VAR IJPEREN EN HET ARRONDISSEMENT. PolitiekNieuws-, Handels- en Annoncenblad. Zeer belangrijk bericht. LIEFDE en DWEEPZUCHT. Zaterdag 10" September 1892. Nummer 37. Kloostermanieren. Abonnementsprijs voorop betaalbaar: 3 50 fr. per jaar voor de stad. 3 fr. voor den buiten. Per 6 maanden: 1 fr. 75. Annoncen» 15 cent. per drukregel. Rechte liike eerherstellingen: 1 fr. per regel. - Akkoord per jaar of per maand. 10 centiemen per nummer. Afzonderlijke nummers voor artikels, enz. 8 fr. per 100. Alle berichten van verkoopingen of andere bekendmakingen ten bureele dezer gedrukt worden eens gratis ingelijfd. De annoncen voor België, ter uitzondering der beide Vlaanderen, alsmede die voor het buitenland worden ontvangen ioor den Office de Publicité, Magdalenastraat, Brussel. Men wordt verzocht alle hoegenaamde artikels uiterlijk tegen Vrijdag middag vrij ea onderteek end toe te zenden. Artikelen ongeteekend of personnaliteitea bevattende worden niet opgenomen. Wij herinneren aan al onze vrien den dat de kiezerslijsten, die het toe komende jaar moeten dienen voor de gemeentekiezing, sedert 15" Augusti aangeplakt zijn. Al de liberalen wordeu dringend verzocht aan de Liberale Vereeniging de katholieke kiezers aan te wijzen die ten onrechte op de lijsten inge schreven zijn en de liberalen die zouden verwaarloozen zich te doen inschrijven. Walter Hervormer. Wantje, want zij was het die aan de zijde van den jongeling, haren minnaar, plaats genomen had, sprak eenige woorden met diepe droefheid in de stem. Haar gezel scheen door de smart ganseh ter neerge drukt, doch weldra, hernam hij zijne ge wone kalmte en door zijn aanmoedigend antwoord scheen het meisje nieuwen troost gevat te hebben. Met den hoek van haren ge- perkten voorschoot vaagde zij de tranen uit hare oogen weg en beiden bleven eene wijl sprakeloos. De liefde die in beider harten blaakte bracht spoedig een glimlach van heil en genot op hunne lippen teweeg. Zij gevoel den zich zoo gelukkig aan elkanders zijde.... De jongeling hield de hand der geliefde in de zijne gesloten, meer dan eens drukte hij er eenen warmen zoen op en dan bezag zij hem zco liefdevol terwijl hij haar zoete woorden in het oor fluisterde. De ondergaan de zon bracht hen plots uit den hemel der liefde tot het besef der werkelijkheid terug. Hendrik" stamelde het meisje z.ch op richtend, het is tijd om huiswaarts te kee- ren, gij weet dat ik hier tegen het verbod van vader ben en hij zal niet weten waar ik zoo lang wegblijf.... Tot Zondag dan Wantje. Oh! neen Zondag niet, Donderdag mis schien, doch wie weet zien wij elkander nog ooit weder. Misschien zal uw vader niet overbidde- lijk wezen, misschien zal hij begrijpen dat men mij gelasterd heeft, hij zal ondervinden dat ik niets beoog dan uw geluk. Koester geene ijdele hoop, lieve Hen drik, de pastoor is gister vader nog komen spreken en het is na dit bezoek dat deze mij streng verboden hoeft nog liefdebetrekkingen met u te hebben, u zelfs nog een woord toe te richten. De pastoor heeft er zelfs bijge voegd dat hij mij de biecht zal weigeren zoo ik u genegen blijf. Het is waarschijnlijk de laatste maal dat ik u zien zal. Doch nimmer, nimmer schenk ik een ander mijn hart. Zon der uwe liefde wordt het leven mij een last. Oh! ik gevoel het wel, vader zal nooit toege ven. Ware ik reeds hierboven met mijne moeder zuchtehet meisje terwijl [het bit tere tranen stortte. Wantje, spreek zoo niet, gij bedroeft mij, zegde den jongeling en hij sloot het meisje dichter aan zijn hart. Heb moedheb hoop! Morgen zal ik bij uwen vader komen, bij zal verstaan dat hetgeen de pastoor over mij gezegd heeft vuige lastertaal is, en dat men u en mij ongelukkig wil maken omdat ik getrouw blijf aan eed en plicht. Ik zal hem uitleggen waarom den pastoor mij met zijnen haat vervolgt alhoewel ik steeds mijnen godsdienstplichten naar behooren ben blijven vervullen. Wat de biecht betreft, de bisschop pen zullen hunne dwaling inzien en ons wel dra weder tot de sacramenten toelaten, Dit alles geloof ik, Hendrik, doch vader zal u niet aanhooren, hij luistert slechts naar den priester en zoolang gij voor dezen niet buigen wilt zal vader nimmer in ons huwe lijk toestemmen. Wilt gij dan dat ik mijn ontslag geve, dat ik verzake aan mijn ambt Neen! oh! neenvolbreng uwen plicht, Hendrik. Heb moed, gelukkige stonden zullen weldra aanbreken. Vaarwel Hendrik Vaarwel Wantje En beiden wisselden eenen handdruk die al de geheimen hunner ziel scheen te bevat ten, eenen handdruk zooals geliefden alleen er wisselen kunnen en dien ik vruchteloos zou trachten te beschrijven aan wien er nooit zulken gegeven noch ontvangen heeft. Toen het meisje den minnaar losliet, was zij bleek als marmer, zij wankelde op hare beenen en tranen leekten langs hare wangen de jon geling ook was niet min door de smart inge nomen doch zijne karaktersterkte behield de bovenhand. Beiden vertrokken langs verschillige rich tingen doch gedurig keerden zij zich om, steeds dachten zij elkander eenen laatsten blik toe te werpen. De jongeling stond weldra stil, zette zich neder op eene hoogte, drukte het hoofd tus schen beide handen als wilde hij het verplet teren en gaf zich ten volle aan zijne droef heid over. Aan den hoek gekomen, waar de weg de duinen verlaat om, kronkelend door de velden heen, het dorp te bereiken, beklom Wantje eenen heuveltop en met den arm op eenen jachtpraal geleund met de hand op het hart gedrukt, als wilde zij de hevige klopping daarbinnen tot bedaren brengen, bleef zij in de verte blikken. Toen ik bij het voortzetten mijner wande ling haar voorbijtrok, was zij nog immer in dezelfde houding; hare oogen schenen uitge doofd, de arme had geene tranen meer nog immer bestaarde zij den zoo teerder gelief den, die mij, eenvoudige toeschouwer, eene zwarte stip op den glinsterenden- duintop toescheen. Dit zelfde punt was haar duur baarder dan de gansche wereld. Zij keerde zich niet eens om, zij hoorde het gerucht mijner voetstappen niet toen ik haar voorbijtrok; gansch haar leven scheen op dit oogenblik met haar bloed in het harte opgesloten te liggen. Zij stond daar roerloos, men badde haar genomen voor eene maagd die door den bliksem getroffen, bij de minste aanraking of bij het zachtste windjen in stof zou vervliegen. Wordt voortgezet.) HET WEEKBLAD I i» <m (VERVOLG). Voor wat het eerste punt betreft, zonder het recht van Barbara Warlop te loochenen, houdt madame Popelier vol dat de kosten van onderhoud der religieuse gedurende haar verblijf in het kloos ter en de uitgaven veroorzaakt van hare ziekte, het bedrag van haar uitzet hadden uitgeput en dat bijgevolg haar niets meer toekwam. Voor watde schaè en intrest betretf, dame Po pelier houdt staande haar niets te verwijten te heb ben, zij schuilt achter de zienswijze der doktors, welke zij had geraadpleegd, de toestemming van Barbara Warlop aan alles wat was voorgevallen, en hare vrijwillige intrede zoowel als haar vertrek van het klooster van den goeden herder, te Rijsel, volhoudende in niets hare eer gekrenkt te hebben, haar met alle omzichtigheid mogelijk behandeld te hebben, en zich zelfs voor haar de grootste op offeringen getroost te hebben. Een vonnis werd geveld op datum 16 Mei 1891. Dit vonnis voldeed geenszins Barbara Warlop en zij komt thans uw oordeel in te roepen. Zij houdt staande dat de schade haar veroor zaakt, de schuld is van madame Popelier en dat deze schade bestaat in de ontberingen der voor- deelen en der rust, welke zij met recht verwachten mocht van het gezamentlijk leven te Merckem, of in de oneer en de schandvlek welke zij slechts moeilijk zal kunnen doen verdwijnen. Zij vraagt de herziening van de uitspraak van het eerste DOOR (1° VERVOLG). vonnis en de toewijzing harer gevolgtrekkingen in I eerste beroep. Wij zullen hier de verdediging van madame Po pelier niet herhalen, het is dezelfde welke wij reeds hooger aangehaald hebben, aangeboden voor den eersten rechter, dezelfde welke is afgeleid uit de bemerkingen van dit beroepsvonnis. Wij, wij hebben slechts onze zienswijze over dit treurig proces te doen kennen. Voor wat de weergave van het uitzet betreft, indien wij het vraagpunt moesten oplossen zouden wij geen oogenblik aarzelen gansch en geheel in voordeel van Barbara Warlop te beslissen. Het recht van weergave is onbetwistbaar. Er is eene overeenkomst tusschen Barbara Warlop en niet het klooster maar dame Popelier, overste van het klooster. De wederzijdsche overeenkomsten zijn bevat in de regels van het huis van Merckem. Het is op voet van deze wederzijdsche overeenkomsten dat het uitzet van Barbara Warlop is betaald gewor den en ontvangen door madame Popelier, welke hiervan kwijtschrift gegeven heeft. De stukken zijn in het dossier. Wij zouden eene afkorting begrijpen, indien Barbara Warlop het klooster uit haren vrijen wil verlaten had, of door haar gedrag redens tot uit sluiting had gegeven, maar het is op order van dame Popeliei' dat Barbara Warlop het kleed van religieuse heeft moeten afdoen en het klooster ver laten. Het is dus de schending van het kontrakt door dame Popelier, en zij is gehouden weergave te doen van hetgene zij ontvangen heeft. Hoe zou men eene afkorting verrechtvaardigen Maar men heeft de intresten van het uitzet van Barbara Warlop getrokken, en voor haar onder houd heeft zij haai' werk geleverd en deelgenomen aan al de lasten welke het stoffelijk en godsdienstig leven keomerken, der gemeenschap in wier mid den zij leefde. Men verbant ze, men sluit ze uit deze gemeenschap en dit zonder de minste foutdat men haar ten minste haar geld weergeve, mits zij haar kwellingen, haar werk enhare gebeden gegeven heeft. Maarmaar, wij struikelen op eene vraag van bevoegdheid, opgeworpen in beroep. Gezien, zegt gedaagde, dame Popelier, dat door ha ie dagvaarding in beroep, de eischeres de ver oordeeling der gedaagde vraagt van 1° betaling eener som van 1000 frs. beloop des uitzets; 2° beta ling eener som van 20.000 franks ten titel van schade en intrest. Gezien dat deze twee vragen voortspruiten uit twee verschillende oorzaken, de eerste voortsko- mende uit esne overeenkomst der partijen, de twee de staande gehouden uit een schadeveroorzakend eit. Gezien dat de eerste vraag strekt tot betaling eener kleinere som dan den vereischten beroeps taks; dat voor wat dit punt betreft het vonnis, ingevolge art. 23 2, der wet van 25 Maart 1876 in laatste vonnis is geveld Gelieve het den hove, het beroep onaanneembaar en niet gesteund te verklaren. De beroepster houdt staande dat de twee vragen slechts eene enkele oorzaak hebbendo schuld van dame Popelier waarvoor de beroepster vraagt 1° weergave van haar uitzet; 2° 20.000 frank schade en intrest. Gij kent allen, de leer der enkele oorzaak, en der verschillende oorzaken. Deze leer, zooals in dit ge val, vereenvoudigt zich dikwijls in eene feitelijke zienswijzelijka kwestie. Wat ons betreft, wij ge- looven aan het goed gesteunde van deze opgewor- pene uitzondering. De vraag van weergave des uitzets neemt haren oorsprong, waar In de overeenkomst gesloten (volgens ons) tus schen de twee partijen, overeenkomst verkracht, verbroken door de handelwijze van eene dezer. Het recht tot weergave des uitzets, gesteund op verkrachting der wederzijdsche overeenkomsten heeft, ons dunkens, eene gansche andere oorzaak dan de vraag der 20.000 franks schadevergoeding, steunende op eene reeks feiten waaraf men voor de gedaagde eene fout afleidt. Wij zullen op dit feit niet steunen, daar het ons van geriugen aard schijnt in vergelijking van den waarlijk belangrijken kant der z^ak. Op de Kwestie van de wedergave des uitzets be sluiten wij dus het niet ontvankelijk beroep. Indien het hof onze zienswijze niet zou aanne men, indien het, onze meening aangaande dit deel verwierp, zoo manen wij het aan, voor de redens welke wij hierboven hebben opgegeven bet oordeel van den eersten rechter te hervormen, en de ge dagvaarde, dame Popelier, te veroordeelen tot de weergave der volledige som betaald door Barbara Warlop bij hare intrede in het klooster. Voor wat den schad en intrest betreft, eerst en vooral vertoont er zich eene opwerping; zij is op gesteld en opgelost door de beroepster in hare ge volgtrekkingen van beroep. Aangezien men, ofschoon vruchteloos, zou tegen werpen dat de gedagvaarde gehandeld heeft als overste van 't klooster, dat het klooster van Merc- I leem geene burgerlijke verpersoonlijkheid geniet en dat de aangeklaagde verantwoordelijk maken i voor feiten begaan in hare hoedanigheid van over ste van 't klooster, dit verplichtingen zou bekrach tigen aangegaan door eene onbevoegde. Aangezien iedereen verantwoordelijk is over zijne fout, en dat de hoedanigheid van overste van een klooster niet voldoende is, om de gedagvaarde te doen ontsnappen aan de verantwoordelijkheid van haar niet opzettelijk vergrijp. Zulks is gansch juist, het is geenszins aan het klooster van Merckem, onherkende vereeniging, zonder wettige verpersoonlijking, dat men zich richt om schadevergoeding te bekomen. Het is aan dame Popelier persoonlijk verantwoordelijk, voor het schadeoorzakend feit dat men haar ten laste legt. Wat geeft het, dat zij gehandeld heeft als over ste van 't klooster. Is zij daarom min verantwoor delijk over de feiten van lichtzinnigheid, gebrek van voorzorgen, over de misstappen welke zij kan begaan en waarover zij de verantwoordelijkheid op haar neemt. Laten wij dus deze opwerping, welke niet als serieus kan aanzien worden, van kant, en waarvan zelfs geene sporen in de gevolgtrekkingen der aan geklaagde te vinden zijn, en komen wij tot den grond der zaak. Is dame Popelier, overste van 't klooster te Merckem schuldig, heeft zij door hare schuld na deel aan de eischeres berokkend Ons dunkens beantwoord het bloot aanhalen, der feiten, hierboven gedaan, aan deze vraag. Merken wij eerst en vooral aan dat dame Pope lier op haar de verantwoordelijkheid neemt der feiten, welke de eischeres aan hare schuld toewijt zij heeft het debut als dusdanig aanvaard alleen volhoudende dat zij ten beste mo0elijk had gehandeld in het belang der stoffelijke en zedelijke intresten der eischeres. Op geene enkele andere wijze heeft zij hare verantwoordelijkheid zoeken te verminderen. Zij zou het nogtans gekunnen hebben indien haar gedrag recht ware geweest zij. had het gekunnen indien op 't eerste oogenblik, zij bezorgdheid had over gehad, voor zuster Mag- dalena, zij had het gekunnen wanneer zij, niette genstaande hare protesteeriug van onschuld, haar opvolgentlijk overgaf inde handen van vijf of zes geneesheerenzij had het gekunnen wanneer zij haar heeft overgehaald het ordekleed af te leggen, wanneer zij haar hare intrede in het klooster van den goeden herder heeft bereid. Gij zult er het be wijs van vinden, indien gij het reglement va hetn

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1892 | | pagina 1