6 De heer Minister zegt, dat hij jaarlijks 40 millioe* uitdelgt maar hij leent tevens 110 millioen het waren eenvoudiger niet uit te delgen en maar 100 millioen uit te leenen. Tijdelijk delgt gij hoegenaamd niets uit 1 De uitdelging zal maar feitelijk en ernstig bestaan, wann eer gij uwe leenigen zult hebben ingetoomd. Wij komen op tegen die waanzinnige ondernemingen van openbare werken, welk© men meesttijds niet voltooitmen kan niet alles doen e» ondernemen. Zult gij volhouden in die handel wijze zonder overleg en samenhang Ik kom terug op het voorbeeld van de vaart van 't Centrum, dat kenschetsend is dat is een vaart waarvan de hedding sedert lang is voltooid en er zijn nog enkel ophaaltuigen noodig. Waa rom maakt men ze niet Een ander voorbeeld te Bergen heeft men een gebouw onteigend om er een postkantoor in te richten. Welnu, thans heeft me* van dat gebouw een koffiehuis gemaakt 1 Gelachlinks.) Geeft dat geen denkbeeld van de wijze waarop gij het land bestuurt Wat betreft de laste* der openbare schuld, die bedragen in 4906, 116 millioen zij beliepea in 1880, 65 millioen. Die lasten verdubbelden dus sedert 1880, zonder te rekenen, dat de heer Minister van Financiën voordeel beeft getrokken van twee omzettingen, die een vermindering van ten minste 10 mil lioen hebben bezorgd. Als men heel de begrooting den. openbare schuld neemt vinden wij de volgende cijfers 1880, '79 millioen 1906, 164 millioen. Raak ik inde war Ik verzoek den heer Minister het mij te zeggen {Gelach.) De begrooting bedraagt, na aftrek der uitgaven op order(regie) 376 millioen de helft is dus door dan dienst der openbare schuld opgeslorpt. De last der begrooting van de openbare schuld uit hoofde der leeningen bedraagt 168 millioen frank. Dat is onloochenbaar. Se heer de Smet de Naeyer. Die 168 millioen worden besteed aan uitgaven, die schier gansch den interest en, de uitdelging opbrengen. De heer MassO".Vooralsnu sprak ik niet over het gebruik, dat gij van uwe leeningen maakt... Ik betwist den uitslag van uwe Iee*inge* niet. Ik zegde daareven, dat enkele niets opbrenge*. Zijn de werken van Oostende en Zeebrugge winstgevend De heer de Smet de Naeyer. Ik beweer goed de financiën te beheeren en morgen aal ik het bewijzen. De heer MassonDe Minister van Financiën beweert, dat de regies belangrijke sommen opbregen en dat zulks voortspruit uit het feit, dat hij veel ontleend® dat bewijst niets. In werke lijkheid gaat de regie goed, vermits het verkeer toeneemt. De heer Liebaert Zoo wij voor geene 200 millioen nieuw materieel hadden gekoekt, zou dat niet zij* De heer Masson. Dat is de vraag niet 1 Heeft de Minister van Financiën met vooruitzicht gehandeld Opdat wij het weten, moet gij ons den inventaris geven door den heer Helleputte gevraagd maar gij zult hem niet indienen. De heer Helleputte zegde u, dat het land over die groote uitgaven in onrust kwam. De heer Helleputte- Ik zegde dat van alle oude en huidige ministers 't is een nationaal misbruik en de taalrijke voor beelden, die ik aanhaalde, waren eerder toepasselijk op de voor vangers van den heer de Smet de Naeyer. De heer Masson. Gij zoekt dus het uitwerksel van uwe verklaringen te verzachte* De heer Helleputte.NeenIk houd er aa» allee* te zeggen, wat is, De heer Masson. Herlees, wat ge schreeft. Gij verklaarde, uittrukkelijk, dat me* voor zekere werken zonder ophouden arbeidt, terwijl me* zekere andere schijnt te vergeten. De heer Helleputte.—Ik hb dat gezegd ia ill) en de hiel de Smet is slechts sedert 1895 aan 't. bewind. Mijn aanmerking bedoelde dus dén heer Minister van Financiën niet. De heer Hymans. - Maar vóór twee of drie jaar hebt gij uwe stelling met een merkwaardige bitterheid herhaald De heer Helleputte. Er was niets bitters in mijn aanmer kingen De heer Hymans. Omdat gij altijd glimlacht... (Gelach.) Nochtans waren uwe aanmerkingen natuurlijk op de bewind- voerende Regeering toepasselijk; anders beteekenen ze niet veel. De heer Masson. Nu een woord over het hoofdstuk betref fende het openbaar onderwijs. De heer de Trooz scheen verrukt ons te kunnen melden, dat hij een groote liefde voor het openbaar onderwijs koestert. Nooit zou men zooveel scholen of zooveel scholieren gezien hebben dan sedert de heer da Trooz aan 't bewind is. Wij zullen zien wat er van is De heer Vandervelde heeft te recht gezegd, dat de Regeering niet deed wat er diende gedaan voor het middelbaar onderwijs, dat scholen bevat, die inzonderheid door kinderen van de kleine burgerij worden bezocht. De uitgaven der Regeering voor 't middelbaar onderwijs, op de buitengewone begrooting genomen, overtreffen de som van 30,D00 fr. niet. Wanneer eene stad verbetering wil doen aan de inrichtingen, antwoordt de Regeering er is geen geld. Wat betreft het lager onderwijs heeft de heer Minister getracht te bewijzen, dat men meer dan ooit uitgeeft. De buitegewone uitgaven nu beloopen fr. 800,000 per jaar. De gewone uitgaven voor het lager onderwijs beloopen tot 26,336,000 frank verdeeld als volgtde gemeenten komen tus- schen voor 14,680,000 fr., de provinciën voor 1,022,000 de Staat voor 9,682,000 en andere voor 950,000 frank. De verdeeliug vau de tusschenkomst van den Staat is nage noeg 7 millioen voor de gemeentescholen en 2,600,000 frank voor de aangenomen scholen. Ik weet niet hoe de vermeerde ring van jaarwedden verdeeld wordt. Welnu in 1884, ontvingen de gemeenten 10,190,000 frank. Hoe is dan het cijfer van 10,190,000 frank tot 7 millioen gedaald, ondanks de vermeerde ring van het getal leerlingen en onderwijzers Niets voor de gemeenten De Regeering houdt de vermeerdering van ont vangsten over door weelde-uitgaven, maar geeft aan de gemeen ten niets; zij moeten nieuwe belastingen heffen, en wijl de meeste groote steden en groote gemeenten door anticlericalen bestuurd worden, moeten zij naar nieuwe inkomsten voor de gemeente uitzien. Beheerde Smet de Naeyer. Nooit heeft men voor de hoogescholen meer uitgegeven, als wij gedaan hebben. De heer MassonWij spreken over geen hoogescholen. Overigens, indien gij zoo gehandeld hebt dan was het omdat de hoogescholen u toebehoo-ren en dat gij er meester van zijt e» er den clericalen geest kunt inbrengen. De heer de Smet werpt mij op het hooger onderwijs en ik antwoord hem roet wat hij deed voor de mijnschool van Bergen. Onlangs, heeft de provincie Henegouw de tusschenkomst der Regeering gevraagd voor de uitgave vau 2 millioen tot het bou wen van nieuwe lokalen. Weet gij welke voorwaarden de Re geering voor hare tusschenkomst bepaald heeft Dat deze school aan haar toezicht onderworpen zou worden, doch de provincie weigerde en de Regeering heeft geen cent gegeven Voor al de scholen schenkt gij tusschen 700,000 en 800,000 frank voor de gebouwen. De liberale Regeering besteedde 10 millioen op de gewone begrooting, en gij verminderdet dat bedrag tót 7 million Daarentegen zijn de toelagen voor het privaat onderwijs ge durig toegenomen. Ziehier inderdaad de cijfers welke ik heb kunnen aanstippen Voor de aangenomen lagere scholen 2,600.000 franken, voor de aangenomen en gemeentelijke be waarscholen 730,000 franken, voorde scholen voor volwassenen 480,000 frank; te zamen 3,700,000 frank Voor de niet aange nomen lagere scholen, 2,000,000 frank; voor de niet aangeno men bewaarscholen, 530,000 frank, en voor de niet aangenomen scholen voor volwassenen 414,000 frank; te zamen, 2,900,000 frank. Ten slotte voor de normaalscholen 151,000 frank als beursen en 100,000 frank als toelagen, dus te samen 250,000 frank. Al die toelagen komen neer op het ongehoord bedrag van 6,899,000 frank. Dus in 't geheel sedert 1884, nagenoeg 110 mil lioen Dat privaat onderwijs is een partijonderwijs gericht tegen onze instellingen door geestelijke genootschappen. Een groot gedeelte van uwe toelagen gaan zelfs waarschijnlijk naar kloos terlingen uit Frankrijk verdreven. Het toezicht is allermoeilijkst, want de toelage aan de gemeen ten toegekend, wordt op naam der pastoors gesteld. De betali i; gsm and ate n der toelagen worden op naam van den pastoor gemaakt. De heer de Trooz. Ik zal u de inlichtingen geven als gij ze wenscht.

HISTORISCHE KRANTEN

Het weekblad van Ijperen (1886-1906) | 1906 | | pagina 10