HET YPERSCHE
St-Martin et sa décoiation intérieure
Een Engelsche Gedenkplaat
in St-Maartenskerk
Een goede maatregel
voor de kleine Geteisterden
LEEST VERSPREIDT
2 -a—-
eere te zien houden op een der schoonste
plaatsen van de stad, valt buiten twijfel en is
een ontegensprekelijke waarheid.
Het Belgisch leger zou daar gehuldigd wor
den, zijne slachtoffers vereerd, zijne mede
werking erkend, en niemand in geheel Yper
had daar tegen iets kunnen inbrengen. Inte
gendeel iedereen had er om verheugd geweest.
Welnu, beste lezers, men zegt dat de ge
meenteraad der stad Yper het plaatsen van
die gedenkplaat in de muren der Hallen
geweigerd heeft. Neen nietwaar, 't is niet
gelooflijk en toch is het waar, zegt men. Yper,
o Yper, hoe laag zijt gij gedaald Uwe
gemeenteraad, o Yper, kan niet meer gedoo
gen dat uwe prachtige Hallen de heldendaden
uwer zonen weergeven en verheerlijken.
Neen, dat is niet mogelijk, dat is zeker
onwaar? Dat kan toch niet een ware Yperling
gelooven.
Welk kwaad is er daarin gelegen, op dit
hersteld praalgebouw een teeken van erkente
lijkheid te laten plaatsen voor dezen die alles
ten beste gaven voor onze vrijheid
Men zou misschien beter doen in de puinen
een plaat te metsen meldende dat, in 1914, de
vijandelijke Duitsche legers er in gelukt zijn
onze prachtige Hallen in asch te leggen. Om
dergelijk voorstel te stemmen zou men moge
lijks, in den tegenwoordigen gemeenteraad
van Yper, een meerderheid vinden.
Maar wie heeft die weigering gestemd,
Mijnheer de Burgemeester Die namen moe
ten bekend gemaakt en in dikke, vette letters
op de puinen der Hallen geschreven worden.
Wanneer men de leden van den gemeente
raad nagaat, vindt men er misschien 5 tot 6
die op Yperschen grond geboren zijn. Hoe
wilt gij dan vertegenwoordigd worden, gij
aloude fiere Yperlingen Hoe wilt gij dat al
die vreemde, nieuwerwetsche Yperlingen de
gevoelens der oude Yperlingen bedeelen
Yper, o Yper, hoe droevig om bestatigen
dat uw lot in handen ligt van al die vreemde
lingen die niets anders dan een politiek doel-
eiade beoogen. Gij, afstammelingen van onze
vooroorlcgsche Ypersche bazen, gij hebt ge
zondigd met u in andere steden te schuilen.
Gij waart bang van de puinen. nochtans zij
waren zoo lief om te bewonen. Gij waart bang
voor het werk van den heropbouw, en noch
tans 't was zoo verdienstelijk. Waarom hebt
gij naar slechte raden geluisterd? Uw Ypersch
geweten heeft de bovenhand niet kunnen be
houden. Hoe jammer Maar alles is nog niet
verloren. Komt naar uwe geboortestad terug.
Helpt mede met de burgers van hier die met
goede gevoelens bezield zijn. Er is altijd mid
del om te verbt teren, er is nog steeds tijd om
te herstellen.
Met de aanstaande gemeentekiezing moet
er op ons stedehuis een zuivering gedaan wor
den. Een ware ontsmetting. Kiezers, stemt
dan voor mannen die gij kent, wier verleden
de toekomst waarborgt, en borstelt al die
vreemde gelukzoekers aan de deur. Dan en
dan alleen zullen wij onze aloude Yperstede
terug zien bloeien en groeien.
O Yper,waar is den tijd dat gij mannen op
uw stadhuis hadt, waar is dien tijd dat de
burgemeesters, wier portretten de raadzaal
versieren, u bestuurden Waar is den tijd dier
groote mannen welke de echte Yperlingen
nooit zullen vergeten Waar is dien gulden
tijd?
En zeggen dat Yper een garnizoen wenscht
te hebben Dat Yper wenscht het Etelgisch
leger hier opnieuw vertegenwoordigd te zien 1
En zeggen dat wanneer een prachtige gele
genheid zich aanbiedt om aan datzelfde leger
een blijk van erkentelijkheid en genegenheid
o, zoo klein en zoo goedkoop maar toch
zoo belangrijk te geven, dat men dien blijk
van onze tegenwoordige gemeenteraadsleden
niet mag verwachten.
Nu wij in het jaar zijn der eeuwfeesten en,
voor de Yperlingen, een eenige gelegenheid
zich aanbood om met het Belgisch leger te
verbroederen, om onze Belgische gesneuvel
den te verheerlijken, willen onze raadsleden
er niet van hooren. Dergelijke ondankbaar
heid tegen dezen wien wij alles verschuldigd
zijn, gaat alle perken te buiten.
Moesten onze gemeenteraadsleden de fron-
térs en andere vijanden van ons vaderland in
de hand willen werken, zij zouden het niet
beter kunnen doen.
Foei, duizendmaal foei
Een Ypersch Kind.
Nd. R. Alhoewel wij de strenge bewoor
dingen van dat terecht verontwaardigd Ypersch
kind niet ten volle tot de onze makenmoeten
wij toch bekennen dat er in dit artikel veel harde
waarheden gezegd worden.
C'est assurément un grand événement
Yprois que celui de la réouverture de notre
antique collégiale de St-Martin et de son
affectation au culte, en attendant l'imposante
cérémonie liturgique de sa dédicace, et parmi
tous les sentiments qui agiteront diversement
les premiers visiteurs, il en est un qui domi-
nera, certainement, tous les autres celui de
la curiosité. II ne faut pas être bien psycho-
logue pour découvrir de quels éléments est
faite cette curiosité, trés légitime, et qui n'a
rien de commun avec le mignon défaut que
Ton reproche a la plus belle moitié du genre
humain. Cette curiosité, croyons nous, sera
d'ordre artistique auprès d'une élite intel-
lectuelle ravie de pouvoir admirer, comme
jadis, les nobles proportions et la pureté des
lignes qui firent, de tout temps, vanter notre
collégiale comme un des plus beaux monu
ments religieux de notre pays. A cóté de cette
curiosité toute spéciale, se placera cette autre
curiosité, qui sera partagée par tous les
Yprois indistinctement, celle de comparer le
monument actuel avec celui qui fut détruit
par la guerre.
II est hors contestè que nos concitoyens,
qui ont si vivace le culte du souvenir, cher-
cheront a retrouver, même en leurs plus
infimes détails, tout ce qui excita leur admi
ration durant toute une existence. Au cours
de cette jeunesse blanche, pendant les longues
heures de catéchisme, nos imaginations enfan-
tines ne furent-elles pas déja frappées, spé-
cialement par tel tableau ou telle sculpture,
a l'exclusion de tout autre détail. Pour notre
part, ce furent toujours les deux tableaux du
siège d'Ypres de i383 et de celui de 1645,
qui exercèrent toujours une sorte de fascina
tion, par cette troublante apparition de
N. D. de Tuyne dans les cieux. Puis, une fois
entrés dar.s la vie, n'avons-nous pas longue-
ment fixé nos regards, au cours d'un service
religieux, sur ces vastes compositions pictu-
rales, sur ces imposantes statues d'apötres,
ces riches mausolées d'évêques, et même sur
nos lutrins, et fonts baptismaux
Toutes ces merveilles artistiques, qui étof-
faient si richement notre collégiale et y rete-
naient longuement les visiteurs étrangers, ont,
malheureusement disparu et ne seront, selon
toute vraisemblance, jamais remplacées. On
admirera sans réserve une savante recon
struction, une oeuvre architectonique irré-
prochable, mais nous craignons que cette
absence d'objets d'art ne provoque cette im
pression de froideur et de nudité que l'on
ressent dans les maisons dont les platres ne
sont pas encore séchés et oü le mobilier se
réduit aux objets strictement indispensables
a la vie.
Afin de parer a cette impression, causée
par la carence de mobilier, il importe de réta-
blir la partie sculpturale, faisant, en quelque
sorte, partie intégrante du monument. Les
douze apötres qui, de même qu'a St'-Gudule,
a Bruxelles, rehaussaient si majestueusement
les colonnes de la nef principale, seraient un
premier élément de décoration. Mais il en est
un autre, peut-être plus indispensable encore,
c'est celui de la reconstitution du superbe
f—"—mmg
ensemble sculptural du au ciseau d'Urbain
Taillebert, sous la dénomination de Salvator
mundi. Ce n'est, certes, pas sans des raisons
esthétiques impérieuses que l'habile artiste,
auquel nous devions également nos superbes
stalles, fut chargé d'obturer, en partie, le
grand are ogival d'entrée. Tout comme
aujourd'hui, cette baie immense fut, probable-
ment, trouvée d'un effet plutót désagréable a
l'oeil, malgré son noble élancement. De même
qu'au moyen age, règnait l'usage de clóturer
l'entrée du choeur par une grille monumentale,
surmontée de la traditionnelle croix triom-
phale, cloture qui sous la Renaissance devait
devenir une fermeture compléte, comme a
Tournai, de même, pour atténuer, dés l'entrée,
l'impression du vide d'un agora, on établit
sur une riche traverse de pierre, rejoignant
les deux cötés de l'arc, de majestueux Dieu
le Père avec ses deux anges porteurs dè
cierges.
Dans un prochain article, nous reviendrons
encore sur ce sujet et sur les possibilités
d'exécution. PYRÈS.
De Imperial War Graves Commission
beslistte vroeger een gedenkplaat, ter nage
dachtenis der Engelsche katholieke soldaten
die hier binst den oorlog sneuvelden, in de
hoofdkerk van Yper te plaatsen. Daar de
heropbouw onzer kathedraal thans ver gevor
derd is, en zij met Palmzondag reeds tot den
eeredienst zal geopend worden, heeft de Heer
Major Inkpen, voorzitter van voornoemde
Commissie, met dit doel een bezoek gebracht
aan den Z. E. H. Deken Vermaut, om van
hem de gewenschte toelating te verkrijgen
voor het plaatsen dier gedenkplaat. De E. H.
Deken heeft die vraag volgaarne ingewilligd
en er werd voorloopig overeengekomen die
gedenkplaat te plaatsen, onder den toren,
aan den grooten ingang der kerk. Naar men
verzekert is de teekening der plaat bijzonder
schoon maar streng zooals dit behoort. Men
verhoopt dat het stuk tegen aanstaanden
Thuyndag zal gereed zijn om alsdan plechtig
te kunnen ingehuldigd worden.
De heer HOUTART, minister van finan
ciën, heeft aan de Kamer van Volksvertegen
woordigers, in zitting van 14° Maart 1.1.,
volgende mededeeling gedaan Ik öioet
een verklaring afleggen die noodig is om het
aan het rekenhof mogelijk te maken de vergoe
dingen wegens oorlogsschade aan de kleine
landelijke geteisterden verschuldigd, zonder
nuttelooze verwikkelingen te regelen.
Voortaan zal er afgezien worden van de
terugvorderingen welke regelmatig dienden
doorgedreven tegen geteisterden, schulde
naars van den Staat, wegens voorschotten «in
natura die hun gedaan werden door het
comiteit voor bijstand aan de geteisterden uit
de verwoeste gewesten en door den Belgischen
verdeelingsdienst in landbouwzaken en niet in
vermindering gebracht werden van het bedrag
hunner vergoedingen, indien deze minder dan
10,000 frank bedragen en indien het door hen
getrokken voorschot geen 5oo frank te boven
gaat.
Inderdaad, men mag deze geteisterden a
priori als minvermogenden beschouwen en met
een doel van menschlievendheid en bevredi
ging, acht ik dat in dergelijke gevallen geen
vervolgingen dienen ingespannen. Overigens,
de kosten voor beheer en vervolging zouden
voorzeker een groot deel der in te vorderen
som opslorpen.