kinderen aannemen.
M. Buyl. Het is strijdjg met den wil
van den erflater.
M. Colaert. Ik hoop dat men bij voor
keur zal aannemen, niet de weezen der stad
Yperen, die eerstin onze weezenscliolen en,
op vereischten ouderdom, in de gestichten
Godtschalck zullen opgenomen worden,
maar de kinderen van het arrondissement en
der provincie, en, in dat geval, zullen de in
zichten van den erflater vervuld worden,
dewijl hij de verlatene kinderen beoogde
welke de Godshuizen van Yperen het recht
niet hebben op te nemen.
In deze zaak hekelt men niet alleen de Re
geering, maar men maakt een grief aan het
bestuur der Burgerlijke Godshuizen van
Yperen het inzicht van de erflater niet v er-
wezenlijkt te hebben sedert 1892, voor wat
't bouwen van het gesticht van Wytschaete
betreft.
M. Nolf. Wij zijn het dus eens om te
bekennen dat de wenschen van den erflater
niet verwezenlijkt zijn geweest.
Ik beken, overigens, dat gij het menig
maal betreurd hebt in den gemeenteraad van
Yperen.
M. Colaert. Ten volle, maar gij weet
zoowel als ik dat Mej. Bailleul. bijzondere
erfgename van M. Godtschalck, voor het ge
recht de uitgestrektheid betwist heeft van
het legaat aan de Godshuizen gedaan, en dat
in het proces maar uitspraak gedaan is ge
weest verleden jaar door het hof van beroep
welk het vonnis van Yperen bevestigt heeft
dat voordeelig was aan de Godshuizen.
De Godshuizen konden, in afwachting, het
legaat niet uitvoeren, voor hetgeen het ge
sticht betreft te Wytschaete op te richten, f
Indien zij het gedaan hadden en het proces j
hadden verloren, zij zouden zich geruineerd
hebben. De Godshuizen waren dus tot daar
ten volle verschoonbaar.
Er is eene andere redenEene voorwaar
de van het testament zegt dat het kapitaal
niet mocht gekrenkt zijn, maar dat men de
kosten van het bouwen moest voorafnemen
op het inkomen der goederen. Nu beloopen
de tot kapitaal gemaakte inkomsten tot
500 000 fr., voldoende som om het gesticht
te bouwen.
De Godshuizen zijn tegengehouden ge
weest door eene andere beweegreden: de
vraag te weten of men het gesticht moest
plaatsen in het domein van M. Godtschalck
te Wytschaete. Heden is het bestuur der
Godshuizen wel besloten op de beslissing te
rug te komen krachtens dewelke de school
zou gevestigd zijn in eene andere plaats der
gemeente Wytschaete.
M. de Voorzitter. M. Colaert gij hebt
uwen tijd van spreken sedert eenige minu
ten reeds verteerd.
M. Colaert. Ik moet nochtans aan
dringen, M. de Voorzitter, opdat de Kamer
mij toelate gedurende nog tien minuten te
vervolgen; het geldt eene kwestie die be
handeld is geweest door twee redenaars en
die eeno zekere ontwikkeling eischt.
M. de Voorzitter. Het ware den tijd
verdubbelen die u toegestaan is aangezien gij
sedert twintig minuten spreekt. Gelief te be
merken dat de Kamer den duur der rede
voeringen bepaald heeft, omdat er verstaan
is geweest dat er maar eene korte bespre
king zou zijn. Ik noodig u dus uit te ver
korten.
M. Colaert. Ik zal het kort maken, M.
de Voorzitter, ik heb er maar voor tien mi
nuten meer.
Waar moest men het gesticht bouwen? Ik
deel de nieuwe meening van de commissie
der Godshuizen. De begeerte door eenen
erflater uitgedrukt is een bevel. Men zal het
dus te Wytschaete vestigen.
M. Poll, bestuurder der school van Ruys-
selede heeft een verslag opgesteld dat na-
deelig was voor het bouwen van het ge
sticht in den eigendom van M. Godtschalck.
M. Nolf En men heeft de verkooping
van den eigendom beslist.
M. Colaert. Maar men is op die beslis
sing wedergekeerd en men heeft besloten
niet te verkoopen.
M. Nolf. Wanneer dat? Van wanneer
is deze nieuwe beslissing?
M. Colaert. Ik heb u dezen morgend
eenen brief getoond welken de Godshuizen
aan de stad geschreven hebben om ons te
zeggen dat men het gesticht te Wytschaete
zou bouwen, in het domein van M. Godt
schalck.
Wat er van zij, ik verbind mij persoonlijk
al te doen wat in mijne macht is, als bur
gemeester der stad en lid van rechtswege
van den raad der Godshuizen, opdat het ge
sticht gemaakt worde in den eigendom van
M. Godtschalck.
M. Nolf. 't Is de veroordeeling van
het verslag van M. Poll.
M. Colaert. Niet geheel. Het is juist
dat de eigendom van M. Godtschalck in
kleine dalen ligt en dat het toezicht der
leerlingen er moeilijk zou zijnmaar men
zou rond dezen eigendom andere gronden
kunnen aankoopen hetgeen zou toelaten
het gesticht te vestigen in eene plaats bij de
aangekochte gronden.
De achtbare heer Nolf heeft andere schik
kingen gehekeld door de Godshuizen geno
men en, onder andere, de stichting eener
school te Locre. Daar nog, mijnheeren ben
ik van gedacht dat de Godshuizen op eene
gansch juiste wijze gehandeld hebben en in
het belang der fundatie Godtschalck, zoowel
als in dat hunner eigene financiën. De Gods
huizen hebben te Locre een gesticht dat
eertijds bewoond was geweest door ouder
lingen onzer Godshuizen.
Wat moest men met dat gesticht doen De
Godshuizen hebben gezegd: Wij zullende
weldadigheidsschool te Wytschaete maken,
zoohaast de inkomsten der nagelatene goe-
ren het zullen toelaten en dat het proces,
door Mej. Bailleul ingespannen zal geëindigd
zijn. Intusschen zullen wij den ondersteun
den weusch van M. Godtschalck uitvoeren.
Wij zullen de huishoudschool der meisjes te
Locre oprichten.
Wat kwaad is daaraan gelegen? M. Godt
schalck had geene plaats aangewezen voor
het bouwen der huishoudschool.
Binnen eenen zekeren tijd, die een be
paalden tijd geworden is want de plans
zijn bijna opgemaakt zal men het bouwen
van het gesticht, te Wytschaete, voor
knechtjes beginnen. Wat kwaad is er gele
gen, ik herhaal het, dat het bijgevoegd of
helpend gesticht dat de erflater gewild heeft
van nu af gevestigd zij?
Maar men heeft dat gesticht Sint Anto-
nius gesticht heheeten, welke fout! Het ge
sticht dat, volgens de begeerte van M. Godt
schalck, zijnen naam moet dragen is het ge
sticht van Wytschaete. Hij heeft niets be
sproken voor de meisjesschool voor wat zij
nen naam aangaat.
M. Janson. Zekerlijk! Waarom heeft
men de voorkeur aan Sint Antonius gegeven?
Sint Antonius heeft niets gegeven. Hij geeft
niet maar hij krijgt [Gelach links).
M. Colaert. Ik weet het niet; misschien
omdat het meeste deel dezer liefdadigheids
gestichten namen van heiligen dragen. Deze
bijzonderheid heeft in mijne oogen, weinig
belang in de zaak die bier opgeworpen is.
Men heeft dus aan het gesticht van Locre
den naam van St Antonius gegeven. Maar
dit is verre van een geestelijk gesticht te
zijn gelijk M. Janson het zegt. Het gesticht
hangt af van de Godshuizen van Yperen. Het
is door dezen bestuurd, maar het is toever
trouwd door zusters die, ik moet het ter
loops zeggen, omdat ik het onlangs bestatigd
heb, de kinderen verzorgen met eene won
derbare edelmoedigheid en oordeel. (Zeer
wel! Rechts.)
Eindelijk, Mijnheeren, de achtbare heer
Nolf heeft de uitbreiding gehekeld die gege-
is aan de wezenschool van Yperen met een
deel der geldsommen van het legaat Godt
schalck. Hij aanvaardt dat, op het eerste
zicht, er hier iets te zeggen is; maar hier
nog eens treedt men de inzichten van M.
Godtschalck bijmen moet de kinderen op
voeden vooraleer men er leerlingen van
maakt voor den landbouw, de hovenierderij
den tuinbouw. Hetzelfde voor de meisjes die
later in de huishoudschool zullen treden. In
afwachting verzorgt men op eene bijzondere
wijze de miswassen weezen-knechtjes en
meisjes te Locre, waar men, tusschen haak
jes, uitmuntende boter en kaas maakt.
Ziedaar, Mijnheeren, waarop al de heke
lingen uitkomen, tegen hetgeen men de han
delingen noemt der Godshuizen in de zaak
Godtschalck.
De achtbare heer Nolf vraagt dat de
heer minister van Justicie de noodige maat
regelen neme om de fundatie Godtschalck
weder samen te stellen, in het belang der
weezen en verlatene kinderen die er de eeni
ge erfgenamen van moeten blijven.
De verlatene kinderen van Yperen, van
bet arrondissement en van de provincie zul
len geplaatst worden in de weldadigheids-
school van den Staat te Yperen. De weezen
van Yperen en, op ondersteunende wijze,
deze van het arrondissement en van de pro
vincie, zullen te Wytschaete en te Locre
worden verzorgd bij middel der kapitalen
door M. Godtschalck nagelaten.
Er is dus op deze zaak niet weder te kee-
ren. Het legaat is, overigens, gedeeltelijk
uitgevoerd, men zou er niet meer kunnen op
terug komen, en ik hoop dat de Regeering
de maatregelen zal goedkeuren die genomen
zijn geweest om de inzichten van den erfla
ter te verwezenlijken.
Zitting van 28 Juni 1901.
Redevoering van M. Buyl.
M. Buyl. Eerst en vooral houd ik er
aan, mijnheeren, zeer kortbondig op de zaak
weder te keeren van het legaat Godtschalck,
waarvan onze achtbare collega, M. Nolf,
gisteren gesproken heeft.
Er volgt, mijnheeren, uit de strijdige be
spreking die plaats gehad heeft nopens het
testament, dat een verkeerd en strijdig ge
bruik met den wil van den erflater gemaakt
is geweest van een aanzienlijk deel van het
legaat van 4 millioenen en half, door wijlen
Godtschalck aan de Godshuizen van Yperen
gedaan.
De achtbare heer Colaert, die zich tot ad-
vokaat der Regeering en der Burgerlijke
Godshuizen aangesteld heeft, heeft zich be
paald met de verzachtende omstandigheden
te pleiten. Op al de punten die hij in de re
devoering van M. Nolf ontmoet heeft, heeft
M. Colaert gelijk gegeven aan zijnen |collega
van Yperen; er is maar oneenigheid voor
wat aangaat de som 700.000 fr. die van
hare besemming is afgehouden geweest ten
voordeele van den Staat, bewerking waar
aan M. Colaert eene uitlegging geeft welke
wij niet zouden kunnen aannemen.
Voor wat mij aangaat, ik oordeel dat het
een waar schandaal is eene Regeering, op
dat erfgoed der arme weezen van West-
Vlaanderen, eene som van 700,000 fr. te
zien voorafnemen om eene hervormings
school te bouwen bestemd om de jonge deug
nieten van het gansche land te ontvangen en
wier onderhoud uitsluitelijk op den Staat
rust.
M. Colaert heeft namelijk bekend dat M.
Nolf gelijk had toen deze aan de Godshuizen
van Yperen verweet het testament Godt
schalck averechts uitgevoerd te hebben met
de gewaande huishoudschool gesticht te
hebben vooraleer de school van landbouw
onderwijs te hebben opgericht. M. Colaert
ziet er geene zwarigheid in. Ik denk, inte
gendeel met M. No'f, dat deze manier van
handelen de uitvoering van het werk. zooals
het de erflater had opgevat, zeer twijfelach
tig maakt. Inderdaad, deze drukte reeds
voorbehoudingen uit op het tijdstip dat hij
niet kon voorzien dat men zijne fortuin zou
verminderen op de ongelooflijke wijze die
men kent.
M. Colaert is het insgelijks eens met M.
Nolf om te zeggen dat de Godshuizen van
Yperen ongelijk gehad hebben de verkoo
ping van den eigendom van Wytschaete te
beslissen en hij heeft zelfs verklaard dat de
Godshuizen van die beslissing teruggekomen
waren.
M. Colaert heeft nog bekend dat, om de
schikkingen van het testament te eerbiedi
gen, de school van landbouwonderwijs te
Wytschaete moest opgericht zijn.
Eindelijk, M. Colaert heeft de bewilliging,
die gedaan is geweest ten voordeele der wee-
zenschool van Yperen, niet als gewettigd
aanzien.
Vooraleer verder te gaan, zal ik aan den
achtbaren heer minister vragen welke maat
regelen hij denkt te nemen om de uitvoe
ring van den wil des erflaters te verzekeren
voor hetgeen de punten betreft over dewelke
eene volledige overeenstemming bestaat tus
schen MM. Colaert en Nolf?
Maar, buiten de feiten door M. Nolf aan
gehaald en door M. Colaert als echt bekend,
zijn er andere welke deze laatste niet ont
moet heeft in zijn antwoord of welke hij
maar oppervlakkig behandeld heeft en die
ik er aan houd te doen uitkomen
1° De Godshuizen hebben den wil van den
erflater miskend met te Locre eene soort
van gezondheidshuis te stichten waar men
kinderen van de beide geslachten opneemt,
ziekelijke, miswassene, waarvan vele noch
weezen noch veriatenen zijn en wiens on
derhoud op de liefdadigheidsgestichten der
stad Yperen berustte, in plaats van eene
huishoudschool voor weezen of verlatene
meisjes te bouwen, zooals het de erflater
uitdrukkelijk vroeg;
2° Met een deel van't legaat Godtschalck voor
de weezenschool van Yperen te bestemmen
heeft men dubbel den wil van den erflater
geschonden; ten eerste omdat die weezen
school noch een gesticht van landbouwon
derwijs noch eene huishoudschool is, en dan,
omdat men er vele kinderen aanneemt die
noch weezen noch verlaten zijn
3° De Godshuizen van Yperen hebben on-
eigentlijk van het legaat Godtschalck eene
som van 20.000 fr. weggenomen, bestemd
tot de herstelling van den gewezen Berg
van Barmhartigheid, onder voorwendsel de
weezenschool te vergrooten.
Uit dit alles volgt onbetwistbaar dat de
eenige geheele ingenomenheid der Godshui
zen is geweest een aanzienlijk deel van het
legaat Godtschalck te gebruiken om hunne
eigene lasten te verminderen en dit enkel
ten voordeele van kinderen tot de stad
Yperen behoorende,wanneer het klaar blijkt
uit dan tekst van het testament dat wijlen
M. Godtschalck niet heeft willen de Gods
huizen van Yperen bevoordeeligen, maar
wel twee bijzondere inrichtingen stichten,
die een bepaald doel haddeneene landbouw
school voor jongelingen en eene huishoud
school voor weezen of verlatene meisjes,
niet alleen van Yperen, maar ook van het
arrondissement en zelfs van geheel de pro
vincie.
Een groot getal gemeenten van West-
Vlaanderen beschikken over geene middelen
om de ongelukkige kinderen ter hulp te
komen welke wijlen M. Godtschalck in zijn
testament aanwees en het is eene echte roof
begaan met een aanzienlijk deel van dat le
gaat te besteden ten voordeele der Godshui
zen van Yperen,welke wijlen M. Godtschalck
niet heeft willen bevoordeeligen, daar zy
over een jaarlijkscb inkomen beschikken
van 400.000 fr.
Ik vraag dus met M. Nolf wat de minister
rekent te doen om de geheele uitvoering te
verzekeren der schikkingen bevat in het
testament van den grooten menschenvriend
die Godtschalck heette.
Zitting van 3 Juli 1901.
Antwoord van den heer minister
van Justicie.
De heer Vanden Heuvel, minister van
justitie. De klachten over de stichting
Godtschalck komen wat laatzij betreffen
daden, die dagteekenen van 1892-1894, 't
is te zeggen voor dat ik minister was, en
die niet in verband staan met deze begroo
ting. Die betreffende 't bezet Yerhaegen
zijn voorbarig, vermits ik nog geene be
slissing nam, omdat zekere inlichtingen
over den toestand der godshuizen Gee-
raardsbergen, door mij aan 't gemeentebe
stuur gevraagd, mij nog niet werden ge
geven.
Het legaat Godtschalck gebeurde ten
voordeele der godshuizen van Yperen, bij
testament van 1885, de godshuizen gelas
tende eene inrichting voor landbouwonder
wijs te stichten om de weezen en verlaten
kinderen op te nemen, vooreerst die uit de
stad en later die uit het arrondissement.
De erflater drukte de wensch uit dat,
wanneer de geldmiddelen het zouden toe
laten, men door een huishoudschool voor
weesmeisjes of verlaten meisjes die inrich
ting zou aanvullen, welke hij wenschte te
zien oprichten op zijn domein van Wyt
schaete onder den naam van den erftoe-
later.
In 1894 werd een besluit genomen door
het B departement van justitie, dat een
overeenkomst aannam tusschen het be
heer der godshuizen en de wettelijke
erfgenamen. Waarom, zoo zegt men, is de
Staat opgetreden in de verdeeling van deze
nalatenschap en deed hij zich eene som
kennen van 700,000 frank
Er kan in dit geval geen sprake zijn, zoo
als men bedenkelijk te kennen gaf, van
bevoordeeling van eene godsdienstige ver-
eeniging, want in deze zaak is geene gods
dienstige vereeniging gemengd. Waarom
stelde men het voor als eene soort van
aandeel, door den Staat binnengepalmd
De erfgenamen voerden deze taal: De gods
huizen van Yperen hebben een vermogen
dat hunne behoeften overtreftdaarentegen
bezitten sommigen onzer geen fortuin. Ove-