Het front in 1918 en nu
Zegt, menschen, hebt gij 't front gezien
onmiddellijk nadat de vechters de wapens
hadden neêrgelegd God in den Hemel, wat
een erbarmelijk aanschouwen hier of nievers
was het de abominatie van de desolatie waar
de Evangelist van gewaagt, het deed zeer aan
't hert, het pakte in de keel, het deed weenen,
het maakte ziek.
Om dat te beschrijven behoeft men geen
pen, maar doodenknokken, geen inkt, maar
menschenbloed. Het was de dood niet, het
was erger, 't was de vunzigheid, de rotting
van de dood.
Wij zijn er doorgereden meer dan eens met
een trein die vooruitschoof, traag en onzeker
als een gids op een ijsberg, van den franschen
kant tot aan den vlaamschen kant van 't front,
en overal was 't één en gruwelijk het zelfde
een grijnzen van de naakte woestheid, brand-
puin, boomstompen, loopgraven, houwitzers,
stekeldraad, wapens, kanonschachten, een
aarde als door stuip op stuip omwoeld en
daarboven de eenzame vlucht der zwarte
raven. De steden, of wat er nog van bestond,
lagen daar alsof ze in een zak geschommeld
waren en dan weer uitgeschud. De dorpen
waren eenvoudig weg, niets meer bestond
ervan dan een puinhoop wat hooger dan den
andere.
Eertijds, wel het Vlaamsche landschap
kom, we kenden 't al te wel, maar nu eerst
weten we hoe schoon het was, en konden wij
het weerzien, we zouden 't uitschreien van
geluk
O Lavdeken, ja gij zijt maar klein
Niet grooter zag ik u geerne
En 'k zie u en 't is maar een
En 'k zie u toch zoo geerne G.G.
En nu geen boomen meer, maar stompen,
doodgeraamten geen wegen meer, maar
zompen geen land, maar een grond bezet
met duizend monster pokkeputten geene be-
vruchtbare aarde meer, maar een baaierd, een
chaos, het uitzien van een schoot die zijn
eigen ingewand naar buiten heeft gewoeld.
In mijn ooren zong 't was als een spot
ternij Gezelle's lied
A Is gij naar liet koorn luistert
Dat nu op en neder gaat,
Daar een' zivepe wind in snuistert,
Dat de lieve zonne baadt.
Stille is 't nu de zonne vonkelt
Deur de wolken, blij en blank
Milde lacht het al en monkelt
In en om mij lief en lang.
A ch 'k en gave om al het schoone
Dat de heldere zonne ziet,
Vlaanderen - Vlaanderen spant de kroone
Neen-iknog mijn Vlaanderen niet.
Als gij naar het koren luistert
En op dat doo lenveld was er geen gerucht,
geen geluid, geen vogel, tenzij onheilspellende
raven.
Het onheil was volbracht. Vlaanderen was
een kerkhof, erger nog, want nergens ont
waarde men, lijk bij andere kerkhoven, zorgen
van menschenhanden een doodsche ziellooze
woestenij.
Hoe zal men uit dien akeligen mengelkLmp
orde en vruchtbaarheid doen heropstaan
Zou ons volk den moed hebben om te
beginnen of liever te herbeginnen, want ze
wonnen dit land op de moerassen en de zee,
en Dante dichtte in zijn goddelijk spel
Gelijk de Vlaming tusschen Kadzand en de
brugsche stad, uit vreeze voor 't getij dat
naar hem toegerold komt, dammen maakte
om het water tegen te houden. (r)
(I) Divina CommediaXVe zang der Hel
Quale i Fiammenghi tra Quizzante e Bruggia
Temendo '1 fiotto che in ver lor s'avventa
Fanno lo schermo perchè II m^r si fuggia
Nota van Hel Ypersche
Den gewonnen grond mi- ken ze vruchtbaar
en veel streken van Oost-Duitschland erbij
Ze trokken er heen al zingend
Naer Oostland willen wij rijden,
Naer Oostland willen wij mee
Al over die groene heiden,
Frisc over die heiden,
Daer isser eene betere stee.
Maar was ons volk niet ontaard, had het
zijne oerkracht niet verloren
Zou het nog met li fde en ingetogenheid
luisteren naar de hartkl ppingen van Moeder
Aarde, de groote voedster van het mensch-
dom
Zoo veel was toch veranderd 1
En het kwam uit het land van La terre
qui meurt (2) waar La grande amie te
vergeefs schijnt te roepen tot hare ontrouwe
kinders Restez chez vous
Maar nog meer
Ons land was niet alleen verwoest, het- lag
onveilig.
Het was niet alleen zijn akelig uitzicht dat
den terugkeerenden onwelkom hiet, ook de
onveiligheid van weg en woonste was een
ijzige grim die hem terughield.
Waar er lijken zijn, verzamelen de gieren,
zeggen onze heilige boeken Oü il y a du
miel il y a des abeilles er was buit al
was 't een reeuwroof om eraan te geraken, al
moest men lijken schenden en de vereerende
stilte van de doo 1 om te stelen, er werd ge
stolen en veel gestolen er weg gemoord over
de vall i der dorre beenderen
Er was in het verwoeste land geen tucht,
geen politie, geen gewapende macht hoege
naamd, en de dieven, de struikroovers, de
bandieten van alle rang en soort verkeken hun
kans niet en allen stolen om ter meest. Al die
sombere zwarte schande van roof op levenden
en dooden, van sluipmoord werd op den hals
geschoven van de zoogenaamde Chinks of
Annamieten, doch h rnveel van die Chinks
droegen een vlaamsche huid en vlaamschen
naam.
Geen wegen waren er, geen vervoermidde
len, geen onderkomen, niets als hier en daar
over 't verwoeste veld de witte vlekken van
de beruchte Understanden waarvan de
naam alleen vol sombere gedachtenissen klinkt
als een verdoemenis.En nochtans k.vamen de
menschen terug
Ziet, daar te midden in de heuveling van
't omwoelde land als 't ware verloren gegooid
te midden der obuskraters die vol groen sop
staan en reuzig waterwied te midden uren-
wijde aanschouwen van verlatenheid en barre
woestenij staat een berdelenkot, aaneen
getimmerd met plaatijzer, kisteberd en den
rommel door de legers achtergelaten 't staat
daar onkennelijk, onziende als een gelapte
broek en waarachtig, uit de daking gaat er
een pluimpje blauwe roök, aar. het krottig
vensterraam staan twee koperen douillen te
blinken en van achter de mijte brandhout kijkt
een kleine blonde knape, een vlaamsche jon
getje met blauwe schelmsche oogen, die klaar
en duidelijk zeggen: «Er is hier nog niemand,
maar wij zijn er algelijk
't Verschijnsel was zoo pakkend, zoo roe
rend, dat in den trein elk gezicht dit lag aan te
zien, en als moeder de vrouw buiten kwam
om het nog ongewoon aanschouwen van onzen
trein aan te staren, dan blonk in onze oogen
een vraag Maar mensch toch. hoe kun je
Hoe is 't in Gods naam mogelijk En uit
hare kijkers het antwoord 't En zijn de zeven
vette jaren niet, maar liever krotte t'huis dan
weelde onder een vreemd dak daarbij 't en
kan nu toch maar verbeteren
En wij reden door en dachten Wat is het
leven taai. Zulke waren de baanbrekers van
de terugkomst echte tentbewoners en die
(2) La Terre qui meurt, roman par René Bazin (1899),
l'une des ceuvres les plus fortes du romancier, qui y plaide
avec une émotion communicative la cause du retour a la terre.
L'action se déroule dans Ie marais vendéen, dont ie paysage
et les mceurs sont remarquableinent décrits.
iNote de La Region d'Ypres
in die woestenij, God weet waar, hun lemens-
behoef gingen zoekenen vonden.
Want ja, sommigen ten minste vatten voet
en, bleven er en zijn er nog. Velen s m okken
voor dit uitzicht. Ze hadden zich de vernieling
zoo niet algeheel voorgesteld, misschien had
den ze gedroomd dat ze alles zouden terug
vinden lijk te voren.
Neen, dat was te schrikkelijk, daar was.
geen hand aan te steken, en liever dan maar
terug in ballingschap dan hier te komen ver-,
gaan van honger of vermoord te worden en
ze gingen met de dood in hun hert naar Frank
rijk terug.
Maar de ballingen, ze kwamen terug, hoe
langer hoe meer.
Er is geen water we zullen dorst lijden.-
Er is geen brood we zullen onze riem
snoeren en vasten.
Geen hulp tegen ziekte of sterfte, geen,
geneesheer, geen priester
We zullen gezond blijven en niet dood gaan.
Met een ander woord we willen van niets,
hooren, we willen naar huis en we zullen, als
we daar eens zijn, herden wat we kunnen.
En ze kwamen altijd maar voort en 't werd
eene echte lust om te Parijs in de Noordsta
tie de treinen naar Vlaanderen te zien volstop
pen met menschen en met al 't andere 't kon
al dienst doen waar er niets meer was en
dan al zuchtend en stenend het Noorden
ingaan voerend al maar door naar 't beloofde
land
Zoo kwamen ze hoe langer hoe meer, allen,
gedreven door denzelfden moed, allen bezield
met denzelfden moed, om, als 't noodig was,
een geheel nieuw leven aan te leggen.
Groot was de vreugde bij hen die hun bezit
ongeschonden of zoo goed terug vonden. Ze
hadden zich maar neer te zetten aan den
tijdelijk verlaten heerd om er. 't huiselijk:
heerdvuur weer te doen oplaaien en alles was.
gauw vergeten in de zorg om het;heden en de
voorzorg voor later.
Maar zij die 't al verloren hadden en bij hun
terugkomst stonden voor een platgeschoten
huis, zonder vee, zonder land, voor die lag
de zware onderneming om dat alles weer uit,
den verwoesten grond te doen oprijzen.
Gij die het Vlaamsche front gezien hebt in.
'18, bezie het nu.
't ls.een tooverwerj: die grond die lag als
een verzijp met millioenen obustrechters, is
weer de groene moedergrond -van Vlaanderen,
geworden, waar de wind-overgaat streelend.
het vluwhaar van 't- kenende- koorn; overal-
blikken de stpenroode gevels en de gloedroodé
dakpannen van nieuwe hoeven en woonsteen.
Ja, en 't steekt wel een beetje, in d'oogen
van den artist da.t 't allemaal eenmalig rood,
is en nog rood- Maar ge moet er een reden,
van maken, mensch de kunst is nagerecht en'
dit..komt.er .ook als in den nood voorzien is
geworden.
Ten anderen, man van de-kunst, (lijden weêr.
en. wind. zijn uw helpers ,.en ze zullen 't land-
schap wel weer eens zijne schpone patine
terug geven alsals gij den tijd.hebt om te
wachten.
Ja, 't is jammer genoegen 't.is.zonde Godsw
van onze schoone boomen het boomvlies,
het; guldenvlies van Vlaanderen is weg en voor
hoe lang.
De stat'ge olmendreven, de, canadeesche'
populierlanen, de beuken- én bferken- en eike-
bosschen kom, m.en mag ér hiet aan peinzen.
Maar 't komt al terug, zooniet voor ons, daii
voor onze nakomelingen.
(Uit--een -voordracht van Volksvertegenwoor
diger D' HBRUTSAERTgeivkzen b jgevoegd
Koninklijke Hoog-Commissaris. (3)
rj
(3) In die hoedanigheid heeft Dr H, Brutsaep aan de geteis-
ierden onschatbare diensten bewezen.
Nota van Het Ypersche