M. Godtschalck is overleden sedert negen jaren en de gemeente Wytschaete is nog niet begiftigd met het gesticht door den erflater opgevat. Geen gevolg is gegeven geweest aan het testament voor wat het bijzonder werk aangaat dat hij voorziet. Alles schijnt inte gendeel in 't werk te zijn gelegd geweest om de uitvoering er van in gevaar testellen. En eerst en vooral mag men aan de Gods huizen van Yperen verwijten den 16 Maart 1896 de verkooping beslist te hebben van den eigendom van Wytschaete, op welken het gesticht door den erflater opgevat moest opgericht zijn. Tot hiertoe, gelukkiglijk, is de eigendom niet verkocht geweest, en de achtbare mi nister van justicie heeft mij wel willen ant woorden op de vraag die ik hem gesteld heb, dat hij de verkooping van dien eigendom maar zou toelaten wanneer de Godsbuizen bepaald hunnen keus zouden gevestigd heb ben op eenen anderen bouwgrond. Dit antwoord zou mij niet kunnen vol doen, want het is, zonder noodzakelijkheid, grootelijks tegenstrijdig met den wil door den erflater uitgedrukt. Ik weet dat het Bestuur der Godshuizen staande houdt dat de eigendom van Wyt schaete, door zijnen aard en zijn uiterlijken vjrmniet pastom de inzichten van den erf later te verwezenlijken. Ik weet ook dat dit bestuur zich ver schuilt achter een verslag, opgesteld door M. Poll, bestuurder der weldadigheidsscho- len van den Staat te Ruysselede en Beernem, welk zegt dat gemelde eigendom een do mein van pracht is; dat zelfs wanneer men de volle uitroeiing der bosschen van het do mein aanneemt, hetgeen, tussclien haakjes gezegd, de uitvoering van den wensch des erflaters onmogelijk maakt, daar hij van de kweekelingen goede boschwachters heeft willen maken, men nog rekening moet hou den dat de grond doorsneden is met uitdel vingen die de beploeging onmogelijk maken; dat het toezicht der leerlingen moeilijk zou zijn ter oorzaak van de nabijheid der ge meente, welke aan den eigendom paalt, eindelijk dat het moeilijk ware zich ter plaats de bouwmaterialen aan te schaffen, die allen zouden moeten bij het werk ver voerd zijn,'t zij uit Yperen,'t zij van eene even verwijderde plaats. Niet een mensch, die den eigendom van Wytschaete kent, zal dit verslag ernstig opnemen. Gelijk M. Thevelin, provinciaal raadslid van het kanton Meesen, zeer wel gezegd heeft in zijne interpellatie in den provincia len raad- 't Is niet aan de personen die de ligging der plaatsen kennen, dat men die pil zal doen slikken, hoe verguld zij ook zijn moge. Inderdaad, de eigendom van Wytschaete heeft eenen omvang van 54 hectaren. Hij bevat twee hofsteden te zamen 22 hectaren 83 aren 20 centiaren metende, het overige is bosch in dreven beplant. Het domein loopt langs den kiezelweg van Wytschaete naar den steenweg van Yperen op Kemmel. Van dien kiezelweg beheersctit men den ganschen eigendom en de 20 hec taren bebouwden grond die er langs loopen kunnen niet beter gelegen zijn voor de be stemming welke de erflater hen aangewezen heeft. Dat de achtbare minister tot een nieuw onderzoek der plaatsen doe overgaan en hij zal er weldra de overtuiging van hebben. Hetgeen den 11 April 1896 in den ge meenteraad van Yperen gebeurd is doet twijfel ontstaan aangaande de geschiktheid der verkooping van het domein van Wyt schaete. De Raad is aangespoord bij dringendheid de beraadslaging der Godshuizen te bekrach tigen, de verkooping van den eigendom van Wytschaete beslissende en ziehier in welke bewoordingen de voorzitter van den Raad, die toen M. Surmont de Volsberghe was, heden minister van arbeid, zich uitdrukte na de overwegingen, door den heer Poll ont wikkeld, wijdloopig te hebben, doen uit schijnen. y> Men mag verzekerd zijn, zeide hij, dat de belangen der godshuizen zullen beschermd zijn evenals de belangen der stad. De twee besturen hebben er voordeel bij dat het ge sticht Godtschalck geplaatst zij zoo niet op het grondgebied der stad, ten minste in hare onmidclelijke nabijheid, derwijze het beheer, en het toezicht te vergemakkelijken en de Ypersche lastenbetalers en den handel voor deel te doen trekken uit nabijheid van een groot gesticht van dien aard.» Hieruit schijnt te volgen dat men zich heeft laten geleiden door andere beweegre dens dan deze door M. Poll ingeroepen, en ongelukkiglijk die handelwijze schijnt gelijk te geven aan dezen die zeiden dat het ver slag van M. Poll maar een verslag op bevel zou geweest zijn. M. Van den Heuvelminister van justi cie. Ik verzoek u eenen achtbaren ambte naar geene gevoelens toe te schrijven die hij nooit gehad heeft. M. Nolf. Mijne woorden zinspelen op eene meening die in zwang is. Wat er van zij, men is alleszins gerech- j tigd eene grief te maken aan de Godshuizen j in bezit te zijn der erfenis Godtschalck se- I dert 1894 en tot nu toe het gesticht niet te hebben opgericht dat de erflater in 't zicht j had noch te Wytschaete noch elders. De achtbare minister van justicie verschoont ze j in de zitting van 29 januari 1901, zeggende: Indien het gesticht, door het testament j van M. Godtschalck verzonnen, nog niet op- j gericht is geweest, het is ter oorzake van het proces tegen de Godshuizen ingespannen door Mej. Bailleul, die gansch de roerende j fortuin voor zich eischt. Zaak die te Yperen gevonnisd is geweest den 18 januari 1899, en in beroep den 24 januari 1900. Veronderstellende dat dit proces waarlijk eene hinderpaal geweest zij, zou het kapi taal der fundatie niet moeten ongeschonden gebleven zijn en de intresten vermeerderen ln plaats daarvan, wat zien wij Dit fameus proces, dat eene hinderpaal is voor de uitvoering der wenschen van den erflater, is er geen meer wanneer het er op aankomt do kapitalen dezer fondatie te ge bruiken voor bestemmingen die, de eene haar vreemd zijn, de andere blijkbaar den wil tegenwerken duidelijk door den erflater uitgedrukt. En ik bewijs het I. Eene eerste geldsom is voorafgenomen op de fundatie Godtschalck den 20 Novem ber 1896. Op dien datum beslist het bestuur der GodshuizenHet grootste getal der aan te nemen kinderen in de weezenschool (van Yperen) op 80 te brengen eri er zooveel mo gelijk de weezen of verlatene kinderen te plaatsen die nu ten huize besteed zijn (en waarvan de burgerlijke godshuizen het on derhoud hadden) Beslist als uitgave op de begrooting der fundatie Godtschalck en als ontvangst op de begrootiug der Godshuizen te schrijven: 1° Op het gewone eene som van 6000 fran ken om de Godshuizen schadeloos te stellen over de vermeerdering van lasteD, die de uitvoering dezer tegenwoordige beslissing zal medebrengen. 2° Op het buitengewone eene som van 4.000 fr. voor beddingen en de kleedings- kosten der nieuwe kweekelingen. Inderdaad de Godshuizen van Yperen leg gen ten laste der fundatie Godtschalck eenen dienst die tot dan toe op hen gerust had. Deze beraadslaging die een toestand open baart, welke niet tot eere strekt aan de Godshuizen van Yperen die over een jaar- lijksch inkomen beschikken van 331.614 fr. in 1899 en volgens de laatste rekening van 400.000 fr. beantwoord geenszins aan de wenschen van den erflater. Het testament is duidelijk, het legaat is gedaan geweest met het inzicht een gesticht van landbouw-onderwijs op te richten: het gesticht bestaat nog niet en men ontgint reeds de kapitalen der fundatie. Nog meer, men beschikt ze, voor eene bestemming vreemd aan de wenschen van den erflater, aangezien men ze verteert voor een weezen- huis dat geene landbouwschool is. Dit is een onbetwistbaar misbruik, zoo veel te onmiskenbaarder dat op het huidig uur, het getal kinderen in de weezenschool opgenomen, hetzelfde gebleven is als hetge- ne van den tijd der beraadslaging. Dit getal was van 60 op 20 November 1896, heden is het nog van 66 en onder die 66 leerlingen zijn er misschien geen 20 die weezen of veriatenen zijn, voorwaarde door het testament voorgeschreven. (Verslag over den toestand van het bestuur van Westvlaanderen, zittijd 1900). II. Den 23 December 1896, neemt het be stuur der Godshuizen wiens begeerte aan gegroeid is, eene nieuwe beslissing; deze is nog zonderlinger. Het beslist Eenen eigendom, weikon het te Locre bezit en die eertijds diende voor oude man- nengesticht, bepaald aan de fundatie Godt schalck te bestemmen, voor het stichten eener huishoud en beroepschool Bijgevolg het besluit in de algemeene begrooting der Godshuizen, in het kapittel der buitengewone ontvangsten, eene som te schrijven van 67,000 franken, waarde van den eigendom van Locre, en in de begrooting der fondatie Godtschalck, in het kapittel der buitengewone uitgaven: le Eene som van 67,000 franken waar de van den eigendom van Locre 2e Eene som van 40,000 franken voor kosten van schikking en onderhoud, het bouwen eener kapel, allerhande schikkin gen (te bemerken dat de parochiekerk zich op 1 kilometer afstitnd van het gesticht be vindt); - 3e 15,000 franken voor kosten van eerste inrichting, aankoop van huisraad, beddingen, kleederen der leerlingen en ande re voorwerpen. En in het kapittel der gewone uitgaven, de som van 12,000 franken voor kosten van onderhoud der leerlingen en bestuur - kosten. Den 23 December 1896 stemde het bestuur der Godshuizen nog een crediet van 18,204 franken, te verrekenen op de middelen der fondatie Godtschalck voor het bouwen van twee slaapzalen en eene speelzaal in hot ge sticht van Locre. 't Is klaar dat deze beslissing van 26 Decem ber 1896 niet beantwoordt aan de inzichten van den erflater, die eene huishoudschool voor weezen en verlatene kinderen maar gewild heeft als ondersteuning. De Godshuizen waren eerst .en vooral verplicht een gesticht van landbouwonder wijs voor knechtjes op te richten. Zij hebben er niets van gedaan en men mag zich afvra gen of hunne beslissing van 26 December 1896 niet zal van aard zijp om de verwezen lijking van het bijzonder werk, zooals het door den erflater is opgevat geweest, in ge vaar te brengen. De tekst der beraadslaging zegt, wel is waar dat de inkomsten toereikende zullen zijn om in het onderhoud der beide scholen te voorziendit is slechts eene bevestiging waaraan het ons zal toegelaten zijn te twij felen, daar M. Godtschalck in de uitdrukkin gen zelve van zijn testament, voorbehoudin gen opstelt, op een tijdstip dat hij de aan zienlijke verminderingen niet kon voorzien die zouden gebracht worden aan het nage laten erfgoed, verminderingen die tot de som van 1.700.000 fr. beloopen hebben, zonder de verliezen te rekenen ondergaan op de verkooping zijne onroerende goederen. De Godshuizen, in plaats van zich in te nemen met de verwezenlijking van het hoofdzakelijke werk door den erflater opge vat, laten aan de fundatie Godtschalck, om er eene huishoudschool te stichten, eenen ei gendom over dien zij te Locre bezitten, ei gen sedert lang onbewoond en voorloopiglijk bezet door kinderen wier gezondheid bijzon dere zorgen eischt. Het is mogel(jk, zooals het de beraadsla ging zegt, dat de Godshuizen van Yperen eene goede zaak gedaan hebben, maar dit is eene beweegreden die de overhand niet heb ben kan op den wil duidelijk uitgedrukt door den erflater. De school van huishoudkunde moest, volgens de uitdrukking van het testament, maar eene afhankelijkheid zijn van het land- bouwgesticht, bijzonder voorwerp der fun datie. Men is ze gaan vestigen te Locre! Waarom? Wanneer e:r spraak was het tekoopstellen van den eigendom van Wytschaete te wetti gen, deed men gelden dat er belang bij was het gesticht in de onmiddelijke nabijheid der stad Yperen op te richten, omdat het beheer en het toezie ht ervan gemakkelijker zouden zijn. En door e ene onregelmatigheid die maar kan uitgelegd worden door redens van in trest, gaam de Godshuizen de school van huishoudkunde vestigen te Locre, op de fransche grens, op drie uren afstand van Yperen, te midden der velden, zonder de minste gemeenschap met de stad, terwijl Wytsohaete maar tien kilometers afgewij- derd 'is van Yperen en aan de stad verbon den ,is door eenen buurtspoorweg. Sedert 1896 hebben wij dus te Locre eene school, gesticht met de kapitalen Godt schalck. Deze school, die volgens de uitdrukking van het testament hadde moeten eene school zijn van huishoudkunde voor weezenen ver latene meisjes is niets anders dan eene soort van gezondheidsgesticht waar men ziekelijke kinderen aanneemt, zeer lofbaren dienst on getwijfeld, maar die niet beantwoord aan de wenschen van den erflater en waarvan de Godshuizen zich hadden moeten gelasten met hunne eigene middelen, die overigens zeer aanzieidijk zijn. De kinderen welke men er naartoe zendt om er goede huishoudsters, keukenmeiden, gouvernanten van te maken, zijn kwijnen de, miswassen jongens en meisjes 1 Die gewaande weezen of verlatene kinders hebben meestendeels hunne ouders, vader en moeder, of vader of moeder, die bijge staan zijn door de liefdadige gestichten der stad Yperens! Wat meer is, men aanvaardt in het ge sticht van Locre vreemde kinderen, mits betaling hunner onderhoudskosten. Ziedaar wat die vermaarde school van huishoudkunde is, op eene bepaalde wijze opgericht met de geldsommen voortkomende van het legaat Godtschalck. M. Godtschalck had insgelijks de begeerte uitgedrukt dat het gesticht zou zijnen naam dragen: het bestuur der Godshuizen heeft de school van Locre, verschuldigd aan de edelmoedigheid van eenen vrijdenker, met den naam van S' Antoniusschool gedoopt. Gerucht links). Een Koninklijk besluit, verschenen in het Staatsblad van 19 Mei 1901 bekrachtigt deze benoeming. M. de Voorzitter. Ik zal mij veroor loven u te doen opmerken, M. Nolf, dat gij den tijd aan de redenaars toegelaten, over schreden hebt. M. Nolf. M. de Voorzitter ik heb het recht te spreken gedurende een half uur, want er is kwestie in het voortkomend ge val van eene interpellatie welke ik toege stemd heb aan de begrooting van justicie te verbinden. Overigens, ik zal gedaan hebben. Het is niet al. III De burgerlijke Godshuizen van Yperen zijn eigenaars, te Yperen, van den gewezen Berg van Barmhartigheid. Dit gebouweden Lombaard geheeten, viel in puin. De Godshuizen komen de herstelling er van te beslissen. Zij hebben niets beter ge vonden dan op de fundatie Godtschalck de noodzakelijke 20.000 franken vooraf te ne men, voor de uitvoering van dat werk, on der voorwendsel dat dit gebouw zal dienen als aanhangsel aan de weezenschool! (Men lacht 't Is de aanvulling der fameuse beraadsla ging door de Godshuizen genomen den 20 November 1896, welke ik kom te ontleden. Dit z(jn doorslaande misbruiken en het is waarlijk te verwonderen dat het departe ment van justicie er geene kennis van hebbe, zooals het de achtbare minister zei in de zitting van 29 Januari 1901. M. Godtschalck is dood sedert 1892. Zijne fortuin is van 1.700.000 fr. verminderd. De Staat heeft er zijn deel van genomen en de burgerlijke Godshuizen van Yperen eindigen met de verwezenlijking van het werk door den erflater opgevat, in gevaar te brengen. Vóór het te laat zij, vraag ik aan den achtbaren minister de zoo belangwekkende zaak, welke ik de eer gehad heb vóór de Kamer te behandelen, in handen te nemen. Ik durf hopen dat hij zal kunnen de noo- dige maatregelen nemen om de wedersa- menstelling der fundatie Godtschalck te ver zekeren en waken dat zij al hare vruchten voortbrenge voor het welzijn der weezen en verlatene kinderen, die er de eenige erfgena men van moeten blijven. [Zeer wel! links). Zitting van 26 Juni 1901. Redevoering vanM. Janson. M. Janson. Mijn achtbare collega, M. Nolf, afgevaardigde van Yperen, heeft de Kamer onderhouden in eene zeer belangrijke klaarbewezene en zeer volledige redevoe ring, over de zonderlinge beslissingen die tusschengekomen zijn nopens het legaat Godtschalck. Ik wil niet, mijnheeren, in de bijzonderhe den der zaak treden, maar ik moet zeggen dat zij iets schandaligs gehad heeftinder daad, van den eenen kant zien wij den wil

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1901 | | pagina 2