ternis te laten dat dienen kan tot de ver
heerlijking der voorouders.
Vele bladzijden onzer jaarboeken waren
duister geblevenvele gebeurtenissen onuit
gelegd of vertolkt geweest in een nadeeli-
gen zin aan de faam onzer vaderen.
't Is alzoo dat zekere kronijkschrijvers,
ja zelfs geschiedschrijvers van waarde den
oorsprong der vlaamscbe gemeenten, hunner
vrijheden, voorrechten en instellingen ge
hecht hebben aan de geweldige onderne
mingen van een onbeschaafd, woest en bloed
dorstig geslacht, dat altijd bereid was tegen
zijne vorsten op te staan.
De schrijver der Ypriana verzet zich
tegen deze verkeerde en tevens beleedigende
stelling, en, gewapend met zijne kostbare
oorkonden, herstelt hij de waarheid, ten
minste voor wat de oude gemeente Yperen
betreft.
Met onze voorouders volgens het gevoe
len der geschiedenis te herstellen, bewijst
hij, met eene groote zorgvuldigheid, dat deze
oude gemeentemannen, deze lieden die men
wilde doen doorgaan voor een onbeschoft,
ruw en wreed gepeupel; dat men zoolang
met minachting li menus communs het
klein volk noemde, mannen waren van voor
treffelijk en dapper ras, beurteling moedige
werkers en heldhaftige soldatenmanhaftige
burgers, die maar de noodige rechten en vrij
heden vergdende eene en de andere zelfs
kochten met hun goud dat zij door hunnen
arbeid vergaard hadden, of met hun bloed
dat zij voor den steun hunner wettige vor
sten, wien zij getrouw en met lijf en ziel
genegen waren tot den dood; vurig voor
alle rechtvaardige zakenvol fierheid en
vaderlandsliefde op hunne kosten die mach
tige wonderen van bouwkunde oprichtende,
die men nog niet overtroffen heeft; hunne
getouwen die in werke waren en hunne in
opbouw zijnde gebouwen verlatende om ter
verdediging hunner miskende vrijheden of
hunner bedreigde haardsteden te snellen
hunne zegevierende wapens, hunne gevrees
de goedendaags neerleggende, nadat zij de
overwinning behaald hadden, om vreedza-
melijk hun gereedschap te hernemen en door
de nijverheid de in wapeninghen en veld
slagen verloren rijkdommen weder te win
nen 1
AhMijnheeren welke belangwekken
de en leerrijke bladzijden van eerherstelling,
zooveel te verdienstelijker, zooveel te kost
baarder, dat zij onwedersprekelijk overeen
komstig zijn met do wezenlijkheid der ge
beurtenissen Want, zooa's men het met
reden heeft doen opmerken, de rechtzinnig
heid van den schrijver is zoo groet dat zijne
vurige liefde tot de geboortestad hem in
niets de liefde doet verraden die aan de
waarheid verschuldigd is.
Dus, na de stad hersteld te hebben in
haar bestuur, in hare instellingen van on
derwijs, in hare gebouwen, heeft VANDEN-
PEEREBOOM, vooraleer te sterven haar nog
willen herstellen in hare geschiedenis.
Ook die getuigenissen welke wij hem op
dit oogenblik geven, is hij gerechtigd ge
weest zich zelf te geven en te zeggen, met
eene wettige en gelukkige openhartigheid,
gelijk hij het in de voorrede der Ypriana ge
daan heeft: dat hij, bij liet eindigen van
zijne lange en arbeidzame levensbaan, de
v voldoening mocht hebben welke aan de
menschen van goeden wil de bewusthheid
geeft hunnen plicht tot het einde toe vol-
bracht te hebbendaar hij gewetensvol
zijn gansche leven aan den dienst zijner
duurbare geboortestad gewijd had. ->
Alzoo, Mijnheeren, is de uitmuntende
burger in breede trekken, maar met eene zeer
onvermogende hand, afgeschilderd, wiens
vrienden, bezorgd voor de nakomelingschap,
van nu af gedachtenis hebben willen veree
ren.
Zeker is het dat zulkdanige man, geza-
menderhand met zijne groote verstandelijke
en zedelijke kennissen, met zijn roemrijken
stoet van daden, gewrochten en diensten,
verdiende dat de Kunst, wier vurige be
schermer hij was, hem in het brons of in
het marmer deed herleven.
En nochtans, in het begin harer teedere
onderneming, heeft uwe Commissie (het valt
haar niet zwaar deze bekentenis te doen)
niet gedacht den schrijver der Ypriana een
standbeeld op te richten.
Het karakter van den gewezen magistraat
inziende, had zij eerder het inzicht een zedig
gedenkstuk, gelijk de man zelf, ter zijner
nagedachtenis op te richten.
Het lot heeft er anders over beslist.
Een Ypersche kunstenaar, wiens be
schermer en vriend VANDENPEEREBOOM
was, heeft er aan gehouden zich]van eene
schuld des harten te kwijten jegens dezen
die hem, gelijk aan zooveel anderen, de
eerste stappen in de ruwe baan der kunst
vergemakkelijkte.
't Is aan dit edel gevoel van bijzondere
dankbaarheid dat wij het gewrocht verschul
digd zijn welk gij aanstonds zult bewonde
ren, en dat, in hunne levende vormen, die
zoo sympathetische en volksminnende ge
laatstrekken van onzen oud-Burgemeester
wedergeeft.
Dat de edelmoedige kunstenaar, Mijn
heer Fiers, hier onze dankzeggingen met
onze gelukwenschen ontvangenHij kon
niet beter en niet waardiger eene levens
baan bekronen die zooveel bijval verwierf
en welke ingelijks de stad Yperen tot eere
strekt.
Er blijft ons nog een laatsten plicht te
volbrengen, Mijnheeren, 't is het Gemeente
bestuur te bedanken voor de welwillende
medehulp die het ons heeft willen verleenen
en het gedenkstuk, dat wij komen in te hul
digen, aan zijne bescherming over te laten.
De inrichtingscommissie, met die over
handiging te doen, wil zich overtuigen, Mijn
heer de Burgemeester, dat hare kostbare
offerande zal ontvangen worden met dezelf
de gevoelens als de hare.
Uwe tegenwoordigheid in deze plechtig
heid en deze van geheel den Gemeenteraad
zijn er eene verzekerende waarborg van.
De dood moet ook hare voort echten heb
ben dit, onder andere, van de grieven en
de misnoegens van meening uit te wisschen
en uit, te dooven.
Boven hetgene in VANDENPEEREBOOM
den man eener partij, den politieken tegen
strever, steeds eerlijken en edelmoedigen te
genstrever, uitmaakte, zal voortaan voor
allen de bedaarde, dankbare en bewogene
gedachtenis zweven van hetgene ook in hem
de oud-magistraat was, zoo verkleefd aan de
stad, haar weldoener en de verteller van
haren roem in het verledene.
Alzoo bedekt, beschermd door eene
vrome bezorgdheid waarvan de overheid zelf
het voorbeeld zal kunnen geven, zal de
schrijver der Ypriana blijven voortleven in
dit gedenkstuk gelijk hij zal leven in zijne
schriften, en het zal zijn beeld, omringd van
eerbied, toegelaten zijn dwars door de tijden
aan de toekomende geslachten, met de deug
den,de verdiensten die den man onderscheid
den, de bewondering, de liefde en de dank
baarheid te herhalen van dezen die zijne
tijdgenooten waren en de eer hadden zijne
vrienden te zijn.
En wanneer onze nakomelingen, door
hunne vaderen in de vereering dezer groote
nagedachtenis onderwezen, op hunne beurt
vóór dit standbeeld zullen gaan, zullen zij,
gelijk wij het heden doen, met dezelfde ge
voelens van bewogene dankbaarheid en van
burgerlijke fierheid mogen zeggenziedaar
wat beter dan een held of een groot verstand
herinnertziedaar wat de gedachtenis in
het geheugen brengt van een grooten mede
burger, bezield met de zuiverste en de vu
rigste vaderlandsliefde, die maar leefde voor
het geluk en de verheerlijking zijner duur
bare geboortestad en die, bij uitmuntend
heid, in de grootste beteekenis der woorden,
een rechtvaardig en een deugdzaam man
was.
Nauwelijks heeft M. Bossaert zijne rede
voering geëindigd, of het doek dat nog het
standbeeld bedekte valt neder en het afbeeld
sel van den doorluchtigen medeburger, dien
menigeen zich nog herinnert, vertoont zich
aan de menigte, die zich op de Vandenpee-
reboomplaats verdringt.
Alsdan verschijnt het laatste gewrocht van
den uitmuntenden beeldhouwer, M. Fiers,
een ander kind van Yperen, die schijnt zich
zeiven te hebben willen overtreffen om een
werk voort te brengen dat waardig was van
den kunstroem zijner geboortestad, en ter
zelfder tijde waardig van den man nie zoo
vele jaren van zijn leven besteedde om dien
roem te behouden en te doen aangroeien.
Het is met een innig geluk dat wij den
kunstenaar onze vurigste gelukwenschen
aanbieden.
Nadat de stadsharmonie de vaderlandsche
toonen der Brabangonne had doen weêr-
galmen en dat eene volledige stilte het alge
meen gejuich vervangen had, nam de heer
Schepen Colaert het woord in den naam van
het Stadsbestuur en sprak met krachtige
stem de volgende redevoering uit
Mijnheeren,
Gij hebt gelijk, heer Voorzitter, heeren
leden van het inrichtings komiteit, met dit
standbeeld onder de bescherming te stellen
van het Gemeentebestuur, de overtuiging
uit te drukken dat uwe kostelooze offerande
zal aangenomen worden in de gevoelens ge
lijkvormig aan degene die deze betooging
uwer bewondering en uwer dankbaarheid
ingeboezemd hebben.
Hoe zou het anders kunnen zijn, wan
neer het er op aankomt voor de stad een
gewrocht te aanvaarden dat door een Yper-
scken kunstenaar opgevat en uitgevoerd is
geweest en geschikt is om het geheugen van
een anderen Yperling, een onzer tloorluch-
tigste stadsgenooten voort te zetten.
Het is ook niet zonder eene wettige vol
doening te gevoelen dat de Gemeenteraad, met
uwe uitnoodiging te beantwoorden, met een
parigheid van stemmen zijner leden, besloten
heeft met u den schrijver der Ypriana te
vereeren en officiëellijk uit te roepen dat de
held van dit feest zich zeer verdienstelijk
heeft gemaakt bij zijne geboortestad en bij
zijn vaderland.
Wat is er aan gelegen dat deze die in
den naam der stad Yperen spreekt tot eene
partij behoore die deze van Alpons VAN
DENPEEREBOOM niet was
Gij hebt het gezegd, heer Voorzitter, en
wij herhalen het: een volk, eene stad ver
eeren zich met dezen te vereeren die hen
gediend hebben. Is het ook niet waar dat
eene partij zich verheft door al het billijke
dat zij doen kan voor de tegenstrijdige partij
en door de verdiende hulde te bewijzen aan
hare politieke tegenstrevers
Want indien ik poogde, door, ik weet
niet welke behendigheid van taal, de waar
heid te bewimpelen, de geschiedenis, de on
partijdige geschiedenis zou daar zijn om mij
tegen te spreken; en met haar zouden het
leven, de daden en de gewrochten van den
openbaren ambtenaar en van den schrijver
er zich tegen verzetten.
Het is de eerste maal niet, heer Voorzit
ter, dat gij gelast zijt van VANDENPEERE
BOOM te spreken. Toen gijvan af het begin
uwer redevoering, de eensgezinde betooging
van 30 September 1883 in het geheugen
bracht, hebben wij ons de wijze herinnerd
op welke gij alsdan uw eervol mandaat ver
vuld hebt. Ons algemeen gedacht is geweest
dat deze die zoo wel den schrijver der
Ypriana geroemd had, op dezelfde wijze
zou kunnen doen gelden wat in hem den
politiek man uitmaakte. Ik dank u het met
zooveel gevoel als talent en gezag te hebben
gedaan.
Gij hebt alzoo mijne taak wonderlijk
vereenvoudigd. Gij hebt mij toegelaten kort
te zijn en nog slechts eenige merkwaardige
dttden van de werken en van het karakter
van onzen uitmuntenden stadsgenoot te
herinneren.
Yperen heeft het voorrecht gehad het
daglicht of het burgerrecht te geven aan
verscheidene mannen wier gedachtenis niet
zal uitgewischt worden. VANDENPEERE
BOOM is onwedersprekelijk van dit getal
en een der doorluchtigste kinderen onzer
oude stad. Zijn naam zal in de geschiedenis
geboekt staan nevens deze van Julius Malou
en van De Haerne, waarvan gij mij zult toe
laten in deze plechtige omstandigheid de
gedachtenis op te roepen en, in het voorbij
gaande groote figuren te groeten. Gelijk zij,
ofschoon in een tegenstrijdig kamp, heeft hij
zijn leven gewijd aan d'openbare zaak.Hij had
het gehalte niet van het gewezen opperhoofd
der katholieke partij en zijn doortocht zal in
de jaarboeken van het menschdom niet af-
teekenen gelijk deze van den kanonik-afge-
vaardigde. Maar er zal gezegd worden dat,
van al zijne tijdgenooten, hij het is die zijne
geboortestad met de meeste hartstocht be
minde en haar met de meeste verkleefdheid
diende.
Het is in onze oogen gelijk in de uwe zijne
grootste verdienste en de voornaamste reden
dezer betooging.
Ik zal niet herhalen wat gij gezegd hebt,
heer Voorzitter, van de hoedanigheden en
van de besturende keimissen van VANDEN
PEEREBOOM, van de diensten die hij be
wezen heeft aan de stad in den raad der ge
meente, in dezen der provincie, in de volks
vertegenwoordiging en tot in den raad van
de Kroon. Maar dat men mij toelate te her
zeggen dat hij, in de zedigste standen gelijk
in het toppunt der eer, in den tegenspoed ge
lijk in den voorspoed, in de zegepraal en tot
inde nederlaag, zich aan zijne lieve stad
Yperen kon van nutte maken.
De tegenspoed echter kende hij niet.
Wie in het leven heeft zijn deel niet van de
beproevingenen de moeielijkheden? Maar ge
durende zijne gansche openbare levensbaan,
die zich uitstrekt van 1843 tot 1876, had hij
de kans niet hem onophoudelijk de volks
gunst te zien tegenlachen waaraan hij gevoe
lig was, de eerambten die hij niet versmaad
de zonder dezelve na te jagen, en ue alge-
meene achting die liem in zijn stil leven ver
gezelde en hem zelfs tot aan de overzijde van
het graf volgde? Indien dit het geluk is, be
kennen wij dat de man dien wij vieren niets
dan het geluk kende.
Hij kende de nederlaag. Wie kon geloo-
ven dat de politiek, ter oorzaak der diensten
die hij haar bewezen had, hem met haar
schild zou beschermen? Die burger werd de
overwonneling der politiek. Hij werd twee
maal verslagen: de eerste nederlaag werd
den Minister van 't Inwendige, door zijne
vrienden opgelegd! de tweede door zijne te
genstrevers aan den volksvertegenwoordiger.
Maar ik verhaast mij te zeggen dat de slagen
door de politiek toegebracht voor hem gele
genheden waren om zich te verheffen of lie
ver om nog grooter te worden.
De eerste nederlaag was misschien de
smartelijkste. Hij geloofde ze zelf openbaar-
lijk te moeten uitleggen vóór het land.
Rechtzinnige en overtuigde voorstander
der wet van 1842, hij wilde er de voornaam
ste grondbeginsels van toepassen, en name
lijk het onderwijs der zedeleer en van den
godsdienst aan de scholen voor volwassenen
die hij inrichtte en regelde bij het koninklijk
besluit van 1" September 1866. Hij kon niet
verstaan, zegde hij, dat de lagere dag
school en deze van 's avonds niet onder
denzelfden regel geplaatst waren.... In
dien het een plicht is de zedeleer en den
godsdienst inde eene te leeren, het kan
geene onwettelijkheid zijn dit onderwijs
in de andere te geven.
Het was billijk en logiek: maar de ge
dachten die de wet van 1842 hadden aange
raden, genoten dezelfde gunst niet meer bij
het meerendeel zijner politieke vrienden en
bij al zijne kollega's, van het Staatsbestuur.
VANDENPEEREBOOM had niet veranderd.
Maar ter oorzake zijner getrouwheid aan zijne
overtuigingen, ter oorzaak der onafhanke
lijkheid van zijn karakter.had men—-'t ishij
die liet zegt zijne inzichten en de recht
zinnigheid zijner oude en standvastige
meeningen verdachtslechts van zijn
geweten afhangende, doe wel en zie niet
omzegde hij, en hij gaf zijn ontslag liever
dan zich te onderwerpen, alzoo zijne leus
wettigende die gij wel gedaan hebt zooeven
te herinneren, heer Voorzitter, en in gulden
letters op het voetstuk van zijn standbeeld
hebt doen snijden.
Eenige jaren later werd de man des
plichts de man der opoffering. In 1876 zag
hij de volksgunst zich van hem afwenden.
Het arrondissement Yperen, die hem langen
tijd als een troetelkind behandeld had, ver
liet hem en pleegde ten zijnen opzichte wat
gij, heer Voorzitter, eene daad van politiek
ostracismus genoemd hebt.
B Ik zou niet kunnen zeggen tot hoeverre
de Volks vertegenwoordiger gevoelig was aan
den slag die hem voor altijd van de politiek
verwijderde. Maar, het zij dat zijne eerste
nederlaag hem voorbereid had de tweede te
verdragen met hem de veranderlijkheid
der menschen te toonen het zij dat op
zijne jaren hij zegt het zelf de glorie
der politiek ook hare verveling had; het zij
eindelijk dat hij in zijn verhard karakter en
in zijne rijke natuur ruime vergoedingen
vond voor de uiterlijke verliezen, evenwel is
het zeker dat VANDENPEEREBOOM zich
niet overleverde aan nuttelooze klachten,
aan schrale tegenbeschuldigingen, maar dat
hij zich edelmoediglijk onderwierp, zich als
verlost beschouwende van de werken der po
litiek, en gelukkig eindelijk de geliefkoosde
studiën te hernemen, die de aangenaamheid
zijner jeugd hadden uitgemaakt. (2)
Welken moed welke onderwerping
welk voorbeeld ook voor dezen die, overwon
nen in den strijd, zouden geneigd zijn zich
over te leveren aan de wanhoop, aan de
wraaklust, aan den haat
Wij hebben gezegd dat VANDENPEE
REBOOM altijd en overal den eerbied voor
zijne geboortestad had. De wensch haar tot
haren ouden luister te zien herbloeien was
misschien niet vreemd aan zijne aanhou
dende bezorgdheid, aan zijne onophoudelijke
vooringenomenheid.
De herinneringen van Yperen, de gebou
wen die daar staan,getuigen van onzen vroe-
geren roem,konden in zijn gedacht bijdragen
om de stad verheffen, met onophoudelijk
aan de toekomende geslachten het voorbeeld
te geven van deze diehem vooraf zijn gegaan.
Hij arbeidde dus om ze te herstellen en te
versieren.Hij was door dezelfde beweegreden
vervoerd toen hij, geheel aan zich zelve we
dergegeven, zich toelegde om dezelve in
al hunne bijzonderheden te bestudeeren, om
ze te doen uitschijnen, om onze oude instel
lingen en de daden onzer vaderen te doen
kennen, om al die schoone dingen te be
schrijven en om ze te vereeren.
Het is mogelijk dat VANDENPEERE
BOOM zich bedroog over het vermogen der
herinnering, over de macht van het voor
beeld onzer voorouders. Is liet niet een
droom, en bijna eene zinneloosheid, te geloo-
ven dat wij eens kunnen worden wat wij
over vijf eeuwen waren Maar die eerzucht
is wettig, zulke begoocheling kon vrucht
baar zijn. Laten wij hen dan aan dezen die
jong zijn en die werken zij wekken het ini
tiatief op, prikkelen de ondernemingen aan
en geven den droom dikwijls eene roemrijke
wezenlijkheid.
Ik zou vreezen uw gezegde te herhalen,
heer Voorzitter, en te schaden aan den in
druk dien uwe woorden hebben teweeg ge
bracht, indien ik wijdloopiglijk sprak over
de Yprianadat gedenkstuk welk zoo wel
den handel en wandel onzer roemrijke voor
vaders vereert. De wetenschap immers heeft
gesproken enheeft waardiglijkhu nnenuitmun-
tenden schrijver kunnen beloonen. Iedereen
roept heden uit dat indien de schrijver voor
bijzonder doelwit gehad heeft den roem zij
ner geboortestad te verhalen, de geschied
schrijver zich niet min onderscheidt door
zijne rechtzinnigheid en de liefde tot de waar
heid.
Dat er in dit overgroot werk, ware ge
wrochtvan geduld,misschien eenige dwalin
gen geslopen zijn, dit loochent VANDEN-
PEiEREBOOM niet; dat hij in zijne moeie-
üjke pogingen geholpen zij geweest, hij
neemt er behagen in het te bekennen en
recht te laten wedervaren aan wien het toe
komt; dat anderen nahem de geschiedenis
der stad schrijven, hij noodigt hen er toe uit.
Wat hoofdzakelijk is, wat onrechtvaardig
ware te miskennen, wat steeds de verdien
ste der Ypriana zal uitmaken, is dat zij
een nieuw en schitterend licht werpen op de
(l] Zittingen der Kamer van Volksvertegenwoordi
gers van id en 27 Maart 18(58.
[-2] Redevoering uitgesproken in dealgemeene iuar-
lijksche vergadering van 9 Juli 1878 dor Koninklijke
Maatschappij van Penningkunde,