Werken.
Eene petitië.
De Vlaamsche Ster.
Leest dit eens Vuilblad
taald op de 700.000 fr. welke de Regeering
zich toegekend heeft in de erfenis van ge
zegden heer Godtschalck, en waarvan zij te
laat de wedergaaf gevraagd hebben door
een exploot dat kon nietig verklaard
worden.
De Commissie, gelijk men ziet, verdiende
veeleer eene strenge berisping dan lof.
Iedereen, die niet vooringenomen is, is dat
van dat gedacht.
Ook heeft het schepencollegie zorg gehad
in zijn verslag, uitgegeven den 9 Juni, de
lofrede weg te laten die onze burgemeester
aan zijne vrienden der Hospicen gegeven
had.
Merken wij hier aan dat het Journal
d'Ypres in zijn nummer van 16 Juni 1900,
rekening gevende van de zitting van den
Raad van den 9 derzelfde maand, door den
Voorzitter Colaert het volgende doet zeggen
De bijzondere commissie heeft het
ongelijk geen enkel verslag op te
stellen. Al wat ik gevonden heb is eene
x aanmerking in potlood. Aangezien er
x geen verslag was, heb ik de stukken
onderzocht en heb er zelf een gemaakt.
Wat dit laatste punt betreft, wij geloo-
ven er niets van Zijn onderzoek en ver
slag heeft zich bepaald met de cijfers aan te
halen van den hoofdinhoud der rekening.
Dit belet het Journal niet te zeggen dat
er velgt zoowel uit de rekening als uit de
begrooting, dat het bestuur wel beheerd
heeft en dat het de hulde verdient welke de
Burgemeester gebracht heeft aan den ijver
en aan de belangloosheid waarvan het be
wijs gegeven heeft.
Dit gezegd, gaan wij over tot de rekening
der Hospicen van 1899. Dit bewijsstuk neêr-
gelegd den 5 Junuari 1901, wordt goedge
keurd den 30 Maart nadien. Het beaent een
te kort op het gewone van fr. 62,206-31,
medebegrepen fr. 15.500 voorafgenomen
op de ontvangsten der fundatie Godtschalck.
De rekening van 1900 en de begrooting
voor 1902, neêrgelegd den ln Februari 1902
wordt teruggezonden naar eene toekomende
zitting. Dit voorwerp op de dagorde van 22
Maart ingeschreven wordt verdaagdDen 19
April nadien vraagt M. D'Huvettere een
nieuwen uitstel om zich in den tusschentijd
bouwen van het gesticht Godtschalck te
Wytschsete. Maar M Colaert breügt er te
gen in dat niets moet beletten te besluiten
over de rekening en de begrooting, de goed
keuring aan dit laatste dokument gegeven,
belet de goedkeuring en de toelating niet de
werken te beginnen.
De Raad begint dan te spreken over het
onderzoek der rekening en M. Colaert laat
weten met eene hoogmoedige vast
heid dat de 2" Commissie de rekenplichtig-
heid van het liefdadigheidsbestuur onder
zocht heeft. Ongelukkiglijk voor hem pro
testeert de Raadsheer D'huvettere hevig
tegen deze vermetele bewering en
bevestigt dat dit onderzoek geene
plaats heeft gehad.
Deze logenstraffing aan onzen Burge
meester gegeven, verwekt wederzijdsche op
merkingen ten gevolge van welke M. Colaert,
verlegen, jammerlijk de verzending voor
stelt dezer stukken naar de bevoegde Com
missie Deze worden dus maar den 10 Mei
nadien goedgekeurd. De rekening stelde een
tekort voor op het gewone van 51,052-43
met de leeningen gedaan op de inkom
sten Godtschalck, waarvan wij het bedrag
niet Kennen, bij gebrek door de stad
de rekeningen dezer fundatie niet
kenbaar te maken.
Eindelijk de algemeene rekening der Hos
picen van 1901 en de begrooting voor 1903,
neergelegd en naar de afdeeling van reken-
plichtigheid verzonden den 31 Januari 1903,
worden maar den 11 April nadien goedge
keurd. In de zitting van dezen dag bestatigde
wijlen M. Berghman met bitterheid, toen hij
zijn verslag maakte, dat in de zitting der 2®
Commissie, M. Yandenboogaerde alleen te
genwoordig was geweest.
Volgens de verslagen der dagbladen weten
wij dat het tekort op het gewone welk de
laatste rekening der Hospicen aanbiedt, be
loopt tot 48.502 fr. 21, maar wij weten
heden nog niet welk het bedrag is der
kredieten geput in de inkomsten der funda
tie Godtschalck.
Zonder dit hulpmiddel zouden wij
een veel aanzienlijker tekort te bestatigen
hebben. Het schepencollegie, met
hardnekkig vol te houden de reke
ningen van gezegde fundatie niet
kenbaar te maken verbergt aan het
publiek den waren flnanciëelen toe
stand der Hospicen.
Uit al hetgeen voorafgaat, volgt dat de
leden van den Raad die de bijzondere com-
missiën uitmaken ontbreken aan ijver
en toewijding. Er bestaat bij hun geen
den minsten naijver noch initiatief.
Zij overzien noch onderzoeken niets
ernstigJijk. Hunne afwezigheid op de zit
tingen bewijzen dat zij onverschillig zijn
aan al de kwestien die hun onderworpen
worden en dat zij zich niet bekommeren
met de zaken der Hospicen. Hunne rol be
paalt zich met blindelings en vol vertrouwen
goed te keuren.
Wat M. Colaert betreft, wij bestatigen
dat hij drie en zelfs viermaal hetzelfde voor
werp aan de dagorde der zittingen laat
brengen zonder zich te voren te ver -
zekeren of de bijzondere commissiën waar
op zij onderworpen zijn, opgeroepen zijn
geweest, vergaderd hebben of niet en of zij
nagezien hebben, hij laat de kerkmeesters
bestuurders der Hospicen naar hunne ma
nier handelen. Deze randen zonder be
zwaar de kapitalen der armen aan,
die zij verkwisten, zij stapelen tekorts
op tekorts, M. Colaert durft hun slecht
beheer niet hekelen noch hun de noodige
maatregelen voorschrijven om eenen zoo
beweenlijken toestand te doen eindi
gen, en dat om hen niet te kwetsen
Nog eene onregelmatigheid aan te stippen
is dat de begrootingen der Hospicen maar
goedgekeurd worden door den Gemeente
raad wanneer 4 of 5 maanden van 't jaar
vervlogen zijn, toen de helft der voorgestel
de kredieten reeds verteerd zijn.
Welke droevige bestatiging 1
Welke bestuurders
Binnen twee maanden treden wij in het
seizoen der werken.
Te dezer gelegenheid houden wjj er aan
de bijzondere aandacht te vestigen op den
hof der statie, die eenige verbeteringen zal
moeten ondergaan, waardig van eene slad
Daar de Regeering altijd de voltooiing der
vaart Lei-Yperlée uitstelt en alzoo de uit
breiding van onzen handel en onze nijver
heid üeiet, uaoiuen wij onze schoone stad
zoo aantrekkelijk mogelijk te maken door
hare wandelingen, hare hovingen en zekere
vermakenwelke een comiteit van jonge
lingen, behoorende tot al de partijen, zouden
inrichten.
't Is een gedacht dat vraagt om bestudeerd
te worden en dat zijnen weg zal maken in
dien zekere politteke mannen er geene hin
derpalen aan brengen.
Houden wij ons voor het oogenblik uit-
sluitelijk bezig met den hof der statie, die,
met eenige opofferingen te doen, de verga
derplaats der wandelaars en der liefhebbers
van muziek zou kunnen worden.
In alle steden maakt men hoven en par
ken, er zijn overal onteigeningen, en zulks
omdat het bewezen is geweest dat, hoe meer
lucht en groen er is, hoe min de sterfte
groot is.
Met de breedte der Maloulaan te behouden,
die groot genoeg is, dewijl zij acht meters
berijdbaren weg heeft, wanneer de Rijsel-
straat er maar zeven heeft, en met haar
eene evenwijdige laan te geven, die eene
grootere breedte zal vergen, opdat de buurt
spoorwegen er een gemakkelijken toegang
hebbeD, zal er grond genoeg overblijven om
een engelschen hof te maken met eene kiosk
om er in den zomer concerten te kunnen
geven.
Den hof willen veranderen in bouwgron
den ware eene gekheid en eene kleine winst-
opbrengende berekening.
Inderdaad, met van de oppervlakte van
den huidigen hof de twee lanen en de ont-
worpene straten af te rekenen, wat zal er
overblijven als bouwgrond?
Veronderstellende dat de stad nog wat
van de grond overblijft verkoopt aan 10 fr.
den meter, zal zij niet gelast worden met de
plaveiing, met het leggen der voorlanden,
met het plaatsen van riolen en met de water
leiding, waar zal de winst zijn?
Is de noodzakelijkheid om te bouwen zoo
groot dat men den hof der statie moet af
schaffen? Zou de stad den driehoek niet kun
nen benuttigen die tot werf dient aan de
Diksmuidepoort, indien er waarlijk zulke
dringende geldbehoeften bestaan?
Er zijn alleszins andere dringender wer--
ken; een dat vraagt om spoedig uitgevoerd
te worden is het leggen van den weg der
stalie naar de Capronstraathet is volstrekt
noodig dat de doorgang van den buurtspoor
weg op den Vlamertingschen steenweg
veranderd en beter verlicht zij, 't is eene
schande die plaats in den huidigen staat te
laten, 't Is eene zeer gevaarlijke plaats.
De ouders die hunne kinderen naar de
Looie zenden hebben het volgende verzoek
schrift naar het Stadsbestuur gestuurd. Een
dubbel van dit schrift is aan den Heer
Minister van onderwijs behandigd geweest;
Aan de Heer en Burgemeester, Schepenen
en Raadsleden der stad Yper.
Mijnheeren,
De ondergeteekende ouders, wier kinderen
de lessen volgen der Stadsjongensschool,
nemen de eerbiedige vrijheid u te vragen
wel te willen overgaan tot de benoeming
van een zevenden onderwijzer in die school.
Die benoeming dringt zich op ten gevolge
van den aanzienlijken aangroei van het ge
tal leerlingen. Immers sedert de afschaffing
der zevende plaats van onderwijzer telt die
school nagenoeg een honderdtal leerlingen
meer. Door dien aangroei die van jaar tot
jaar schijnt toe te nemen, zijn alle klassen
en vooral de laagste overbevolkt. Men is
reeds verplicht geweest buitengewone klas
veranderingen te doen om de onderwijzers
der laagste klassen te ontlasten. En wat is
daar het gevolg van? In elke klas zijn er
een te groot getal leerlingen, opdat de on
derwijzer met vrucht en goeden uitslag zijne
taak volbrenge. Die toestand is zooveel te
erger daar er onder die leerlingen velen
zijn, die door de te vroege klasveranderin
gen, niet bekwaam zijn om de lessen te vol
gen, daar zij de leerstof der vorige klas niet
geheel machtig zijn. De opvoeding en het
onderwijs onzer kinderen lijdt er ontegen
sprekelijk door en het is dus hoogst nood
zakelijk in dien toestand te verhelpen
Wij twijfelen overigens niet dat Gij onze
billijke en gegronde vraag gunstig zult ont
halen. Immers in 1902,. wanneer de heer
Bestuurder der aangenomene S' Aloysius-
scbcol om dezelfde redenen de aanneming
erlangde der 7de klas in die school ingericht,
hebt Gij niet geaarzeld die vraag bereidwil
lig in te willigen. Voor de Stadsjongens
school zult Gij stellig niet minder willen
doen Meer nog. De wet op het middelbaar
onderwijs legt de verplichting op de klassen
te ontdubbelen zoodra het getal leerlingen
gedurende twee naeenvolgende jaren de 40
overschrijdt. Waarom mogen er dan tot 65
leerlingen zijn in eene klas der Stadsschool
En merkt wel op dat dit getal in de laagste
klassen nog veel hooger zou geweest zijn
zonder de te vroege opschuivingen der leer
lingen, welke, zooals wij hooger zegden,
noodlottig werkt op den uitslag in die voor
waarden bekomen. Het is waar dat het van
den eenen kant de betalende scholen geldt,
waar de rijken en welstellenden hun kroost
naartoe sturen en van den anderen de kos-
telooze scholen, waar het kind van den
armen werkman gaat.
Wij durven de hoop koesteren dat Gij
zooveel belang stelt in de opvoeding en het
onderwijs onzer kinderen als in die der kin
deren van de begoede klas en dat Gij dus
bereid zijt uwe genegenheid door eene bil
lijke daad te betuigen.
Aanvaardt, Mijnheeren, de uitdrukking
onzer gevoelens van hoogachting.
Volgen 198 handteekens).
Zondag, 20 December gaf de Tooneel-
maatschappij de Vlaamsche Ster hare
tweede vertooning van het winterseizoen.
Men voerde er opLina Donders, drama
in vijf bedrijver, dio de heeren Teirlynck-
Stijns, en Den trein te laat, blijspel in één
bedrijf door E. Verschueren.
Beide stukken werden meesterlijk ge
speeld en, wij mogen zonder overdrijving
zeggen dat de Sterrelingen niet behoeven
achteruit te wijken voor de beste spelers
van beroep.
In Lina Donders treffen wij den heer
A. Nevejans aan die, door zijn wonderbaar
spel, door zijne juiste gebaren, door zijne
manhaftige houding het publiek weet te
ontroeren en somtijds te doen sidderen.
Voegt daarbij eene goede vlaamsche uit
spraak, en het zal niemand verwonderen
dat hij de lieveling geworden is van het
Ypersch publiek.
De heer Camiel Beun heeft ook bewijzen
gegeven van veel talent. Hij volmaakt zich
in alle vakken. De vaderrol welke hij in het
drama vervulde was oneindig verschillig van
deze van spo®rovrste die hij in het blijspel
vervullen moest. Het waren twee karakter
rollen van zeer verschillenden aard en toch
werden zij zeer goed opgevoerd.
De heer J. Hustynck ook heeft bewezen
dat hij het ernstige en het boertige vak
machtig is. Na in het drama den verleider
en den losbandigen jongeling verteeld te
hebben, die er slechts op uit is zijne wulp-
sche hartstochten te voldoen, zonder zich te
bekommeren om de erge gevolgen die zijne
onkieschheid konden teweeg brenger, zagen
wij hem in het blijspel zoo naïef en zoo on
schuldig optreden dat men nooit zou ge
meend hebben dat het dezelfde mensch was.
Van den heer K. Deweerdt hoeven wij
niet meer te spreken, zijn talent is reeds se
dert zoovele jaren gekend en gewaardeerd
dat het overbodig ware verder over hem uit
te weyden.
Mejuffer Zulma Devers geeft telkens be
wijzen van grooten vooruitgang. Voor het
drama] en voor het blijspel is zij even goed,
en zij moet voor geene andere tooneelkun-
stenaressen wijken.
De heer Ossieur hebben wij bewonderd in
het drama, vooral wanneer hij door wroe
ging met zinneloosheid was geslagen en de
vergiffenis kwam afsmeeken der plichtigen
die het huisgezin van baas Donders in het
ongeluk gestort hadden.
Mevr. Julia Ossieur speelde ook opperbest
hare moederrol in het drama en het naïef
melkboerinnetje in het blijspel. Zij geeft ba-
wijzen van zeer goeden aanleg en zal weldra,
indien zij zoo voortgaat, hare zuster Zulma
evenaren.
Er dient eene bijzondere melding gemaakt
te worden van het zesjarig dochtertje van
den heer Nevejans, dat met eene wonderbare
natuurlijkheid speelde in't zielroerend drama
Lina Donders. Ook werd het dapper toe
gejuicht en overhandigde de voorzitter haar
een geschenk in naam der maatschappij.
Kortom de vertooning liet niets te wen-
schen over, alles was perfekt uitgevoerd,
tot zelfs de figuratie die, men mag het zeg
gen, op onberispelijke wijze het blijspel
kwam opluisteren.
De heer Tooneelmeester der Vlaamsche
Ster haalt eere van zijne leerlingen, want,
wij mogen het zeggen, al den bijval is aan
zijne goede lessen te danken.
Jammermaar dat het stadsbestuur voort
durend alle hulp en aanmoediging aan die
dappere maatschappij blijft weigeren, onder
voorwendsel dat zij geene diensten aan de
stad bewijst. Maar wij vragen ons af welke
diensten de fransche tooneeltroepen bewij
zen die hier van tijd tot tijd komen eene
vertooning geven of die in omreis zijn. Deze
nochtans bekomen eene toelage van 75 fr.
per vertooning.
Nog eens, gelijk altyd, twee maten en
twee gewichten.
166.958 brieven en briefkaarten
zijn gedurende 't vorig jaar, bij gebrek aan
leesbaar adres, in Belgie niet kunnen besteld
worden.
Een teeken dat het getal half geletterden
nog van dag tot dag aangroeit in ons land.
En die heeren die hier, eenigen tijd gele
den op het stadhuis kwamen zetelen,waarbij
M. Colaert onzen burgemeester was, vonden
dat het verplichtend onderwijs niet noodig
was Wij moesten de bewijzen leveren hoe
veel per honderd dommerikken bestonden,
door de schuld van de kaloten die de scho
len afschaffen.
Het was niet genoeg het feit te bestati
gen waarvoor waren zij dan gekomen
Waren zij niet betaald om de voorgedragen
feiten te onderzoeken, of kwamen zij juist
om daar te zitten en wel te eten en te drin
ken, op e kosten van stad. Ik geloof van ja,
daar wij tot heden nog geene van de me»
-r -Ann van hp.t
1 wüiüT» 'b&S) rsi-w
Hcvi oi bclangrijkhoid