verborgene of betwiste feiten, en dat dezen die na hem de loffelijke onderneming zullen beproeven in zijne studiën eene onuitputte lijke bron, eenen schat van rijkdommen van allen aard zullen vinden. i) Met die billijke hulde aan den schrijver der Ypriana te brengen, voelen wij de noodzakelijkheid ons bij hem te voegen om ii de Voorzienigheid te bedanken hem den tijd gelaten te hebben zijne zeven boek- deelen te voleinden en alzoo 't is zijne uitdrukking zeven zonen aan zijne groote familie, de stad Yperen, te hebben gegeven. i) Maar nu zijn wij aan het einde der zoo welvervulde levensbaan van onzen doorlucli- tigen voorzaat. Het was in 1883. De over- wonneling der politiek, de man des plichts en der opoffering gevoelt zich de overwonne- ling van God worden. Den dag zelf van het vijfhonderdjarig Tumdagfeest schrijft hijDe winter des levens met zijne strengheden woedt hard... Een zeventigjarige man is door de natuur en door de faculteit veroordeeld eenige j) rust te nemen in deze wereld, in afwach- ting der eeuwige rust in de andere. (3) De verwachting duurde niet lang. Bijna zonder afstand tusschen den arbeid van hier en de rust van elders, bezweek VANDEN- PEEREBOOM, kostbare relikwiën aan zijne geboortestad en eene milde gift aan de patrones van Yperen nalatende. Wat gelukkige ingeving hebt gij gehad, Mijnheeren, dit standbeeld hier, te midden der herinneringen van 't verledene te plaat sen, en er een gedenkstuk van te maken, dat gelijk zij, geëerbiedigd en vereerd zal blijven door al onze stadsgenooten! i» Ah! had VANDENPEEREBOOM kun nen of moeten voorzien dat zijne dankbare vrienden eens, niettegenstaande zijne wen- schen, dit marmer aan zijne nagedachtenis zouden oprichten, wat zou hij, edelmoedige ziel, bevredigende geest, getroffen geweest zijn zich door allen, vrienden en tegenstre vers, vereerd te zien op deze plaats die zij nen naam draagt, in de schaduw dezer ge bouwen, waarvan zijne hand of zijne pen om zoo te zeggen eiken steen heeft aangeraakt. ii Schijnt het u echter niet toe, lieve mede burgers, dat hij u eene gunst zou gevraagd hebben en gij zoudt hem dezelve niet ge weigerd hebben deze van al die nochtans voor hem zoo schoone en zoo roemrijke op schriften te zien vervangen door een woord, tot ons allen gestuurd en dat zijne gedachten, zijne droomen, zijne daden, zijne werken, geheel zijn wezen zouden vervat hebben: Voorbijganger, herinner uuwer vaderen;be min en dien uwe moeder gelijk ik haar be mind en gediend heb? Na hem, neemt de heer Ridder G. de Stuers het woord om in naam zijner vrien den, der inschrijvers en der Maatschappij van penningkunde, op zijne beurt den lof [3] Yperen en zijne Graven Leliaerls, voorrede. van Vandenpeereboom uit te spreken als volgt "Damen, Heeren, Nu kom ik, in den naam der talrijke inschrijvers, in den naam der Familie, in den naam van het groot getal verplichten van Alfons VANDENPEEREBOOM, en ik mag zeggen in den naam der gansche bevol king, als ik de menigte aanschouw die ons omringt, nog openbare bedankingen uitdruk ken aan de besturende Commissie, aan wier hoofd zich de achtbare heer advokaat Bos- saert bevindten aan het Gemeentebe stuur die de grootste hoffelijkheid aan den dag legde om de oprichting van dit schoon standbeeld te vergemakkelijken, welk, ik mag het zeggen, door de openbare dank baarheid is geschonken. In vele sleden zijn gedenkstukken, stand beelden aan weldoeners van het volk, aan vorsten, aan Staats- en oorlogsmannen, aan magistraten, aan geleerden toegewijd ge weest, maar nergens is eene gelukkigere ligging kunnen gekozen wordenzij werd bepaald voorgesteld door den Baron Sur- mont, den achtbaren Burgemeester, die wij met veel voldoening in ons midden zien. Men zou zeggen dat het standbeeld van Alfons VANDENPEEREBOOM, gelijk het gedenkstuk van Thorwaldsen, den beroem den deenschen beeldhouwer, te Kopenhagen, omringd is van zijne gewrochten of van hunne herinnering. Recht over het huis waar hij zoovele verzoekers ontving; waar hij zoovele brie ven schreef om hem te verplichten. Nevens de prachtige hoofdkerk, aan welker herstelling hij geheel zijn leven mede werkte en die dit schoon altaar van Onze Vrouw van Thuine bevat, onder het ver licht bestuur van baron Béthune gebouwd, ten gevolge eener gewichtige gift door VANDENPEEREBOOM aan de kerkfabriek gedaan. Ik groet ook den heer Van Ysendycke, den uitmuntenden huidigen bouwmeester van Sl Maartens en van de Halle. Vóór ons, de Halle, het Stadhuis, het Nieuwwerk, die prachtige praalgebouwen, hersteld of herbouwd door de onophoudende zorgen van den Schepen, den Burgemeester, den Minister en die de archieven bevat ten, welke op zoo eene geleerde wijze in orde gesteld werden, onder ingeving van VANDENPEEREBOOM, door den betreurden heer Diegerick, en zijnen zoon die de inhul diging bijwoont; en die prachtige muur schilderingen die wij verschuldigd zijn aan de aanhoudende en zegevierende aandringing van VANDENPEEREBOOM. Ik ben gelukkig hier de tegenwoordig heid te kunnen bestatigen van den heer Guffens, een der vier bewerkers dezer muur schilderingende heer Pauwels heeft zijn grooten spijt uitgedrukt zich, ter oorzake van den afstand, (hij is te Dresden) naar Yperen niet te kunnen begeven. De heeren Swertz en Delbeke, helaas! zijn dood. Hier dicht bij aan den Noord-Westhoek der Halie bevond zich de school gezegd Looye, die VANDENPEEREBOOM zijne her vorming van het lager onderwijs der stad inboezemde. Die school werd, na de stich- ling van talrijke onderwijsgestichten, dooi den achtbaren heer Vanheule, hier tegen woordig in Botermarkt veranderd, de schoon ste van België. - Wij moeten ons niet veel geweld aan doen om ons te herinneren dat op eenige stappen van ons zich de betalende meisjes school verheft, op eenen grond door VAN DENPEEREBOOM in zijn leven geschonken. En dan het Museum, dat men van hier zien kan en waar de talrijke kunstvoorwer pen zich bevinden, welke ons nagelaten zijn geweest door Alfons, gelijk allen den uit muntenden stadsgenoot eertijds noemden; zijne talrijke ordeteekens; het geschenk in 18(38 door de landbouwers van het gansclie land, ten gevolge der krachtdadige maatrege len door den Minister genomen om de plaag van den besmettenden typhus van het vee te bevechten. Eindelijk de medaliën ter eere van Alfons geslagen, namelijk: deze in 1878 aangeboden aan den schrijver der merkwaardige proef over de IJpersche Penningkunde door de er kentelijke maatschappij van Penningkunde van Belgie. die van den Minister ook een lo kaal benwam in het Paleis der Academies enden titel van koninklijke Maatschappij. Zij is hier vertegenwoordigd door den acht baren en geleerden heer Secretaris Cumont. De maatschappij rekent hare naaste buiten gewone jaarlyksche zitting te houden te IJpe- peren, in Mei 1893. Het Muzeum bezit vooral bezit vooral de medalie van 1883, den schrij ver der IJpriana, opgedragen door zijne dankbare stadsgenooten en vrienden, en welker overhandiging plechtiglijk plaats had den 30 September 1883. "Wanneer wij scheiden zullen, zult gij langs alle kanten de sporen zien der onop houdende werkzaamheid van den eersten magistraat der stad. Gij zult het slachthuis zien, bijna vóór ons =- de herstelde kerken de kazerne onze prachtige openbare wandelingen de buitenwandelingen De talrijke wegen die IJperen aan al de ge meenten van het arrondissment verbinden. de spoorwegen de vaart Leie-IJper- lée zelfs, die ontelbare diensten zal bewijzen wanneer de wetenschappen onzer ingenieurs de moeielijkheden van den grond en der gril lige natuur zal overwonnen hebben. Vandaag of morgen, zullen eenigen on der ons, wanneer zij de bijzonderheden der plechtigheid die ons vereenigt aan hunne vrienden zullen overbrieven zich herinneren dat Alfons de bevorderaar geweest is van den vrij burgerlijken maatregel der brieven- frankering aan tien centiemen. Maar de tijd is dringend. Nevens ons moest zich de heer Fiers, onze medeburger, bevinden, die zoovele kunstgewrochten voortgebracht heeft, door allen geaend. Ik bedankte zooeven de in schrijvers, maar de inschrijver bij uitmun tendheid is Fiers zelf, die ingeteekend heeft met zijn talent en met, om zoo te zeggen, zijn standbeeld aan te bieden. In alle geval, is hij de bestendige inteekenaar. Hij heeft ingeschreven aan den voet van het stand beeld. Zijn naam zal er altijd prijken nevens dezen van het Groot Kind van Yperen, dat hij voor onze oogen heeft doen herleven. Juichen wij Fiers toe, en zeggen wij BLIJFT VROOM PEEREBOOM. Alsdan voert de Stadsharmonie nogmaals de Ypriana uit, waarvan wij reeds gespro ken hebben, de stadsoverheden keeren naar I het stadhuis terug, opgeleid door de Pom piers en iedereen scheidt uiteen, gelukkig de nagedachtenis van een grooten mede burger te hebben gevierd. Om 3 ure namiddag vergadert de Maat schappij der Oud-Pompiers om, op hare beurt, hulde te gaan bewijzen aan dezen die weleer de bevelhebber van het korps was. Na zich in stoet te hebben gevormd, begaf zich deze Maatschappij, voorafgegaan van haar muziek en vergezeld van duizenden en duizenden menschen, ter plaats waar het standbeeld zich bevindt. Da&r gekomen hield de stoet stil, het muziek speelde de Braban- gonne en de heer Aug. Brunfaut, Voorzitter der Maatschappij en oud-commandant der Pompiers, legde vóór de voeten van VAN DENPEEREBOOM eene prachtige eiken kroon neder en sprak deze korte en welge paste woorden uit Mijnheeren, Ik ben gelukkig, ter gelegenheid der in huldiging van het gedenkstuk dat de Yper- lingen aan hunnen weldoener hebben opge richt, de hulde te mogen aanbieden die de oud-Pompiers aan hunnen oud-kommandant verschuldigd zijn. Wij weten allen, Mijnhee ren, wat hij voor het Pompierskorps ge daan heeft, wat moeite hij zich getroost heeft om het op eenen goeden voet te bren gen en wat al de Yperlingen in liet algemeen en de Oud-Pompiers in het bijzonder hem verschuldigd zijn. Daarom heb ik de eer in ons aller naam hem met deze kroon te vereeren, als een be wijs onzer onvergankelijke dankbaarheid. Een donderend handgeklap begroette deze kleine redevoering, de kroon werd aan de voetzuil gehecht en het muziek voerde het lied van Yperen uit, onder het bravogeroep van duizenden toeschouwers, Daarna doorwandelde de Maatschappij nog eenige straten der stad, altijd gevolgd door eene ontzaggelijke menigte, en alzoo eindig de het tweede deel van het inhuldigingsfeest.

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1892 | | pagina 8