaande niet verschijnen. Onze lezers hebben gezien in het verslag I der laatste vergadering van onzen Gemeen- teraad, hoe ons stadsbestuur geantwoord heeft op de d... slimme vragen van Henritje i {ge weet wel, hé, Henritje... Henritje van Iepenhout). Hoe vindt gij, lieve lezers, die vraag van i dat hoog verstand, welk de kiezers van bui ten IJperen naar den provincialen Raad j zenden? Ons bestuur zou moeten 15 of 20 I duizend franken in het Gerechtshof begraven, J en binnen twee of drie jaren zou de Provincie komen zeggen: Ik heb uw gebouw niet I meer van doen: ik zal mij een nieuw bou- j wen! 't Ware al te schoon waarlijk! Maar in plaats van een oud gebouw met veel geld te willen doen herstellen, waarom, ja, waarom zouden wij hier in onze stad van IJperen geen nieuw Gerechtshof kunnen be komen? Er is geene stad in Vlaanderen, er is geene stad in België, waar het Gerecht in Het liberalism is de vrijdenkerij of het is niets. F. Laurent.

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1887 | | pagina 2