mem
miskennen van den erflater, die weleer zoo
duurbaar was voor de rechterzijde,
M. Vandan Heuvel, minister van Justi-
cie Wij hebben den wil van den erflater
in 't geheel niet miskend.
M. Janion. Ja wel, mijn collega, M.
Nolf heeft het u bewezen, en hij heeft u uit-
genoodigd er op te antwoorden.
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cie. Er zal er op geantwoord worden,
wees zonder vrees.
M. Janson. Gij zult noodzakelijk ant
woorden, maar do feiten zijn dóAr, gij zult
ze niet kunnen betwisten.
Wat wij bestadigd hebben, wij, 't is dat de
voornaamste bezorgdheid die men gehad
heeft in de uitvoering van het testament, be
staat in geestelijke gemeenten te bevoordee-
ligen. Men zegt in vele kwestiënZoekt de
vrouw; maar men zou in vele andere kwes
tiën mogen zeggenZoekt de geestelijke ge
meenten.
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cic. Er kan geene spraak zijn van geeste
lijke gemeente aangaande de weldadigheids-
school vanYperen.
M. Janson. Zoek niet het geschil te
ontwijken. Wij halen hier, klare, stipte,
zeer duidelijk bewezene feiten aan.
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cie. Verschooning, gij zult, eerst moeten
bewijzen dat de regeering het testament mis
kend heeft ten voordeele eener geestelijke
gemeente, zooals gij het komt te zeggen.
M. Janson. Dat is!
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cie. Ik vraag er het bewijs van.
M. Janson. Die feiten zijn van allen
gekend.
M. 1 anden Heuvel, minister van Justi-
cie. In 't geheele niet, het zijn bevestigin
gen die op geen een ernstigen regel steunen 1
M. Janson. Men heeft u zeer ernstige
misbruiken bekend gemaakt die bedreven
zijn geweest in de uitvoering der mildheden
wes kwestie, en ik acht dat die misbruiken
een waar schandaal uitmaken.
Ziedaar een man die een zeer eerbiediglij k
testament gemaakt heeft. Hij vraagt dat
zijne fundatiën zijnen naam dragen.
Men ziet da», dat men met het geld van
den erflater een gesticht ondersteunt dat
St. Antonius voor patroon heeft. Gelach
links en op de uiterste linkerzijde).
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cie. Maar neen. gij verwart alles.
M. Janson. De feiten zijn dahr, zij zijn
bewezen.
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cie. Men zou zeggen, dat gij over de zaak
spreekt zonder ze te kennen.
M. Janson. - Er zijn misbruiken ge
pleegd geweest die, ik herhaal het, schanda
lig zijn. Ik zal er namelijk aanhalen die ik u
uitdaag te verrechtvaardigen....
M. Vanden Heuvel, minister van Justi
cie. 't Is een voorhistorische twistj die
terugkeert tot i892 en tot 1894.
M. Janson. De tijd van spreken be
perkt zijnde, verzoek ik u mij er geen te
doen verliezen door uwe onderbrekingen,
alzoo trachtende den twist te ontwijken.
Gij zult mij dus toelaten te vervolgen.
M. Vanden Heuvel, minister van Justi
ce. ik ontwijk geenen twist, maar ik
herinner dat de feiten die gij bespreekt be
trek hebben op de jaren 1892 en 1894.
M. Lorand. De liberalen wareD niet
hier op dat tijdstip om er over te spreken.
M. Janson. Ik bestatig dat de erflater
over zijn fortuin beschikt heeft door een
testament dat de erfgenamen aangetast heb
ben. Er is een verdrag tusschengekomen en
de regeering heeft de mildheid in het ver
drag toegelaten met ten haren voordeele
eene som van 700,000 franken te bespreken
om eene weldadigheidsschool te stichten. De
overheid heeft enkel het recht toe te laten,
maar zij mag niet handelen ten haren voor
deele. Ziedaar het schandaal.
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cie, (jij spreekt zonder de bewoordingen
van het testament onder de oogen te hebben.
M. Janson. De bewoordingen zijn dkar
De erflater wijst het voorwerp aan zijner
mildheid, voorwerp dat hoogst lofwaardig
is. Hij wil eene landbouwschool inrichten
ten voordeele der arme kinderen van zijn
land en men vraagt aan den stnat de miid-
heid toe te laten, en te dezer gelegenheid
neemt de Staat vooraf op de mildheid eene
som van 700,000 fr. om eene weldadigheids-
school van den Staat op te richten, school
welke de Staat op zijne kosten hadde moeten
inrichten. Weihoe 1 Ziedaar een voogd die,
in een gegeven geval, eene toelating moet
geven, en wat doet hij? Hij bespreekt ten
zijnen voordeele eenen wijnpot van 700,000
franken! Is het niet schandalig?
M. Vanden Heuvel, minister van Justi-
cie. Het is niet zoo omdat bet testament den
Staal aanstelt, gelijk ik het zal bewijzen.
M. Janson. Nooit zult gij iets bewij
zen.
M. Verheyen. 't Is eene diefte gepleegd
ten nadeele van den arme.
M. Janson. Er is eene som van
1,7000,00 fr. verleend geweest aan de erf
genamen en de Staat heeft 700,000 fr. voor
zich genomen, derwijze dat de Staat zijne
tusschenkomst verkocht heeft voor 700.000
franken, 't is een waar schandaal en ik had
het recht er de aandacht op te trekken.
Zitting van 27 Juni 1901.
Redevoering van M. Colaert.
M. Colaert. Mijnheeren, de bespreking
opgeworpen door de achtbare heeren Nolf
en Janson, nopens het legaat door M. Godt-
schalck aan de Godshuizen van Yperen ge
daan, biedt zich heden vóór de Kamer aan
onder het aanzien van een ouden twist.
M. Godtschalck is overleden in Februari
1892; het eerste koninklijk besluit genomen
nopens het legaat is van hetzelfde jaar en
het verdrag gesloten tusschen de wettelijke
erfgenamen en de Godshuizen van Yperen,
en goedgekeurd door de Regeering, dagtee-
keDt van 1894. Men mag dus verwonderd
zijn dat deze zaak die nochtans de open
bare denkwijze veel beziggehouden heeft,
nooit het licht gezien heeft noch hier, noch
in den Senaat.
M. Buyl. Hoe wilt gij dat het vraag
stuk opgeworpen wierd? er was hier geen
enkele afgevaardigde van de Vlaanderen.
M. Colaert. Maar er waren andere af
gevaardigden en de afgevaardigden verte
genwoordigen het gansche land, WestVlaan-
deren en het arrondissement Yperen inbe
grepen.
M. Tournay. Er gebeuren veel dingen
welke men niet kent.
M. Colaert. Kent gij het feit niet?
M. Janson. Het is nooit te laat om te
zeggen wat juist is.
M. Colaert. 't Is eene andere kwestie,
maar dat men niet zegge dat men het feit
niet kende.
M. Janson. Overigens, tot heden toe
is het testament nog niet uitgevoerd;
M. Colaert. Ik vraag u verschooning
en wij zullen straks bewijzen dat het ge
deeltelijk uitgevoerd is.
M. Nolf. De Minister heeft het in de
zitting van 29 januari 1901 verklaard.
M. Colaert. De drukpers der hoofd
stad heeft zich met de kwestie beziggehou
den, zoowel als de plaatselijke drukpers, en
ik kan u artikelen mededeelen uit liberale
dagbladen getrokken, onder andere een ar
tikel van l'Etoile Beige van 25 Maart 1894.
De kwestie is des te rijper dat de liberale
denkwijze van Yperen zich ervan meester
gemaakt heeft en eene grief heeft gemaakt,
zoowel aan het stadsbestuur als aan het
bestuur der Godshuizen, gehandeld te heb
ben gelijk zij het hebben gedaan, zooals het
de achtbare heer Nolf eergisteren zelf be-
statigde, heeft de provinciale raad vaD
WestVlaanderen zich met de kwestie bezig
gehouden.
Maar het is nooit te laat zegt de achtbare
heer Jansorf, om te zeggen wat juist is. 't Is
mogelijk: maar het is te laat om terug te
komen op beslissingen die genomen en ge
deeltelijk uitgevoerd zijn. De weldadigheids-
schooi van den Staat is gedeeltelijk gebouwd
zij moet voortgezet Worden, daar de noodige
gronden door den Staat aangekocht zijn
geweest. En, .zooals het de achtbare heer
Nolf gezeid heeft, de school van huishoud
kunde voor meisjes is teLocre opgericht.
Er was dus geen reden meer op deze
kwestie terug te komen; maar aangezien
men het goed gevonden heeft er op weer te
keeren, zal hét mij toegelaten zijn te ant
woorden op de redevoeringen der heeren
Janson en Nolf, van er beknoptelijk op te
antwoorden, dewijl ik maar vijftien minu
ten meer heb en dat ik ten minste een uur
zou noodig hebben om er op eene volledige
wijze op te antwoorden.
M. de Voorzitter. De redenaars be
schikken maar over een kwartier uurs, M.
Colaert.
M. Colaert. 't Is hetgeen ik zeg, M. de
Voorzitter.
M. Smeets. Gij zoudt mogen tweemaal
het woord nemen indien het der moeite
waardis. men lacht).
M. Colaert. Indien de Kamer het mij
toelaat, ik wil wel, maar ik hoop dat zij mij
zal toelaten eenige woorden te antwoorden
op de redevoeringen van de heeren Nolf en
Janson.
M. Smeets. 't Is volgens het reglement.
M. Colaert. Wat er van zij, ik vang
onmiddelijk met de zaak aan en zal een kort
verslag der feiten geven.
Zooals het mijn achtbare collega van
Yperen gezegd heeft, heeft M. Godtschalck
aan de Godshuizen van Yperen geheel zijne
fortuin nagelaten, behalve een belangrijk
legaat, geschat op meer dan een millioen,
aan zijne huishoudstermaar al het overige
zijne onroerende goederen en het meeste
deel der waarden in portefolie, die te za-
men konden beloopen tot meer dan 4 millioe-
nen, dit alles is aan de Godshuizen van Ype
ren gelagateerd geweest, onder beding voor
gezegde Godshuizen te Wytschaete een in
stituut te stichten geschikt om de verlatene
kinderen of weezen te ontvangen eerst der
stad Yperen, dan van het arrondissement en
eindelijk van de provincie. Men zal, zegt het
testament de inrichting volledigen, volgens
het de middelen zullen toelaten, door de bij
voeging of de stichting eener school van
huishoudkunde, voor de weezen of verlatene
meisjes. De kinderen moesten opgevoed wor
den met liet doel van de knechtjes goede
landbouw werklieden te maken, bekwaam
tot alle werken van hofbouw, akkerbouw,
opzicht van bosscben en eigendommen; de
meisjes tot goede huishoudsters, keukenmei
den, gcuvernanten enz. op te leiden.
Het koninklijk besluit van 1892, bemach
tigde de Godshuizen van Yperen het legaat
te aanvaarden op voorbehoud van twee
millioenen, over welker aanvaarding er
later zou besloten zijn, terzelfder tijd als
over de eisschen der wettelijke erfgenamen.
De familie had zich inderdaad verzet tegen
de onmatigheid van het legaat gedaan aan
de Godshuizen van Yperen, en de Regeering
deelde hare meening mede, vooral wanneer
zij wist dat, onder de erfgenamen, zich een
persoon bevond die toen in nood verkeerde.
De regeering stelde dus voor het legaat
te verminderen, volgens een vast bestuurlijk
rechtstelsel, toen de erfgenamen de nietig-
van het testament vroegen, zich bijzonderlijk
steunende op dit feit dat een der getuigen
van het testament Franschman was.
Het bestuur der godshuizen dacht dat het
proces Diet gegrond was; men noemde het
niet verliesbaarmaar wij hadden uitmun
tende redens om door de rechtbanken te doen
aannemen dat Collin - het was de naam
van den getuige inderdaad vreemdeling
was, geboren zijn van eenen franscben vader
en in België niet gelot hebbende. Zonderlinge
zaak, de erflater wilde die getuige niet voor
het testament, denzelfden dag verleden als
dat waarvan bier spraak is, ten voordeele
zijner huishoudster, ten eerste omdat hij
wist dat Collin van een Franschman geboren
was, en dat hij in geen geval wilde dat het
testament, ten voordeele zijner huishoudster
gemaakt, kon vernietigd worden.
M. Janson, Wij hebben het verdrag
niet gehekeld.
M. Colaert. De erfgenamen kwamen
dus overeen met het bestuur der Godshuizen
en er werd besproken dat de som van 2 mil
lioenen die voorbehouden was geweest, zou
verdeeld worden op de volgende wijze:
1,700,000 franken aan de erfgenamen,
300,000 franken aan de Godshuizen der stad
Yperen, maar onder beding dat op hunne
1,700,000 fr. de erfgenamen aan den belgi-
schen Staat eene som van 700,000 fr. zouden
afstaan om te Yperen eene weldadigheids-
school van den Staat te bouwen.
M. Nolf. Het zijn de woorden van het
besluit die gij herinnert.
M. Colaert. Het zijn de woorden van
het verdrag tusschen de erfgenamen en de
Godshuizen, verdrag goedgekeurd door het
Koninklijk besluit.
M. Janson. Wat gehekeld wordt, 't is
dat de Staat heeft doen bespreken dat hem
700,000 fr. moesten toekomen.
M. Colaert. Gij veronderstelt wel, lieve
collega, dat ik op deze kwestie komen zal.
Ziet dus, Mijnheeren, dat de Staat tus-
schenkomt en dat de Staat aan de Godshuizen
en aan de erfgenamen zijnen wil voorschrijft
zeggende: Ik keur het verdrag goed door de
erfgenamen gevraagd, op voorwaarde dat de
700,000 fr. aan den Staat terugkomen. Mocht
hij het doen
Ziedaar inderdaad geheel het vraagstuk.
De achtbare heer Janson heeft de tus
schenkomst van den Staat eene verhandeling
geheeten. Hij is zelfs zoo ver gegaan tot te
zeggen dat het feit schandalig was. Ik zal
hem in twee woorden bewijzen dat er niets
schandalig, dat er geene verhandeling is in
de tusschenkomst van den Staat.
M. Janson die het testament van M. Godt
schalck zoo goed niet kent alsM. Nolf..,.
M. Janson. Ik ken ten volle het testa
ment. Ik heb geheel het dossier bestudeerd
vooraleer te spreken.
M. Colaert. .Zou eerst het testament
moeten gelezen hebben.
M. Janson. Ik heb 't gelezen en het
veroordeelt u.
M. Colaert. Indien gij het gelezen hebt,
gij moet bestatigd hebben dat het spreekt
van de weezen of verlatene kinderen op te
nemen eerst van de stad Yperen, dan deze
van het arrondissement en, ten laatste deze
der provincie.
Indien het proces niet tegengehouden
ware geweest door het verdrag, het zou op
de volgende vraag geloopen hebben: zijn de
Godsbuizen van Yperen bevoegd om, in het
te bouwen gesticht, de weezenkinderen van
het arrondissement en der provincie op te
nemen? Het is een zeer betwist vraagstuk
dat ik hier niet wil onderzoeken, ik heb er
den tijd niet toe. Maar de achtbare heer Le
Jeune zei met recht tot de Godshuizen van
Yperen en tot de erfgenamen: Het testa
ment spreekt van verlatene kinderen en deze
behooren mij toe. Zij mogen niet toebehoo-
ren aan de Godshuizen, vooral deze die ver
laten zijn in het arrondissement of in de
provincie.
Die verlatene kinderen bevatten twee klas
sen: Deze ter beschikking der Regeering
gesteld door de toepassing onzer strafwetten
en namelijk van het artikel 72 van het Straf
wetboek. Voor dezen heeft de Staat het
recht te zeggen dat zij zullen geplaatst wor
den in eene weldadigheidsschool.
't Is omtrent dat tijdstip dat de hervor
mingscholen van naam veranderd hebben om
weldadigheidsscholen geheeten te worden.
De kinderen worden in deze scholen aan een
anderen leefregel onderworpen als den leef
regel die vroeger gevolgd werd.
De Staat mocht dus onbetwist zeggen,
door de stem van den minister van Justicie,
dat een groot getal kinderen door den erfla
ter beoogd hem toebehoorden en dat hij uit
dien hoofde recht had in de verdeeling tus
schen te komen van hetgeen de achtbare
heer Nolf den koek genoemd heeft. Van
dèkr het stellen ter beschikking van den
Staat van eene som van 700,000 franken
door de erfgenamen afgestaan. Indien men
de meeningen van M. Le Jeune niet had wil
len uitvoeren, de familie zou de 700,000 fr.
gehad hebben en de burgerlijke godshuizen
zouden de 300,000 fr. niet gekregen hebben
begrepen in de voorbehoudene 2 millioenen.
Het verdrag was dus voordeelig voor de
Godshuizen van Yperen. Naar nnijn gedacht,
en het was ook dat van mijnen achtbaren
voorzaat, M. den baron Surmont de Volsber-
ghe, heeft de Regeering gehandeld krach
tens een recht dat onbetwistbaar blijkt.
De Regeering kende, overigens, beter dan
iemand de inzichten van M. Godtschalck.
Inderdaad, twee jaren vóór zijne dood, had
de eflater tweemaal M. Le Jeune, minister
van Justicie, bij zich geroepen, en had hem
zijn inzicht te kennen gegeven geheel zijne
fortuin aan den Staat te schenken, ten voor
deele der verlatene kinderen.
M. Janson. Wij kennen niets van dat
alles. Er is geen mondelings testament.
M. Colaert. Ik weet wel dat het testa
ment niet gewijzigd is geweest, maar ik
weet ook en ik kan het bewijzen dat
de erflater het inzicht had hetzelve te veran
deren in den zin dien ik kom aan te duiden.
In die voorwaarden heeft M. Le Jeune niets
anders gedaan dan, zooveel mogelijk, de
plannen en de gedachten van M. Godtschalck
bijgetreden met, ten voordeele van den Staat
eene som van 700,000 fr. te nemen om eene
weldadigheidsschool te bouwen te Yperen.
M. Buyl. Welke kinderen zal men in
deze school aannemen
M. Colaert. Men zal er de verlatene