Gendarmerij. STADSNIEUWS. Gouden Bruiloft. Concert. Volksonderriclitingen nopens de razernij. Folkloristische praatjes. - Voor wat de verzekering betreft nopens de wetenschappelijke vraagstukken vóór den Grooten Wereldprijskamp reeds opgelost, komt een brief van een grooten nijveraar nog eens een dier vraagstukken aan te klagen, zoogezegd door den Grooten Wereldprijs kamp opgelost, en die in werkelijkheid, sedert verscheidene jaren opgelost is. Dat de heer Somzé ophoude met de ten- toonstellers en de deelnemers aan den Groo ten prijskamp blauwe bloemkens op te spe ten en dat hij aan hunne onophoudende klachten recht late wedervaren, dat hij ten slotte, de premien, de eermetalen, de diplo ma's waaraan zij rechthebben uitdeele en wij zullen niet meer terug te keeren hebben op de rampzalige onderneming, waaraan hij zijnen naam gehecht heeft. Een koninklijk besluit, jl. Zondag in het Staatsblad afgekondigd, brengt eene eerste klas van gendarmen tot stand en stelt vol genderwijs het dagelijksch gewin in dat korps vast. Gendarmen te paard van 1" klas, 3 fr. 35 van 2e klas, 3 fr. 25. Gendarmen te voet van 1® klas, 2 fr. 75; van 2e klas, 2 fr. 65. De gendarmen van 1" klas zullen dus dage lijks een bijloon van 10 centiemen opstrijken en daarenboven op de linkermouw eene streep van wit wollen boordsel dragen. Dat besluit zegt ook dat de onderofficieren, brigadiers en gendarmen op hunne betaling recht hebben zullen binst elk verlof dat de vier dagen niet overschrijdt. Het is reeds lang dat de drukpers voor het gansche leger de toepassing van dien maat regel vraagt, die nog maar juist en billijk zijn zou. De officier trekt zijn loon gedurende elk verlof, dat de vijftien dagen niet over schrijdt; waarom den soldaat van zijn gewin berooven zoodra hij van het korps afwezig is? Donderdag, van 's morgens vroeg reeds, stak de gansche wijk der Elverdinghestraat in haar beste pak. Vlaggen wapperden aan alle gevels; praalbogen, jaarschriften, groen en veelkleurige versiersels gaven aan de straat een zeer bevallig aanzien. En dat alles was ter eere der echtelingen Verleure, die hun gulden bruiloft vierden. Al de geburen. hadden gedaan wat zij vermochten om dat feest luister bij te zetten en te doen welluk- ken. Mevr. René de Florisone had paarden en rijtuig ter beschikking der gelukkige ouder lingen gesteld. Eerst reden zij, gevolgd door geheel de famielje, naar 't stadhuis, waar hun door de stad den eerewijn en een ge schenk van 25 fr. aangeboden werd. Z. M. de Koning heeft, op de aanvraag van hel stadsbestuur, de jubilarissen met eene gift van 40 fr. vereerd, die hun ook op 't stad huis ter hand gesteld werd. De heer Schepen dienstdoende Burgemees ter heeft, na het aflezen van den trouwakt van 1839, nagenoeg de volgende woorden tot de jubilarissen gericht Nu is het 50 jaren geleden dat gij hier op het stadhuis kwaamt om uw huwelijk te voltrekken. Te dien tijde was het de heer Jozef de Patin, die u door het huwelijk vereenigde. Ik kan niet nalaten, ter gele- genheid uios gulden bruilofls, u mijne innige gelukwenschen toe te sturen, niet alleen over den langen duur uwer veree- niging, maar omdat gij de beloften, welke gij dan deedt, tot heden stipt nageleefd hebt. Het voorbeeld van eerlijkheid en deugdzaamheid hebt gij steeds aan uwe kinderen en kleinkinderen getoond. Ik ben gelukkig het geschenk van Z. M. - den Koning aan u te mogen overhandigen en het Stadsbestuur heeft bij dat konink- lijk geschenk ook eene gifi gevoegd. Waarschijnelijk zult gij u nu tot de kerk begeven om God te danken over uw lang en gelukkig huwelijk en Hem te bidden, dat Hij u nog lange jaren vereenigd late. Uit den grond des harten wensch ik dat uwe vurige verlangens door hem mochten ingewilligd worden. En, om aan een oud gebruik te voldoen, gebruik dat altijd dergelijke feesten sluit, heb ik het genoegen u den eere wijn aan te bieden. Toen deze plechtigheid ten einde was, re den zij naar de St-Niklaaskerk, waar eene mis te hunner meening gezongen werd. De beiaard speelde en Mevr. Ferd. Mer- ghelynck onthaalde de twee jubilarissen en hunne famielje op een prachtig en lekker noenmaal. 's Avonds waren alle huizen mooi verlicht en eene groep muziekliefhebbers gaven de gelukkige helden van 't feest eene serenade. Op dat uur kon men in de Elverdinghestraat op de hoofden der menschen gaan; iedereen wilde die oude menschen eenen blijk van achting en genegenheid geven. Het was een der aandoenlijkste feesten, die den mensch kunnen ten deel vallen en voorzeker zullen die brave ouderlingen, in wier oog menige traan van geluk en aan doening blonk, nooit gelukkiger stonden beleefd hebben. Wij bieden hun op onze beurt onze beste heilwenschen aan. D. Wij vernemen dat morgen, Zondag, 30" Juni, het nazicht der brandweer en dezer muziek op de Groote Markt ten 11 ure plaats hebben zal. Ter dier gelegenheid zal aan den heer Bal- maekers onder-bestuurder der muziek, het burgerkruis van lste klas, dat hem onlangs bij koninklijk besluit toegestaan werd, over handigd worden. Daarna om 12 ure stipt, zal er concert zijn in het Park, door de muziek der brand weer, bestuurd door den heer J. Wittebroodt. Ziehier het programma 1. Soldaten marsch. 2. Fest-opening. Lortzing. 3. De karavaan, oostersche marsch. G. Asch. 4. Exelcior, ballet aria Marengo. 5. Stad en Land, mazurka. Strauss. Wij vernemen ook dat, ter gelegenheid dezer plechtigheid, de heeren onder-officieren aan hunnen collega, M. Balmaekers, een banquet aanbieden, in het Gouden Hoofd. Geen twijfel of deze vrienden zullen daar een lekker beetje en een fijn teugje binnen doen. Wij wenschen ben veel plezier. [Mouvement hygiénique.). aKenteekens bij den hond van razernij ver dacht. Moet als verdacht voorkomen 1° Alle dolende of dwalende hond, die zich aan vallend toont en de dieren of personen, die hij ontmoet, zoekt te bijten 2° Alle gekende hond, die, tegen zijnen aard, de hnisgenooten zijns meesters of de vreemde personen aanvalt zonder er door zijne rol van bewaker toe aangezet te zijn. bKenteekens aan de hondenrazernij eigen op hare verschillige tijdperken. Binst de eerste dagen harer veropenbaring, schijnt de razernij enkel eene eenvoudige onge steldheid te moeten zijn. De hond, die er aan lijdt, toont zich vooreerst droefgeestig, zwijgend en zoekt de eenzaamheidmaar ongerust en gejaagd, hij gaat en komt, legt zich neer en staat weer op, loopt rond, snuffelt, en klauwt in den grond met zijne voorste pooten; sommige stonden schijnt hij spoken te zien, werpt zich vooruit en huilt. Dan is hij niet aanvallend voor den mensch en, meerendeels, is hij nog aan zijne meesters onder worpen, jegens wie hij zich soms vriendelijker dan naar gewoonte toont, een gevoel, dat hij nog be waart, wanneer zijn wreed instinkt zich vertoond heeft. De razende hond heeft geenen afschrik van het water. Hij zoekt het, integendeel, ten einde zijn hevigen dorst te stillen, die hem kwelt, en, met het doel de onmogelijkheid, waarin hij zich be vindt, om het te drinken, te boven te komen, hij steekt te vergeefs de muil in dat vócht. Binst het eerste tijdperk der ziekte weigert hij ook het voedsel niet. Wanneer de noodwendigheid van het bijten zich begint voor te doen, hij voldoet ze eerst op leven- looze lichamen, meubelen, tapijten, schoenen, strooi, enz. De overvloed van kwijl bemerkt men dikwijls, niet gestadig, binst de razernij. De razende hond maakt met de voorste pooten dikwijls gebaren den hond eigen, die een been in de keel steken heeft. De stem is heesch, dof, en het geblaf is in een afgebroken gehuil veranderd. Maar de stem kan geheel weg zijn (stomme of geruide razernij) en dan blijft de muil open en droge. De razende hond is aan de slagen en zelfs aan de brandwonden ongevoelig. Hij is door den lust om te bijten gekweld en hij voldoet dezen soms op zijn eigen lichaam, zonder nog te zoeken de personen, die hem gemeenzaam zijn, te bijten, Hij is altijd zeer gestoord door het zien of het geblaf van een anderen hond en werpt er zich met gramschap op. De tegenwoordigheid van een gezonden hond brengt gewoonlijk denzelfden indruk teweeg op de dieren der andere soorten, die aan razernij lijden. Het valt op te merken dat die hond dan een grooten schrik vertoont en zoekt om weg te vluch ten, ten einde aan het gevaar te ontsnappen, dat zijn instinkt hem veropenbaart, wat zoo een zeker middel daarstelt om de razernij te ontdekken, die nog niet blijkbaar is bij het dier. dat ze broedt. De razende hond ontvlucht dikwijls het huis; maar, na een tot drie dagen komt hij bijna altyd bij zijnen meester terug om testerven. Wanneer hij kwaad wordt, dan is de uitdruk king van zijn wezen wreed; hij zoekt te hijten en bijt zijnen gelijke bij voorkeur aan al ander dier. Vervolgens uitgeput door zijne aanvallen van verwoedheid, gaat hij zonder zich af te keeren weg; zijn gang is waggelend; zijn staart hangt, zijn hoofd is gebogen, de oogen zijn verwilderd en de muil is open, maar hij valt weldra lam en sterft. c) Zoggen toe te dienen aan eenen persoon, door een razenden of een verdachten hond gebeten. Deeenige kans van vrijwaring voor de personen, die door een razenden hond gebeten geweest zijn is de rapste en de volledigste mogelijke uitbranding der wonden en zelfs der eenvoudigste krabben door de tand van dien hond voortgebracht. Voor de aankomst van den geneesheer, dien men in allerhaast ontbieden moet, is het noodig, in dergelijke gevallen, van de wonden te branden of te doen branden met een witgloeiend ijzer, of met zwavelzuur (vitriool), of met sterkwater, of al ander krachtdadig brandmiddel. En vooraleer te branden, moet men zorg dragen oogenblikkelijk het gebeten lid boven de wonde af te binden met eenigen stevig toegehaalden band, als het mogelijk is; men moet daarenboven de wonden uitwasschen met veel water en trachten de vloeistoffen er uit te halen met de vingers. Wanneer het lichaamsdeel, waar de wonde is, het toelaten kan, moet men nog met hetzelfde doel er eene trekpiaaster op leggen. Onder de menigvuldige en belangrijke bijdragen, welke in het Jaarboek van het Taalverbond voor 1889 verschenen, treffen wij er eene aan, getiteld: Donder en Bliksem in het Volksgeloof en getee- kenrl;Em. K. de Bom. Te midden van't warme seizoen en na de talrijke dondervlagen, die reeds over onze streek neersloegen, hadden we graag die bijdrage als actualiteit overgenomen; doch schrijver verkoos liever een praatje over zijne verhandeling. Waarom niet? Zijn wensch weze dus bevredigd Wie zich een weinig op de hoogte onzer heden- daagsche Vlaamsche Letteren houdt, zal den naam van M. de Bom of zijn pseudoniem reeds el lelijke malen ontmoet hebben in litterarische tijdsei riften, in jaarboeken en uitgaven van Taalkundige Maat schappijen, zelfs in dag- en weekbladen. Men moet dan ook hulde brengen aan den onverdroten ijver, waarmede de jonge schrijver zich toelegt op :1e be oefening onzer taai, wanneer hij ons eigenaardige schetsjes levert, de Antwerpsche zeden schildert of zich met wetenschappelijke folklore bezig houdt. Derhalve is het met een gemakkelijk te verrecht vaardigen ongeduld, dat wij uitzien naar de ver schijning van een uitgebreid werk Ons goede Vlaamsche Volk welk de hh. de Mout en de Bom aan 't persklaar maken zijn. En nu het praatje; het begin, liever: Het eerste deel van M. deBom's opstel is een uit stapje op het gebied der Goden- en Fabelleer bij de verschillige volkeren. Hij stelt hunne Donderaars voor en deelt over den godsdienst dezer laat- sten zeer aardige bijzonderheden mede. Die eere- dienst moest vrij algemeen verspreid zijn, gezien het groot getal volken dre elk hunnen bijzonderen Dondergod bezatenZeus of Jupiter bij de Grieken en Romeinen; Donar of Thor in het Noorden (Ysland, Noorwegen en andere streken van Skandi- navië); Perkunas, Pehrkons of Perkunos bij de Letten of Lithauërs; Turris bij Ehsten; Taran of Toronan bij de Kelten van Gallië en Britanje; Perun bij sommige Slavische stammen. Verder was hij bekend onder naam van Stuffo bij de Thurin- gers, Stavo (1) bij de Friezen en Blixbuller in Dit- marsen, bij de Noord-Friezen. Er bestaat echter tegenspraak tusschen Grimm (Deutsche Mythologie) en N. Westendorp (Noord- sche Mtthologik) wanneer ze voor den Dondergod der Finnen wederzijds Ukko en Carapuha opgeven ten war» de Donderaar beide namen droege. In Klein-Rusland (Ukrenen), zegt schrijver, ge looft men dat de Heer de weerspannige duivels, die hem tergen, met zijn donder straft. Dit geloof, een overblijfsel der Grieksche Mytho logie, is zeer oud. 't Is net gelijk in den strijd tus schen Jupiter en de Reuzen, deze laatste de kwade geesten verbeeldende In dit schrikkelijk gevecht der Fabelleer verdonderde de Oppergod eerst den vervaarlijken Encelade, dien hij onder den Etnaberg verpletterde, en vervolgens den gevreesden Typhon, welken hij in den afgrond der duisternissen stortte. Jupiter werd door de kunstenaars der Oudheid voorgesteld, met den bliksem in de eene en den schepter in de andere hand. Drie schichten dezes bliksems brachten het vuur voort, drie andere den (1) Hij schonk zijnen naam aan het Friesch stadje Stavoren, waar hij aanbeden werd. hagel, de drie volgende den regen en de drie la den wind. Als die twaalf straaltjes in kwamen, kregen de Ouden een onweertje van'u lang. 't Was Vulkaan en zijne eenoogige reuzen, dj, de uitgestrekte smidsen van het eiland L«mn0' groote donders van papa Jupiter vervaardigd,nS Het gebeurt soms, lezen wij verder, dat duivel zich achter een Christen verbergt - het"1 dan ook in zulk geval alleen, dat dez« getroff" wordt. Den Christen worden, in vergelding zijn zonden vergeven. 't Is toch altijd dat en eene schoone consolat Nochtans moet de goede het hier weeral voorrf kwade bekoopen. We konden niet nalaten te <j ken aan een gelijkaardig feit, verhaald door g/' riste Parny, in La Guerre des Dieux. De twetj zang, onder andere, gewaagt van een priester ff' door eenen baanstrooper aangevallen wordt. God/ Vader, den aanslag ziende, slingert in eene fijj coleere zijnen donder naar den boosdoener. dK( blijft ongedeerd en zet het op een loopenterwijld pastoor, ten gevolge van een slacht mikken door God den Vader, mors dood gegooid wordt waarop deH. Geest heel spiritueel zegt: Désormais vous prendrez vos lunettes. Thor (Donar of Thoenar), de Dondergod de, Noordsche Fabelleer, gelijk wij het hierboven j,, gen, was de oudste zoon van Odin en Jönl (,j_ Aarde) en door de Asen (Odin's familie, goden ta godinnen) hoog geacht. Hij wordt voorgesteld als een man met rooden baard en ongemeene spiet. kracht. Daarom was hij God der Kracht, meester des donders, geesel der monsters en kwade geesten Het gerucht des donders kwam voort uit het rollen zijns bronzen wagens boven de wolken. Wanneer hij den donder hanteerde, werd hij in zijn werk ge- holpen door Freyr, eene krachtvolle godheid, die zich met het hooger bestuur van winden en regen bemoeide. De bijzonderste speeldingen uit Tho»'s arsenaal waren de hamer (mjölner) met korte schacht of - of bliksem, een gordel (megingjard) om den God dubbele kracht te schenken als hij aan 't donderen ging, en een paar blikken of ijzeren handschoenen om zijnen hamer te grijpen. Was Thor missthien bang zijne vingers te verbranden? In elk geval voer(de hij eenen geitadigen strijd tegen het reuzengeslacht der Joten en Thursen (waar M. de Bom in nota h»enwijst), alsook tegen Jormungandur (wereldslang), dien hij in de God- schemering doodde. Van zijne vrouw St'f had Thor eene dochter Thrud (kracht), en hij de Jotenvrou* Jarnsara twee zoonsMagin (sterkte) en Modi (moed). Thor woonde in 't Land der kracht of sterkte (Ihrudheim) maar hij had ook een paleis Thrudwangen, in Asgard. Hij wordt voorgesteld met horens op het hoofd (gelijk Mozes? of gelijk Sint Jozef?) en een hamer in de hand (2). Den Dondergod Thor, lezen wij in M. de Bom'» opstel, werd in Tongeren, tijdens het Frankijch tijdvak, de grootste eer bewezen.Onze opzoekingen, om desaangaande eenige verdere bijzonderheden tl ontdekken, bleven vruchteloos. Werd Thor te Thorhout aanbeden? De etymolo gie des naams schijnt het te staven hout of boseh van Thor. Echter heeft men hieromtrent weinig stelligs bevestigdThorhout, lazen wij ergeni, is eene zeer oude stad, waarvan de naam doet gissen, dat zij in een boseh, aan den God Thor toegewijd, werd gesticht. Zoo beweren eenigen dat Thorhout zijnen naam te danken heeft aan Thoraldus of Thorwaldus, die als koning der Kimbren en Teutoren, 700 jaren vóór onze tijdrekening in zijne koninklijke stad Thöurout zou geheerscht hebben (3). Alhoewel dit slechts verdichtsel kan heeten, hebben wij toch ge loofd aan deze meening een plaatsje te moeten geven, om haren respectabelen ouderdom. Daarentegen houdt P. Lanssens in zijne Gkschib- denis van Thourout en Wynendale staande, dat Thorhout zijnen oorsprong aan de Heidensch» godsdienstplechtigheden der Sueven en Saksers, die zich in Menapië en Morinië gevestigd hadden, ver schuldigd is en beroept zich op het gevoelen van den geleerden Raepsaet (CEuvres compléte*, Deel III, bl. 148), die in Thourout de verbastering van Thorhalt ziet, d. i.woud aan Thor toegewijd. Men weet dat de Germanen, volgens Tacitus, van de Godheid zulk een verheven denkbeeld hadden, dat ze meenden dezelve niet onder eenige gedaant» te kunnen opvatten of tusschen muren op te sluiten. Daarom vereerden zij hunne Goden in het woud en de woestijn, te midden der natuur en gaven aan die plaatsen den naam van den God of Godin, die zij geloofden dóór te schuilen. Daarop schrijft Lanssens verder (bl. 15-17): C. J. Degrave wil dat de naam van Thor, zoon van Odin of Wodin, eëne inkorting van het woord toorn (woedende gramschap) zoude zijn, (4) waar- >i van ook donderdonderen en donderdag (4" dag der week) zijn afgeleid geweest. Men «erd» ook Thor als den God der rechtvaardigheidom welk# reden, zegt de voornoemde schrijver, Thorhalt, nu Thouroutals het heiligdom van Jupiter b#- schouwd werdt (sic), Lucus Consecratus Thor Zulks voor waarheid aannemende, zoude Odin of Wodin, schoon de vader van Jupiter, niet al» Saturnus maar als de Mercurius en Thor als de Jupiter zijn geëerd geweest. De priesters en aanbidders van Thor kenden hem zulk een groot vermogen toe dat zij geloofden (2) Naar A. Winkler Prins (Geïllustreerde Ency clopaedic) en E. Géruzez Petit cours de Mytho logie. (3) Meening van Gramayus en Meyerus, alsook van Sanderus in Flandria illustrata, Deel I, bl-15' (4) C. A, Serrure neemt liever donder voor Tht (Flandria, 3" jaar, bl. 627-628).

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1889 | | pagina 2