Folkloristische Bijdragen.
Rechterlijke kronijk.
STADSNIEUWS.
Sapeurs-Pompiers.
Gouden bruiloft.
den zwarten metserbaas gaan helpen om de
middeleeuwen weèr op te maken.
Integendeel het heeft een nieuwe leuze
aangenomen.
Recht op de papen af!
Kom, wij vragen'taan alle lieden, van
goede trouw, aan alle rechtzinnige hoofden
welke leer en welke zedenleer is er van de
kerkuilen te verwachten?
Och, de zedenleer, zij bekreunen er zich
om als om eene oude slof; de Godheid laat
hen zoo koel en onverschillig als een blau
wen steen.
De paperij heeft andere katten te geeselen.
De onbevlekte ontvangenis; de onfeilbaar
heid van don tiareman de banvloeken van
den Syllabusde nieuwste watermirakels;
de moederzieke kwezels met vizioenen; de
Sineezen, die hun kroost door de blauwe ver
koos laten verslinden,en het stuivertje om de
negertjes van den Congo een broekje te
koopena la bonneheurespreekt hem van
zutke pekel, zij zullen u bevatten, u vatten
en uwe beurs platten.
Ziedaar de zedeleer bij uitmuntendheid,
welke men onderwijst in de scholen met
God, door de Staatskas en het Bestuur
bezoldigd. Tegen zulke zedeleer hebben de
poorten der helle geene macht, maar de
rechtbanken somtijds wel, gelijk te Ronse
en elders bewezen werd.
En 't ware ons, liberalen, die zij van
ongeloof zouden beschuldigen, terwijl zij
daguit, dagin, door hunne wraakroepende
schelmerijen, hun simonie on koopmanschap,
het ongeloof met volle handen zaaien en
sommigen aan de rechtvaardigheid van den
Ileergod doen wanhopen.
Doch der papen God is de onze niet.
Onze God is die der liefde, der broederlijk
heid, der eendracht, der vriendschap, der
hulpvaardigheid, der bescherming. Het is de
God van het medelijden, der weldadigheid,
der erbarming, der vergiffenis, des geluks
en des vreden.
Onze God is al wat schoon, goed, edel is
ai wat troost, lafenis, zalving, bevrediging
en verlossing schenkt.
En de godsdienst die in onze harten huist,
is liet bewerkstelligen en verkondigen van
dat alles. Andere ware godsdienst is er niet,
noch kan er niet zijn.
I)ie der paperij integendeel is een voor-
wei p van spot voor de eenen, een voorwerp
van gerechte walg, afkeer en droefheid voor
de anderen.
En hoe kan het anders zijn? Zoolang de
stall m van Augias niet worden schoonge-
vaagd zal de klerikale godsdienst een winkel,
een sehachelaarskraam wezen. Daarom laat
ons den bezem ter hand nemen onder den
vrijheidschreeuw
Recht op de papen af!
(Vervolg en slot).
II.
Rutten op 1" Mei 1888.
Nog al een martelaar.
Verleden week werd voor do correction-
neele rechtbank de zaak opgeroepen ten laste
van Desideer Van Poucke, onderpastoor te
Balegem, beschuldigd van aanslag op de
eerbaarheid, gepleegd op de jongelingen die
deel maakten van eene katholieke patrona
ge. De betichte werd veroordeeld tot 3 maal
18 maanden gevang en vijf jaar berooving
van al zijne burgerrechten.
Zijne onmiddelijke aanhouding werd door
liet openbaar ministerie aangevraagd en door
de rechtbank bevolen.
Ongelukkiglijk had deze walgelijke per-
sonnagie lont geroken en verscheen hij ter
zitting niet. Waarschijnlijk zit hij reeds in 't
een of ander kloosterhoi verborgen, waar
hij voort lessen van zedeleer kan geven.
't Nieuiosbladje mag hem ook bij de lijst
der martelaars voor de religie lappen, want
hij was, naar men verzekert, een zijner
getrouws te en godvruchtigste lezers.
Dienst
van den Staatslandbouwkundige
voor Oost-VIaanderen.
Op Maandag 21 Mei, 2e Sinxendag, na de
Hoogmis, te Petegem bij Deinze, in de Ge
meenteschool. OnderwerpDe nietswaar
digheid van den meststofweger van M.
De Maeghtter bepaling van de kracht
van meststoffen en voedsels.
De luchtkamer der notarissen van het
arrondissement IJperen is, voor het dienst
jaar 1888-1889, volgenderwijs samengesteld
Voorzitter, de hli. Butaye, IJperen.
Syndic,
Verslaggever,
Schatbewaarder,
Schrijver,
Leden,
Lava, Poperinghe.
Vuylsteke, Staden.
Devos, Wervicq.
Vandermeersch, IJper.
Therry, Nieuwkerke.
Veys, Vlamertinghe.
Zijn bcnaamd in het gewapend Sapeurs-
Pompiers korps der stad IJperen
Luitenantde heer Thiebault A.
Onder-luitenant: Dalmote, A.
's Avonds werd er door het muziek der
Pompiers serenade gegeven, voor de woonst
der nieuwe genoemde officieren.
Verleden maandag, 2" Sinxendag, hebben
wij ooggetuige geweest van het roerend
feestje dat, ter gelegenheid der gouden
bruiloft van de echtgenootenPlancke-Vandc-
woestyne gevierd werd.
an s morgens heel vroeg reeds was de
gansche buurt in feestgewaad; honderden
driekleurvanen wapperden aan de gevels, en
praalbogen met heilwenschen prijkten er'.
Om 8 ure, begaven de gelukkige ouder
lingen met hunne bloedverwanten in open
rijtuigen langs de Tempel-, Vleeschouwers-,
en Bolerslraten naar de St-Niklaas kerkj
waar eene mis met de Te Deum gezongen
werden.
Eene groote menigte groette de gelukkige
echtgenooten op hunnen doortocht. Na de
godsdienstplechtigheden begaven allen zich
naar huis, waar menige juffertjes der buurt
gereed stonden met bloemtuilen, juffer Van-
denbussche nam het woord, om aan de jubi
larissen eenige schoone verzen op te zeggen,
daarna begaven zij zich naar de plaats waar
een lekker maal en een lijn glaasje wijn op
lien wachtte.
Ye!e heilwenschen, prachtige ruikers en
niet. min mooie geschenken werden aan de
gelukkige gouden bruilofthouders door deel
nemende harten aangeboden.
Of die brave ouderlingen menige traan van
Rati en-Mei wordt in deze streek als de eerste
-kermis van 't schoone jaargetijde gevierd-.
EenST>onte menigte wemelt er dooreendwepende
bedevaartgangers, ongelukkige bedelaars, nieuws
gierige buitenlieden, slenterende stedelingen, pries
ters uit.den om'rek, jonge minnaars met bun liefje,
oude orgeldraaiers, rondleurders en schoolbengels,
bij honderdtallen, verdringen elkander in de kapel-
weide of in de zeldzame herbergen des dorpjes. Al
die persons::, uit zooveel verschillende inzichten
naar Rutten gelokt: de eene uit godsdienstig
gevoel en bijgeloof, de andere uit nieuwsgierigheid,
deze uit zucht naar vermaak, gene uit winstbejag,
- al die lieden, zeg ik, verwachten ongeduldig liet
oogenbük, waarop bet spel begint en eindigen
zal.
Dat spel welk volgens het zeggen der Rutte-'
naren steeds onveranderd bleef, heb ik voor eigen
rekening nauwkeurig afgekeken.
Na de plechtige mis van 9 ure, gaat de processie
uit. Behalve hetgeen rnen in alle soortgelijke om
megangen bemerkt, als standaarden, heiligenbeel
den ca relikwiekasten, ziet men hier iets buiten
gewoons.
Do kougreganisten, onder :t geleide van eenen
knorrigen kapelaan die hun geene aan noch op
merkingen spaart, piepen eenen lofzang ter eere
van St-Evermaar.
Deze volgt wat verder met zijne zeven makkers.
De hoofdpersoon, reeds een tachtigjarige ouderling,
draagt eenen mantel van bruine stof en daarboven
heeft hij, even als zijne gezellen, een lederen schou
dermanteltje met schelpen versierd. Allen houden
den pelgrimsstaf in de hand en om hunne lenden
spant eene bruine riem, waaraan houten rozenkrans
en idem-kalebosflesch slingeren. Wanneer ik nog
bijvoeg dat allen witte kousen dragen, korte zwarte
broek, zwarten hoed en jas, zal de lezer zich wel
St-Evermaar en zijne volgelingen voorstellen.
Nevens den troonhemel gaan twee mannen, be
dekt van kop tot teen het aanzicht uitgezonderd
met klimopbladeren die op hunne kleederen
genaaid zijn, en wel zoo dicht onder elkander ge
schoven als de schubben op den rug eener zeelt.
Met lompe, groen geverfde kluppels gewapend,
schijnen die oudjes de orde te handhaven en de
politie langs den processieweg te houden, in plaats
van een drietal pandoren, die ginds in gezelschap
van den veldwachter, aan den overkant der kapel-
weide dood bedaard te praten staan. De wilden
zoo heeten ze herinneren aan het tijdstip van
barbaarschheid, waarin Rutten omstreeks de 7e
eeuw gedompeld lag, toen St-Evermaar aldaar ver
moord werd En indien ze eens als bewijs dienden
van Rutten's verachtering op het gebied der heden-
daagsche beschaving?
Dergelijke gissing ware niet zoo vermetel
Doch kijken wij verder:
Daar volgen 51 ruiters, gekleed met witte broek,
rood vest en zwarte hoed met pluimen.
Aan 't hoofd der Hakkoeren, want 't zijn die
gevreesde roovers allen op zware boerenpaarden
gezeten, rijdt de vermaarde Hacco, verbeeld door
een oud maar dik ventje, gewapend gelijk een tien
tal zijner dichtst volgende mannen met eenen lan
gen sabel dien hij moeilijk te hanteeren weet. Twee
in 't zwart gekloede ruiters, met enkel witte kant
rond halsband on vestmouwen, sluiten den stoet als
waren zij do geneesheeren van 't eskadron.
Waarom zijn die twee niet verkleed vraag
'k eenen Ruttenaar.
Ze zijn in rouw, Mijnheer, ze hebben dit jaar
hun moeier verloren.
En langzaam schuift die vreemdsoortige proces
sie voort, en richt zich kerkwaarts op de tonen
eeniger slepende marchen, welke de vereenigde
fanfaren van Rutten en Freeren aan hunne blin
kende speeltuigen schijnen te ontwringen
Daarna eene poos, welke misschien wel door den
regen, die intusschen opgekomen is, verlengd
wordt in de hoop dat het ras zal overgaan.
De twee wilden gaan bij de marskramers, die
buiten de kapelweide staan, hunr.e kermis vragen,
hetgeen het standgeld vervangt en den tol herin
nert, welken Hacco eischte van degenen die door
zijne lauden reisden.
't Schijnt dat de marsventers vroeger in de weide
zelve stonden, en dat de wilden hun toeriepen
Voor twee stuyves koek of neen... kapelwey
uitbij 't eischen van het standgeld. In de hoop
deze zonderlinge uitdaging te hooren, gingen ver
scheidene vrienden en ik bij een kraampje staan, op
't oogenbük dat een der wilden met reeds half
gevulden zak, zijne kermis kwam ontvangen. Toen
de man, ongevraagd een stuk peperkoek door de
marsvrouw toegestoken werd, sprak hij, lichtjes
lachend: misschien wel een beetje voor ons be
schaamd - Wij zijn met tweeën, madam en li ij
borg, met een schier onhoorbaar merci het
tweede hem toegereikte stuk bij het reeds ontvan-
gene.
Doch langer wachten is onmogelijk, dewijl de
regen aanhoudt, en de acht pelgrims staan reeds in
de weide langs den kant der fontein, welke bij de
dwependen om haar heilzaam water tegen de koude
koorts bekend staat, hun eigenaardig liedje to zin
gen, dat velen beluisteren doch niemand verstaan
noch volgen kan.
De Hakkoeren, op zoek' naar St-Evermaar, rijden
in eene dwaze en ongeregelde vlucht drie maal rond
de weide, vooraleer deze binnen te rennen.
("Hier eene korte uitweiding: Dit gevaarlijk paar-
denrijden, door onbehendige ruiters op hunne onaf-
gerichte paarden, die den teugel niet gehoorzamen,
is een huiveringwekkend schouwspel. Nochtans
waren nooit ongelukken gebeurd, zegden de Rutte-
naren, omdat St-Evermaar daarover waakt.
Dit jaar werd eenen ruiter het bee 1 verbrijzeld
door eenen hoefslag van het paard zijns voorgangers.
Het slachtoffer dezes ongevals bleef nog in den
zadel tot hij eindelijk, door pijn bedwelmd, zic-U
liet uitnomen en eenen jplttêP—vatfTTongeren ont-
HïiëüOTj'tlTe "dê~breuk zeer ernstig verklaarde. De
verslagenheid was groot onder de brave zielen
maar welhaast getroosten zij zich, zeggende St-
Evermaar heeft het ongeluk niet voorkomen, doch
hij zal de genezing van den lijder verhaasten, 't Zal
in twee, drie dagen gedaan zijn
Welke vastheid in hun geloof, niet waar
Oudere lieden herinneren zich echter, dat over
zeker aantal jaren eene vrouw van Ans bij dit
gevaarlijk spel, door de paarden verpletterd, dood
ter plaats bleef.
Doch Hacco heeft de pelgrims ontwaard en vaart
op hen los, schreeuwende: Ik riek Christen bloei!
De eenige Hakkoeren, die den sabel dragen, roepen
uit: Pik in d'iaed, pallas o'èt! terwijl zij afstijgen
op het voorbeeld van Hacco, dien men, om zijne
zwaarlijvigheid en korte beentjes, uit den zadel
moet heffen (1).
Verscheidene roovers vallen op de pelgrims,
welke zij schijnen uitte schudden, te mishandelen,
te verwurgen,, te doorsteken zélfs! De zoogezegde
slachtoffers laten het gedwee gebeuren, waggelen
op hunne beenen, sluiten de oogen... en dit alles
met eene overtuiging, die de aanschouwers doet
gelooven que c'est arrivéEen jonge priester,
die nevens mij staat, lacht om deze dwaze vertoo
ning, zonder wellicht te denkeu dat het in zijnen
godsdienst is, dat dusdanige gekkernijen hunnen
oorsprong en ontwikkeling vinden.
Zich tot Evermaar richtende die nog met eenige
makkers overblijft, bezigt Hacco wat grove uit
drukkingen, als: Christen hond, waarom doorreist
gij mijn gebied zonder vrijen doortocht te betalen?
Gij zult het boeten
Evermaar legt hem uit hoe hij hier is en dat hij
St-Servatius' graf in Maastricht bezoeken wil; doch
(1) De schreeuw der Hakkoeren moet volgender-
wijze verdietscht worden:
(Laat ons afstijgen) planten wij de speer in den
grond en trekken wij hel zwaard (voor den aanval)!
De tussehen haakjes staande woorden verduidelij
ken den zin.
Men merke op dat hedendaags de pijken in de
vertooning ontbreken; maar men mag veronderstel
len dat ze vroeger gebezigd werden, vooral omdat de
Spanjaards, die hier waarschijnlijk het aloude mys
terie van St-Evermaar in gang stelden, met helle
baarden gewapend waren. Het is mogelijk dat de
eerste Hakkoeren de spies als wapen namen, doch
zé naderhand, als te gevaarlijk, verlieten.
e:n der pelgrims, het voorgevoel des doods hebben
de, zingt het liedje der vier uitersten, dat 32
verzekens teltterwijl een andere gezel, tussehen
omstanders en paarden heen de vlucht neemt.
Onmogelijk iets van het liedje te begrijpen of
een muzikale zin te onthouden: het vreemdsoortigst
mengelmoes, zonder melodij, dat ergens bestaat
De overblijvende pelgrims worden terstond afge
maakt, nadat Hacco zijnen handlangers toegeroepen
heeft:
Mannen, wij zullen dat beletten
Want zij zitten in ons netten
Zij mogen ons niet ontloopen
Zij gaan 't met den dood bekoopen(2)
Doch de menigte stuift uiteen bij de dolle vaart
der ruiters, die den ontsnapten pelgrim nazetten
over gracht en glooi, beemd en straat, tussehen
heesters en zelfs in 't veld. Intusschen regent het
feller, en 't is geld waard, om die voorbij rennende
Hakkoeren te zien, met eenen voorvaderlijken re
genscherm in de hand ten einde hunne kleedij te
beschutten. In ons bijzijn slaat de pelgrim het hem
dichtst volgend paard op den kop; het beest wil
natuurlijk niet meer vooruit en steigert, terwijl de
ruiter roept: Sakkerdjië, houwt m'n piëet zoo nie
op z'ne maul{sic).
Ondertusschen lost Hacco tweemaal een pistool
schot (3) op den vluchteling, die ter neer stort, maar
liet eenige stonden later weer óp een drafje stelt,
nogmaals gevolgd door ruiters met regenschermen!
Alhoewel de arme pelgrim in de naaste hoeve wat
rusten gaat, kan hij het toch niet meer volhouden
en stort, ditmaal voor goed getroffen door een derde
schot, ter aarde Een ruiter legt het verondersteld
lijk (waarlijk, de armen en beenen des pelgrims
hangen slap langs beide zijden des paards) dwars
vóór zich op den zadel en de heele groep trekt her-
bergwaarts, onder 't zingen van een opwekkend
St-Evermaar is doud, doud, doud.
fen zoo immer voort).
Is het noodig te bevestigen dat de pinten daar
dapper aangesproken worden?
's Namiddags om vijf ure plechtig lof en intus
schen is de kapel van St-Evermaar nog niet ont
volkt geweest. Gedurig bezoekers en velen nemen
een snuifje aarde uit zijn graf, waarvan de blauwe
steen met ring afgewenteld is, om ze te huis met de
spijzen voor mensohen en dieren te mengen: dit
bevrijdt voor alle kwalen
Meer nog: de vreemdeling, die verplicht is in
Rutten te noen- of te avondmalen, ondervindt wel
eens dat hem het eten onder de tanden kraakt. Hij
vrage dan niet naar de oorzaak, maar weze verze
kerd, dat de waardin, bezorgd voor het heil harer
kalanten, eenige zandkorrels uit St-Evermaars
graf in den kookketel of braadpan zal geworpen
hebben
En zoo worden zelfs de ongeloovigen van 's heili
gen gunsten deelachtig
't Was mij eene goede kans. binst den namiddag,
bijeenen pelgrim te vallen en ham over allerlei te
ondervragen. De man was zeer praatziek, maar
weigerde halsstarrig het lied van St-Evermaar en
dit der vier uitersten te dikteeren. Volgens zijn
zeggen is het echte lied neigens gedrukt en slechts
door de acht pelgrims gekend, die het elkander
leeren en den nieuwelingen overzetten. Eenige
dagen vóór Rutten-Mei komen wij samen en hou
den repetitie. Leeken mogen luisteren maar begrij
pen er niets van. Wanneer zij he* Tien opschrij
ven moeten zij de zaal uit,..
«Zelfs, zei de man, zou ik het in den loop des
jaars alleen niet kunnen zingen, alhoewel ik het
reeds 40 jaar als pelgrim meezing;'t is niet gelijk
een ander liedje dat iedereen kent, ne#n, daar
steekt iets in, (en gedurig hoofdknikkend) ja, Mijn
heer, er steekt daar iets binnen. Menschen, die
sinds vijftig jaar naar ons luisteren komen en in
de processie nevens ons gaan, kunnen bet meêzin-
gen, maar verslaan er niks van (4) Kortom, de
man zou het lied voor geen duizend fr. geven en
zou zijne waardigheid van pelgrim voor geen twee
duizend willen afstaan. Zoo ook houden de Hak
koeren aan de eer, die in de familie blijft en van
vader tot zoon overgaat. De langst binnengekomen
pelgrim en Hakkoer verbeelden wederzijds Ever"
maar en Hacco. Beiden zijn heden ten dage SO jaar
oud.
Aldus vernam ik de talrijke bijzonderheden, wel
ke in deze bijdrage voorkomen en waarvan er eenige
nog niet te boek gesteld werden.
Over eenige jaren, vertelde mij een Tongersch
vriend, werkte de bestuurder van het Luiker Con
servatorium aan eene verzameling volksdeuntjes
en ging naar Rutten om het lied van St-Evermaar
op muziek te stellen. Men weigerde hem de zang
wijze niet, en wanneer de musicus zin voor zin
nagezongen en opgeschreven had, deed hij het ge-
heele lied herhalen om hier en daar zoo noodig
iets te verbeteren. O wonder Men zong heel ists
anders en wat de kunstenaar ook aanwendde om de
eerste zangwijze te doen herhalen, moest hij ver
trekken in de overtuiging dat de pelgrims bij 't
zingen huns üeds, zich door de ingeving des oogen-
bliks laten medeslepen
Het feest van Rutten-Mei wordt in de herbergjes
voortgezet: de jeugd zwaait en zwiert er op de wal
sen der orgels, en de tlinke Ylaamsche deerne ver
lustigt er zich even goed als het hupseti Walinnetje,
zonder aan de naaste occasie van zonde te den
ken, waarvan St-Evermaars feestdag de onvrijwilü-
(2) Ter plaatse opgevangen en onmiddelijk opge
schreven.
(3) De lezer gelieve op te merken dat. Hacco er
geen bezwaar in ziet, zijn poer nutteloos te ver
schieten in eene veronderstelde handeling der 7de
eeuw, terwijl het buskruit eerst omstreeks de 14de
eeuw in Midden-Europa gekend was.
(4) Jammer dat ik de Zuid-Limburgsche gewest-
taal niet genoeg machtig ben, om ze hier in gansoh
hare schilderachtigheid neer te schrijven.
ge oorzaak is. Hoeveel minnende paartjes in den
laten avond huiswaarts trekken, weet het maantje
alleen! Betrekkelijk dit feest bestaat Uier eene
aardige uitdrukking, een spreekwoord zelfs: Op
Rutten-Mei is 't koiin twee konte(n) hoog 't. t. z.
in dit jaargetijde is het koren reeds hoog genoeg
om zondaar en zondares te verbergen
De scherpzinnige lezer gelieve zelf te volledigen
en steller dezes te verontschuldigen. In eene studie
over folklore spreke men van het volk gelijk het is.
Geschiedt het, zegt Aug. Gittèe te recht in zijn
Vraagboek over Volkskunde, en zulks is wel eens
het geval, dat de eene of andere bijzonderheid ons
welvoegelijkheidsgevoel kwetst, welnu, men veilie-
ze vooreerst niet uit het oog, dat het volk niet zoo
kieschkeurig is; overigens, indien de vrije uitdruk
king bestaat., ja, dagelijks gebezigd wordt, mag ze
dan niet bekend? En dan wetenschap reinigt alles.
Men weet niet stellig wanneer dit spel van St-
Évermaar ontstaan is; misschien zijn de Span
jaards, in hun dwepend prachtvertoon, er niet
vreemd aan. Gedurende den gesloten tijd d. i.
het Schrikbewind op 't einde der vorige eeuw, had
het eenige jaren geen plaats. M. S. V.
LEERGANG.