Zeer zeldzame gelegenheid, Schetsen. VERSGHILLIGE TIJDINGEN. Burgerstand van Poperinghe. w Aloïs Vandewynckel, schoenmaker, 18 jaar, ongehuwd, Meenenstraat. Jozef Elewaut, schrijnwerker, 65 jaar, onge huwd, lange Thouroutstraat. Aan de werklieden Voorwoord. De winter had zijnen witten tooi over de vlakte uitgespreid en de gure noorderwind blies evig door de ontelbare takken der hoo rnen, zijn akelig gefluit \erheflende terwijl hij de harde, ineengevrozene sneeuwvlokken onmeedoogend ten gronde rukte, die aan hunne gevoorde schor kleefden. Ik had reeds verscheidene mijlen onver moeibare schaatsenrijder, afgemeten toen ik op het einde eener uitgestrekte weide een armoedig hutje bespeurde, niet zoo gauw was het mij in 't oog gevallen of ik snelde heenwaarts om er met een oogenblikje rust een warm teugje te halen. I. Ik klopte aan en zoodra luidde uit eene doffe stem mij het gewone welkom te ge- moet, terwijl het deurtje zich langzaam voor mij opende. Een ongemeen schouwspel deed zich voor mijne oogen op. En jeugdig man zat moedeloos, van drie flinke knapen omring rond den haard waar slechts de rosse vlam van een mager hout vuurtje vonkelde en duizend eigenaardig verwisselde vormen beschreef. Geen enkel sprak een woord. In de diepte van een aanpalende vertrekje ontwaarde ik een oud vervallen ledekant waaruit de magere gestalte eener kranke vrouw voorkwam. Ik kon eenen kreet van echt medelijden niet bedwingen en onvrijwillig zuchte ik Arme, beproefde lieden En weer heerschte een oogenblik stilte, eene nare stilte zooals die welke op eenen verpletterenden donderslag volgt. Doch nu vattede de vader mijne te vlug ontsnapte woorden op Arme beproefde lieden zijn wij, vriend geen werk voor mij en mijne kin deren eene zieke vrouw, mijne vrouw, de moeder van die drie en geen brood 1 'T is wreed, niet waar, 't is hard van zoo verdrukt te wezen Doch hopen wij, zoo als de pastoor het dezen morgend nog zeide, in een beter leven, hiernamaals.... En hij wischte een traan uit zijn oog, eene dier tranen die de schelen verzengen.... Die man was een onwetende en zijne kin had hij, ter eere Gods, even dwaas gelaten. Arme, onnozele man Ongelukkig zijn ze, die arm van geest zijn II. Nog immer onder den indruk van medelij den met afkeer gepaard, ijlde ik, na aan die ellendige lieden troost en klinkende munt te hebben geschonken, naar de naastgelegene wooning om er de rust te genieten, welke ik tot nog toe te vergeefs gezocht had. Het duurde niet lang vóór ik het huisje be reikt had dat zich te midden der aanpalende weide verheft. Een eenvoudig doch gul onthaal genoot ik bij de bewoners, Een grijzaard zat vroolijk op zijnen werkstoel, de leest tusschen beide beenen genepen en den bril op den neus. Naast hem, doch bij de tafel, een twintigja rige knaap hield zich onledig met het opma ken van een bouwkundig plan dat hij zou ten uitvoer brengen zoodra zich het weder zou gunstig vertoonen terwijl in den hoek van den haard naast een gloeienden kachel een jeugdig knechtje zijne schooltaak ver vaardigde en luidop de hem door zijnen mees- opgelegde lessen uitgalmde. Pas had ik mijne afgematte leden uitge strekt op den antieken zetel die mij zijne wijdopenstaande armen scheen te reiken van het alledaagsch gesprek van regen, koude en zonneschijn aanving. Ik verhaaste mij ons praatje op eenen anderen voet te brengen met aan den ouden man eenige inlichtingen te vragen over de ellendige familie die ik vóór eenige oogenblikken verlaten had. Mijn buurman luidde 't antwoord des grijsaards, is een dier brave sullen zooals men er helaas maar al te veel in den buiten aantreft Moedig, maar niet min onwetend en verkwezeld in merg en been. Telkens lijdt hij honger en dorst in het slechte getijde en hij zoekt niet aan dit gebrek te ontsnap pen, evenmin zijne kinderen, daar zij vast geloven dat zij, zoodoende, den hemel zullen verdienen Immers, de pastoor heeft het hun beloofdAls vroeger mij een dier heilige mannen zijnen flauwen praat kwam vertellen, hief ik mijne schouders op, zeggen de Help u zelve en God zal u helpen Als ge u zelve helpt, hoort ge 't Verders zond ik ze met den hemel, hel en geheel het vod denkraam wandelen daar ik daaraan vol strekt niets begreep. Het ware inderdaad moeielijk daaraan iets te begrijpen, sprak de oudste zoon die in de school eenige geleerdheid had verworven; hunne hel, namentlijk, weten zij niet meer waar plaatsen. Gij moet weten dat zij uitge vonden werd ten tijde dat onze aarde als eene uitgestrekte vlakte werd aanzien, het zal dus niemand verwonderen dat de Cate chismus de hel eene plaats onder de aarde noemt. Nu dat het, op onwederlegbare wijze, bewezen is en door de priesters zelf herkend, dat de aarde eenen bol vormt, moet men natuurlijk aannemen dat de hel het binnen- gedeelte van de sfeer uitmaakt. En, merk waardig samentreffen! onder de harde korst van den aardbol bevindt zich... vuur!... Denk eens na, vuur!... Doch in de hel moet men eeuwig branden, dat is zonder ooit op te houden; en het is wetenschappelijk bewezen dat een dag zal komen waarop het aardsche vuur totaal zal uitgedoofd zijn. Zoo is het men hunne hel. Men kan wel licht begrijpen dat hun hemel niet veel pui- ker op zijne grondvesten staat. Hemel viel de jongste knaap zijnen broeder in de rede, komt van een vreemd woord, dat niets dan hol beteekent. De ou den, die dachten dat de aarde plat was, ga ven dien naam aan den koepel door het uit spansel in schijn gevormd en huisvestten daar de beloonde zielen. Sinds heeft men bewezen dat dit hol alles behalve hol is, maar daar wel millioenen zonnestelsels in zweven... Waar is de hemel? Geen pastoor uit dui zend parochiën in den omtrek zal het mij zeggen. En zoo ging het gesprek voort. Ik stond verbaasd over de kundige rede neering en de diepe oordeelskracht dier jonge lieden, en ik kon niet nalaten mijne verwondering te kennen te geven aan den grijsaard, die nauwkeurig en met genoegen alles had afgeluisterd. Zijn antwoord luidde doodeenvoudig: Ik heb altijd slechts geloofd aan het geluk dat men voor zich zeiven bewerkt. Ik had het voordeel niet de school lang bij te wonen; maar ik heb het als een zaligen plicht aan zien de mijnen daar zoolang mogelijk heen te zenden. Mijn oudste zoon is, dank aan mijne opofferingen, ten huidigen dage mees ter metser en wint gemakkelijk zijn brood. Mijn jongste zoon is op school en hij zal er wel nog eenige jaren blijven gaan. Dan zal hij, hoop ik, overtuigd wezen dat hij later jegens zijne kinderen denzelfden plicht te vervullen heeft. En een traan van genoegen straalde in het oog van den grijsaard. Die man was, zoo niet een geleerd, dan toch een verstandig mensch. Hij was tevre den over zijne zonen en deze over hem. Gelukkige familie! Gelukkig zijn ze die geleerd zijn Nawoord. Werklieden I Gy ook zult misschien, ja waarschijn- tijk, in uwe levensbaan tegen gebrek te strijden hebben! Gij ook zult wel eenen pastoor vinden die u het gelukkig leven van hiernamaals zal beloven! Doch vooraleer u en de uwen van hon ger en dorst te laten omkomen, gedenk dan ten minste een oogenblik die twee tafereettjes En gij zidt voor het onderwijs uiver kinderen zorgen! Koes van Riesenaelde. In Vlaanderen Vlaamsch! Vlaamsch in de Gemeentebestieren 1 Het volk kiest zijne vertegenwoordigers voor hoog- en leegkamer, voor gau- en gemeen tebestieren: de gekozene moeten 's volks rechten en vrijheden gelijk van welken aard zij ook wezén mogen, eerbiedigen en verdedigen. En onder alle volksrechten be- kleeden, voor ons, Vlamingen, onze taal rechten de eerste plaats. En nochtans hoevele gemeentebestieren en zijn er niet die onze tale en hare rechten bitterlijk miskennen en onder de voeten trappen. Er zijn gemeentebestieren die in opene zitting eene vreemde, voor 't volk onver staanbare tale voeren; die hunne briefwis seling uitsluitelijk in het Fransch houden en tot den gemeentestempel toe verfranscht hebben. Aan die gemeentebestieren vragen wij let terlijk met den ouden slenter af te breken en gansch hun bestier te vervlaamschen. Er zijn gemeentebestieren die deels Fran- sche, deels Vlaamsche briefwisseling houden nu eens den Franschen dan weerden Vlaam- schen stempel voeren. Aan de bestieren vragen wij het begraven van den Franschen stempel en het invoeren van eene door Vlaamsche briefwisseling. Er zijn eindelijk gemeentebestieren die de belangen hunner ingezetenen, de plichten van hun ambt inziende, hun bestier op eenen gansch Vlaamsclien ieest hebben geschoeid. Aan deze bestieren zij onze beste geluk- wenschen, onzen besten dank. De Vrije Vlamingen. Grieven-Comiteit, Brugge. Eene herinnering. Het Journal de Charleroi herinnert een feit, welk door de drukpers in den tijd algemeen werd openbaar gemaakt, en waarvan het ontslag van M. Thonissen het gevolg zou zijn. Ziehier dit feit Zekeren dag, een heugelijken dag, ont stond de scheuring tusschen de meerderheid en den minister, waarvan men genoeg had. - Er werd gediscuteerd over het wets ontwerp d'Oultremont in de Kamerin den loop der discussie kwam M. Thonissen, als vaderlander en als man die getrouw is ge bleven aan de verdediging van de belangen des legers, op de tribune de gedichten voor staan van alle mannen van hart. Krachtdadig sprak hij ten voordeele van den persoonlijken dienst. j Terwijl hij sprak zaten de leden der rechter zijde, aanhangers van M. Woeste, te schokschouderen, te spotlachen en ge droegen zich op de onbetamelijkste en schan daligste manier. Eensklaps hield de oude minister op met spreken en kon zich niet weerhouden uit Ie roepen, terwijl hij zijne collega's der rechter zijde in de oogen keek: 't Is walgelijk! (C'est dégoutantl) Al de liberale bladen teekenden toen dien krachtdadigen maar weinig parlemen tairen uitroep aan die bejegend werd met het sclianterlachen en de spottende gebaren der voremans en andere Woeste's. Daags na dit geval, dit feit was tot hier toe niet gekend naar ik verneem uit echte bron, begaf M. Thonissen zich naar den heer Beernaert en overhandigde hem zijn ontslag van minister van bmnenlandsche zaken. Uit vrees voor een openbaar schan daal weigerde M. Beernaert het aan te ne men en de arme oude minister was eens te meer verplicht zich te onderwerpen. Nu is hij eindelijk als een nuttelooze knecht afgedankt. Zoo vergaat alle wereldsche glorie en roem. Persoonlijke dienstplicht of ont binding. De Gazette maakt melding van een gerucht, volgens hetwelk eene ontbinding der Kamer waarschijnlijk zou zijn. Op nieuw zou namelijk het vraagstuk van den persoonlijken dienstplicht aan de Kamer ter beslissing worden voorgelegd, dit maal door de regeering zelve, die bij verwerping tot ontbinding der Kamer zou overgaan. Het voornemen der regeering om deze kwestie tot oplossing te brengen, zou alleen de oorzaak zijn dat niet uit parlemen taire rechterzijde een minister van justicie gekozen is. Reeds in den aanvang der zitting •einde November of begin December, zou de regeering deze qusestie tot beslissing willen brengen. Brand van het ministerie van landbouw. Men schrijft uit Brussel 14 november, 7 ure 36 m. 's morgends Eene akelige klaarte verlichtte dezen nacht de stad. Brigaden pompiers en pelotons troepen doorkruisten de straat al loopende. Men riep: De kamer brandt! De angst was groot. Het was niet de Kamer maar het mi nisterie van landbouw dat brande. Rond 2 1/2 ure, verwittigde mej. de Mo- reau haren vader, den minister van land bouw, dat het hotel brandde. De minister gaf onmiddelijk het noodsein. Gelijker tijd belde de schildwacht van het Wauxhall aan het ministerie. De telephoon werkte onmid delijk in alle richtingen en dadelijk kwam er hulp opgedaagd. Al de pompiers- en po- liciebrigadiers van Brussel en voorgeborch- ten kwamen toegesneld en begonnen den brand aan te vallen. Ongelukkiglijk waren dadelijk 2 stoompompen van Brussel buiten gebruik, hetgeen schadde aan de uitdooving van het vuur. Rond drie ure mocht men zich meester van het vuur gelooven, als het opnieuw hevig werd, aangejaagd door den noorderwind. De brand nam alsdan eene verschrikkelij ke uitbreiding en nam heel het bovenste verdiep in. De pompiers hadden dapper te strijden om de voortzetting van den brand aan de naburige ministerieele hotels te be letten. Brandende stoffen vlogen op de Kamer en den Senaat, waar zij dadelijk uit gedoofd werden door stroomen water. Om 5 1/2-ure was het vuur beperkt. Op de vermelde verdieping bevond zich comptabili teit, welke heel en al vernield is. De brand schijnt in het kabinet van den bij zonderen secretaris van den minister ontr staan te zijn. Het vuur bereikte de hoogere verdieping langs de trapzaal. Behalve eenige verwondingen, zonder erg, zijn er geene ongelukken van personen te betreuren. Bataljons karabijniers en grenadiers, als ook policiebrigaden handhaafden de orde. Zij mochten rond 6 ure aftrekken. De oorzaak van den brand is onbekend. Mijnheer X heeft goesting om te trou wen. Men wijst hem een juffer aan die vier talen spreekt. Neen, dat is mijn zaak niet, zei hij, zij die één taal spreken, babbelen nog te veel. In de school. Leeraar(tot eenen luiaard) ge moest u schamen zoo schrikke lijk lui te zijnAls ik zoo oud was als gij nu zijt, kon ik reeds lezen, schrijven en rekenen. Scholier, 't Is mogelijkgij hadt misschien een goede leeraar. De vrouw. Mijnheer ge zijt ne sloe ber, nen deugeniet. De man. Madam! Gedenk dat gij gemaakt zijt uit eene mijner ribben. Kaporaal. Kapitein, zie hier de sol daat Kloefs, die zich voor de kop heeft willen schieten, en gemist heeft. Kapitein. 'Ne slechte schutter; lap hem in de doos voor buskruidverkwisting Madam (tot de knecht), Pieter, ik had u zoo aanbevolen 'nen paling te koopen op de markt. Pieter. Och, verschoon me madam, die visch is toch zoo glad dat hij mij uit het gedacht geslibberd is. Kunt gii goed 't haar opmaken? vroeg eene dame aan een kamerier, die pas in dienst getreden was. Zeker mevrouw, in minuten tijd. O neen, dan kan ik u niet gebruiken wat zou de dag mij lang vallen. De handels phijlloxera, dat is de namaking. Om niet bedrogen te worden bij het koopen der Zwitsersche Pillen, thans zoo voordeelig gekend, zalmen eischen dat zij voortkomen van M. Hertzog, apotheker, 28, rue de Grammont, Parijs, en dat het etiket den blauwen waarborgszegel der fransche regeering draagt. Het algemeen depot voor gansch België is bij de apotheek Pélerin, 12, Schildknaapstraat, te Brussel. 1 fr. 50 de doos. van den 10 tot den 17 November 1887. Geboorten. Mannelijk geslacht 3. Vrouwelijk id. 3. Huwelij ken. Galliaerde Henricus Cornelius, 26 j. wagen maker, en Boutké Silvia Cornelia, 22 jaar, werkster. Dumelie Juliaan Cornelius, 26 j. pottebak- kersgast, en Annoot Celina Silvia, 28 j. naaister te Watou. Overli jdena Allaeys Theresia Francisca Virginia, 81 j* winkelierster, ongehuwd. Kinderen beneden de 1" jaren. Mannelijk geslacht 2. Vrouwelijk, id. 3. s H Ed a 3 L'ILLUSTRATION Ï1NIVERSELLE geschiedenis der vijf werelddeelen prachtige zedelijke uitgave, eerste jaar 1843 tot 1877, zij 35 jaren volle- digd (70 boekdeelen gr. in-4°) halven band, inhoudende honderde zeer ver zorgde teekeningen in elk boekdeel, aanfr.4 'tverbonden boekdeel, fr. 280 Bij abonnement, kost bet jaar 36 fr., hetgene maakt voor de 35 jaren, de som de 1,260 franks. Het is een ware schat voor eene familie waar er zich jongelingen be vinden die begeeren zich te onder wijzen. Zich te begeven ten bureele van dit blad. Kinderen Uenetlen tie 7 jaren. Mannelijk geslacht. 1. Vrouwelijk id. 3. ROYAL REMY'S styfsel» wordnooit als in pakken of doozen met fabriekmerk Leeuwenkop, geleverd. De verbruikers zijn dus verzocht alle losse styf- sel te weigeren die men hun als ROYAL REMY zou willen verkoopen. W tö H2 X o p o J cd" <D S3 CO O 09 3 CD 03 -s 3 p to "o O OO GO co ►£-00000 O O O O O O co O t— O O O 00 OT _►£- 00 o b o o oo crc O O O O O -4 O CO O O CO O CO N> O io i1 O O O O O O -4 O O O O O O O 00 O 00 b oo O to "-4 CT O -t O Ül Üt O 2 O er co H- 00 00 -4 3 O <3 CD CO CO 00 -4 Ed ►H ÏH N5

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1887 | | pagina 4