Maar de waschvrouw aliasde levende gazette van 't kwartier had eens bij Ju- docus verteld dat Nol Medard 'nen geheelen reesem dingsjes uitgezocht had op zijnen hoogsteigen naam en op den regen. Barnabas wilde daarop niet ten achteren blijven, kocht 'nen splinternagelnieuwen album en deed zijne oudste dochter, die - in 't penksjenaat gelegn(e) (h)adde,- daarin met hare schoonste penne schrijven over haren achtbaren papa en over zijnen geliefden zonneschijn Nol en Judocus kenden hunne wederzijd- sche theorie van huiten gelijk een Evangelie of Credo. De eene labbekakte altijd van regen en onweer en de andere taterde over zonne schijn en schoon seizoen, bij zooverre dat de twee huisvrouwen op zekeren morgen mede lijdend en schuddebollend bestatigden, dat hunne weledele bazen eene vijs losgekregen hadden en suften volgens al de regels der muizennesterij De jaren vloden en beiden werden ouder en taaier...- Djenia, ga(au me ne pot kruusjassen Man, 'k zoen lievre piikezot jagen, ikke. 'tls g(e)liik voo(r) miin. En de twee gebrilde oudjes kaartten tot laat in den avond, terwijl buiten een dichte zomerregen de uitgedroogde aardkorst aan 't muilen bracht. 't Was heden de 7e Juni, hetgeen Medard en zijne wederhelft wel wisten, dewijl ze dood bedaard aan 't spelen bleven tot de zoons en dochters met hunne kleinkinderen langs de dobble deure van de beste kamer binnen stormden. Bonpapa, begon een lief meisje, draag ster eener suikertaart van wagenwielgrootte: Sakkernondepietjes zei baas Me dard, terwijl hij z'n Turksche muts nen duim en half achteruit schoof, danke me meissen, me gaan ze tonne rechtuut opeten en je kriig gii de grotste brokke En zoons en dochters en kleinzoontjes en kleindochterjes komen beurtelings vóór den held van het feest om hem te vieren, geluk te wenschen, te omhelzen, tot het aan - Sa- reltje's toer is z'n fable af te lappen. De jongen, met 'n paar schelmsche kijkers, plaatst zich fiks, de pinkjes achter den naad der broekpijpen, vóór grootvader, kucht tweemaal, maakt ne schoone salut gelijk hij het bij de maseurkens geleerd heeft en langt uit: Regenlied. Iedereen lacht, klapt in de handen en streelt den knaap, die voor belooning op petje's knie mag zitten, maar het daar zoo bont maakt dat Bonpapa hem na een half uurtje la(a)t gletsen en kwijt speelt. Zelfs de nieuwe meid, ei medske van Töngere die nog maar verledene week in haren dienst getreden is, wordt bijgeroepen om een glasje mede te drinken en op Me- dard's vraag, eens het regenliedje harer geboortestad te zingen 'k Heb ook twee jaar in Hasselt ge woond, zegt het meisje, en daar besiaat er nog een ander regenlied De kinderen, die voor de meid niet willen onderdoen, vallen eenstemmig in De baas lacht dat z'n herte schudt en terwijl het buiten al dapperder voortregent dat de druppels tegen de vensterruiten spet teren is het bij Nol Medard volle jool in 't familiefeest. 't Regende nog 's anderdaags en Medard's slinkre oore ruuschte en tuutte omdat er overal op hem geschreeuwd en veel kwaad van hem gezeid wierd. Maar de menschen hadden nog hoop in Barnabas, omdat hij het boeltje verhelpen kon.... indien hij wou. Heere Gottekes, Moneka, 't regent al weer twee dagen lang. Pachiencië, doe liik de Bruggelingen, la(a)t 't reegnen De jongens, ziende dat vader alweer zoo triestig is liik ên kloosterpoorte trachten hem te amuseeren en op te beuren met ver- taldertjes of ook met raadseltjes, om den avond om te krijgen. Vader, begint Jan, ra(a)dde, ra(a)dde, wa(t) dingen is dadde Daar is een ding, dat sleekt in alle kottekens en gatekens zijnen neust ofwel 't Loopt rond het huis en ziet alle hollekens na Gekend in Brabant). Dat is te moeilijk voor papa, valt de zuster in, zegt het eens gelijk volgt: Hewel, ik kan nog een ander dat juist hetzelfde beteekent, pocht de oudste broeder 'k Weet het niet, kinderen, bekent de oude Barnabas. Och, vader, 't is - de zonne of het licht! schreeuwen ze alle drie gelijk. De zon? Aha, die is' er van noode voor de boetiek en voor onze commercie 't Doet me plezier als 'K de zonne zie en als 'k er kan van praten. Lucie, gij zult deze raadsels, bij al die andere dingen, in den album schrijven, opdat ik ze nooit meer ver- gete. Mijnheer, vraagt de winkeldochter, kunt ge dees hier raden 'k Vind er noch kop noch steert aan, zegt de eigenaar. 't is evenwel niet moeilijk, riskeert de keukenmeid in te brengen, want ik ken er twee in denzelfden zin .- of op deze manier Nu vind 'k het ook, roept moeder Moneka, maar in mijne streek zegt men En dewijl Barnabas het nogmaals niet ra den kan, geeft hij zich over, maar op het vernemen van het woord Regenboog spreekt hij tragisch tot zijne omgeving: De Regenboog is een teeken van het verbond dat God met Noë en diens nakomelingen sloot,dewijl de wereld,naar 's Hecren woord, nooit meer door waterloed zou vergaan, 't Is nog een triomf van 't schoon weer op den regen, en dat is voldoende opdat wij den Regenboog liefhebben: ten spijte aller verle dene en toekomende parrepluumarchanks.» Vader, met welken boog kan niemand schieten Met den Regenboog, kwajongen meent ge dat ik niets kan raden, dan Hewel, kent ge dan deze twee of wel .- k Ben te moe, jongens, om er op te peizen.... Maar 't is Het Zonnelicht, papa Ja, inderdaad maar we gaan slapen, hé Nog eentje, vader Laat hooren, Jan Wie was de vader van de kinderen van Barnabas Ho, ho, 'k weet er niks vandat moet ge aan uw' moeder vragen... En 't druppelde langs om feller dat Barna bas er niet kon van slapen en zich reeds - kwet bloed maakte met het perspectief van een veertigdaagschcn regen, die nog maals groote schade aan den handel van zonneschermen en wandelstokken zou ver oorzaken. En zeggen dat Medard die soort pompier, daar de schuld van is Maar hoe dat beletten Schoon spreken zou niet lielpen: 'k ben zijn vijand.... Zoo 'k hem eene poets speelde? Als Moneka nu maar niet wakker wordt, als 'k uit het bed kruip.... Goed zoo, waar is nu m'n broek Ha, c'est-ga en nu n->ar beneden.... Hij nam uit de tooglade een stuk krijt, opende voorzichtig de deur zonder de winkel bel te doen klinken, dwarste de straat en S'il pleut la veille Saint Gervais Pour lee bleds c'est signe mauvais, Car d'iceux la tierce partie Hst ordinairement pórie, A cause que pour trente jours Le temps humide aura son cours Que si tel jour estoit serain Qu'on s'assure d'avoir du grain. Du jour de la Saint Jean, la pluve Fait la noisette pourrie. Eau de Saint Jean óte le vin Et ne donne pas de pain. Sainct Pierre et SainctPaul pluvieux Pour trente jours dangereux. (6) S'il pleut le jour de Saint Médard II pleut quarante jours plus tard A moins que Saint Barnabó Ne vienne lui couper le pied. II pleut quarante jours plus tard Lorsque fait pleuvoir Saint Médard Si les Saints Gervais et Protais Ne l'en empèchent tout expres. (7) Saint Médard Grand pleurard. Saint Médard Pleurnichard. Saint Médard Grand pissard. Saint Médard C'ès-t-in fameü pichard. ((Walenland). Qui fait la pluie fait le beau temps. Petite pluie abat grand vent. 11 n'a pas plu ce qu'il pleuvra. Aprês nous le déluge. Après la pluie vient le beau temps. Onveut bien de l'eau, mais non pas un déluge. (8). Ce sont lea petites pluies qui gatent les grands che- [chemins. 11 est couvert de la pluie. II se jette dans l'eau de peur de la pluie. |I1 fait la pluie et le beau temps. Pluie d'or. (9) Sinte Meda(a)rd Zes weken vóór Of zes weken naar. (6) Januari zonder regen is den boerenstand een zegen. Van Allerheiligen tot Advent nooit te veel regen of [wind. Na regen komt schoon weder. Een kleine regen stilt een grooten storm. Hij schuwde den regen en viel in de sloot. Hegendruppelen hollen op 't eind de steenen uit. Stille waters hebben diepe gronden. Vele beekjes maken een groot water. Van den regen in den drup komen. (10) Goede zon en malsche regen Vullen ton en brengen zegen. Le plus grand jour de l'été C'est lejour Saint Barnabé. A la Saint Barnabé La faulx au pré. (6) Deze weerrijmpjes, waarin kwestie van regen ii, vond ik in het Progrès van Yperen, nr van 7 Juni 1888. (7) Die twee rijmpjes las ik in de Annates politi* guts et liltéraires, nr van 20 Juni 1886. (8) Die (zes) spreekwoorden zijn getrokken uit Le Véritable Sancho-Panza ou choix de proverbes, dic- tons et adagespar A. J. amateur. Paris, Hachette. 1856. (9) (Zes) spreekwijzen bij het woord j j uit den Diet, national door M. Bescherelle, deel II, blnz. 914. (10) (Negen) landbouwspreuken en spreekwoor den uit de leesboeken van F. A. Robyns. Au temps de la Saint Barnabé Le gerbere tourne l'abbé. (6) S'il pleut le jour Saint Médard II pleuvra quarante jours plus tard. Au moins que Saint Barnabé N'aittout raccommodé. Toute lumiére n'est pas le soleil. Le soleil luit pour tout le monde. Se mettre devant le soleil, ne l'empêche pas de con- ;(tinuer sa route. Qui a le soleil n'a jamais nuit. Quand le soleil est couché, il y a bien des bêtes i [l'ombre. 11 n'y a rien de nouveau sous le soleil. Le soleil est le père des couleurs. On adore plutöt le soleil levant que le soleil couchant. Qui ne voit le soleil n'en est pas rechauffé. Oü le soleil luit, la lune n'a que faire (8). II adore le soleil levant. II y a moins de soleil. II a un coup de soleil (étre unpen ivre). II faut partager le soleil entre les combattants. II y a du bien au soleil. II voyage entre deux soleils. (9) 't Is zonneklaar. Na regen komt zonneschijn. Na lijden komt verblijden. Hij mag niet zien dat de zon in 't water schijnt. Hij laat de zon niet van zich schijnen (niet mede deelzaam). De zon gaat tot God [zinkt in 't Westen). Hfi aanbidt de rijzende zon. (11) God laat zijn zon schijnen over braven gn boozen. Er is niets nieuws onder de zon. (10) 't Is vandage joenen avend En morgen joenen dag. Da(t) (i)s weerd da(t) 'k je besteken mag. (11) Spreekwoordelijke uitdrukkingen bij het woord zon in het Nieuw Woordenboek der Ne- DBRLANDSCHSTaal, door J. H. Van Dale, Het regent, regent, jongens. Nu is het weder frisch Sa roept maar door het venster, Dat regen welkom is. Hoe rolt hij van de daken Hoe plast hij in de goot; Hoe spoelt hij langs de straten Hoe schuimt hij in de sloot. En alles wordt gewasschen Gereinigd van het stof, Het haantjen op den toren De bloemen in den hof. En alles wordt weer zuiver En blikkert om het meest. Tot zelfs daar in de wolken Viert men vandaag nog feest. Daar steekt dan een vaan uit Wel zeven torens hoog Een vaan met zeven kleuren Den schoonen regenboog Dat is een ander leven Dan met die heete zon, Waarin men moest zweeten Zooveel men zweeten kon En dorst dat wij dan hadden: Al erger dan een paard, En lui dat wij dan waren 1 We waren niets meer waard 1 Het regent, regent, jongens Nu is het weder frisch En wij zijn weder vroolijk En versch gelijk een visch (12). Rengere, rengerc, rozeblaót, Alle m'n (s)chiipkes weenen naót, Zet z(e) in nen huukske Gêf ze e pêpere(n) kuukske Loëut ze doomet loupe(n) Dan hoeven ze niks te koupe(n). Riégene, riónege, roczeblad Alle min schièpkes wiére nat Dan vieltj er nog e drépke Al op ós kientjes kèpke Dan vielj er nog iene ineelestièn Danes ös kientjes kèpke vaniên Het regent Het regent De pannen worden nat Als de kindurs stout zijn Krijgen ze op hun g... 't ls in de wereld En't is in de wereld niet, En, dat het in de wereld niet waar' De wereld zou te niet gaan. (Gekend in 't Land van Waas en rond Dender- monde). (12) Uit Dit zijn Zonnestralen, doorJ. A. Van Droogenbroeck, 3® uitgaaf, gebr. Callewaert, Bïus- Ml. 't Ivomt in huis en spreekt niet, 't Gaat in de schaprade en 't eet niet, 't Gaat in 't vier en 't verbrandt niet 't Gaat in 't water en 't versmoort niet, 't Gaat in 't bed en 't slaapt niet, 't Gaat op den zolder 't klinkt niet, 't Springt op de schouw en 't breekt niet. (Min of meer volledig in Waas- en Meetjesland, rond GentGeeraardsbergen en in Brabant). Ik ben zeer schoon en hoog gesteld Dat niemand mij kan raken; Geen een die mijne kleuren telt, Kan mijne schoonheid namaken. Raadt, burgerjongheid of meid, Mijn naam spruit uit mijne krommigheid. (Gekend in Westolaanderen Geele, groene, roode ranke Van hier tot Franke Van hier tot Parijs Ge kunt het niet raan, al wierdet gij grijs. (Brabant.) Tusschen hernel en aard Staat een lange groene gaard. 't Zijn geene eiken, 't zijn geene esschen Ge zult het niet raden al waart ge met zessen. (Limburg Hoog omhoog, Krom getoog, 't Is van God geschapen En niemand kan er aan geraken. Twee Vlaanderen en Antwerpen. Van dit raadsel bestaan minstens een half dozijn varianten.) Wie gaat er over de zee zonder nat te worden (Oost- VI. Antio. en Brab.) Wat valt er door de glazen zonder ze te breken. (13) Oost-Vlen Antw.) (13) De raadsels, die hier voorkomen, werden ge put uit het werk: Raadsels van hut Ylaamsche Volk, door Amaat Joos. Gent, Leliaert Siller ea en Cie, 1888.

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1889 | | pagina 7