gaan. Zij heeft toen dit middel doelmatig, passend, billijk en juridisch geoordeeld. Zoo is het dan ook geschied d*nk aan de bereid willigheid die de pachters aan den dag legden, omdat de omstandigheden het hun toen toe lieten dit te doen. Maar nu zijn de rollen om gekeerd, nu dat de landbouwers gebukt gaan onder de te laat geperequateerde pachten, nu weigert de Commissie van Openbaren Onder stand op gelijk welk oogenblik, zooals zij dit zelf in 1926 gedaan heeft, de pachten te her zien. Dit is niet fair van harentwege thans met dezeltde maat van toen niet te willen meten. Het is daarom dat ik hier andermaal aandring opdat de raad aan de Commissie zou vragen hic et nunc, onmiddellijk voor het loopend pachtjaar tot de doelmatige aanpassing harer pachtprijzen over te gaan en dat zij daarin voor heel het land, zooals het een openbaar bestuur als de Openbare Onder stand past, het gezonde voorbeeld zou geven. Tot nu toe zijn het de fransche eigenaars die ons het voorbeeld gegeven hebben van een vermindering toe te staan op hetgeen de boer tegenwoordig kan uiizweeten, en het is schan dalig te moeten bestatigen dat de Commissie van Openbaren Onderstand niet toegankelijk is om voor haar eigen landgenooten zelfde vrijgevigheid te toonen. Ik zie dat de heer schepen van financiën reeds zijn vinger op steekt om hierop te antwoorden, hij zal nog maals uitpakken met het matrimonium der armen, maar hij moet ook zoo vooruitziende zijn te weten dat zijn argument een twee snedig zwaard is. Immers, indien het belang der boeren tegen het erfdom der armen is, kan men ook niet ontkennen dat de schade berokkend aan den landbouw later, binnen afzienbaren tijd, ook een schade zal zijn voor het erfdeel der armen. En het ware een uiterst gezonde economie nu reeds het bestaan der boeren dragelijk en mogelijk te maken. Verders heb ik in de begrooting ook nog ge zien dat er een aanbesteding voorzien is voor het leveren van kunstboter of margarine. Nu dat het prijzenverschil niet meer als geldige reden kan aangewend worden, meen ik dat het voor den Openbaren Onderstand een plicht van nationale solidariteit is nu echte natuurboter in zijn gestichten te gebruiken in plaats van kunstboter, gezien de prijzen der natuurboter thans zoo laag gezakt zijn. Ik bid den raad andermaal een meer einstig ant woord van den Openbaren Onderstand af te dwingen, opdat men voor het joopende pacht jaar nog zou redden wat er te redden is en de boeren, die zoo goed zijne eigendommen uit baten, het bestaan zou mogelijk te maken. M. Missiaen. - Voor wat betreft het ant woord der Commissie van Openbaren Onder stand op den wensch door den gemeenteraad uitgediukt, zou ik den heer Leuridan aanra den zich te wenden tot den vertegenwoordiger zijner partij, den heer Claeys, die hem al de redenen zal kunnen aangeven die de beslissing van den Openbaren Onderstand wettigen. Punt, andere lijn. De zeven tienden der pachten van den Openbaren Onderstand over treffen thans niet vijf maal de waarde van vóór den oorlog en gij zelf, M. Leuridan, hebt hier over een viertal weken beslist dat de pachten der landen aan de stad toebehooren- de op vijf maal de waarde van 1914 moesten gebracht worden. Nogmaals punt, andere lijn. Laat ons nu eens aannemen dat de gevraagde algemeene pachtvermindering toe gestaan wordt in geval ze rechtvaardig ware, hetgeen in veel gevallen niet waar is, want er zijn boeren die lange jaren aan zeer lage prij zen gepacht hebben, die een fortuin gewonnen hebben en aan wien het nu onrechtvaardig en onmogelijk ware een vermindering toe te staan. De uitgaven van den Openbaren Onder stand kunnen niet meer ingekrimpt worden, en wanneer de ontvangsten verminderen dan is het de stad die den last heeft dit tekort aan te vullen. Is de stad Yper geneigd dittedoen, is de heer Leuridan bereid daarvoor een krediet te stemmen en de noodige ontvangsten te voorzien M. Leuridan. Het is zeer gemakkelijk vanwege den heer Missiaen voorafgaandelijk te beweren dat de uitgaven niet kunnen ver minderd worden. Het is eveneens zeer dema gogisch en gemakkelijk te zeggen dat het nadeelig saldo van den Openbaren Onder stand door de lastenbetalers van Yper zal moeten gedragen worden. Deze voorafgaan- delijke bewering deugt niet en volgens mij is er wel middel op den uitgedrukten wensch in te gaan- M. Missiaen. Gij moet dit aan mij niet zeggen, ik ben daar in den Openbaren On derstand alleen op zes. Zegt dit aan den vertegenwoordiger uwer partij. M. Leuridan. Ik wend me hier niet tot u alleen, maar het is de houding van gansch de Commissie in blok die ik hier aanklaag. M. Missiaen. Dat is demagogie, ge hoeft het maar aan de heeren Claeys en Vanseveren te vragen. M. Leuridan. Ik zou dit evengoed aan den heer Claeys vragen, als aan den vertegen woordiger der kristen werklieden of der libe ralen. Ik stel eenvoudig vast dat de Commis sie van Openbaren Onderstand op onze recht matige vraag van pachtvermindering niet wil ingaan nu dat de landbouweconomie bezig is met ten onder te gaan. M. Missiaen. En ik stel vast dat gij over uw eigen handelwijze heen schuift. M. Leuridan. De landen van stad, die ge bedoelt, zijn van een gansch anderen aard en hoedanigheid. M. Vandamme. In de begrooting zijn er ook nog geboorte- en gezinsvergoedingen voorzien. Verleden week werd hier, voor wat de werklieden en bedienden van stad betreft, het princiep aangenomen ze bij een mutuali teit en een compensatiekas aan te sluiten met waarborg dezelfde vergoedingen van vroeger te ontvangen. Zou de Commissie van Open baren Onderstand ook op dezelfde manier niet kunnen te werk gaan voor haar werklieden en bedienden M. Missiaen. Waarom vraagt ge dit niet aan M. Socquet M. Leuridan. —Ik begrijp niet hoe de heer Missiaen hier zoo een kreupel middel wil ge bruiken. M. Missiaen. Ik kan toch geen uitleg geven over iets dat ik zelf niet beslist heb. Het heeft reeds meermalen gebeurd dat ik, bij de bespreking van een punt, de zitting der Com missie verliet liever dan tegen mijn gedacht te moeten handelen. M. Leuridan. Wij moeten hier geen uit leg hebben, maar vragen alleen een betere behandeling. Hebt ge dan ook de zitting ver laten bij de bespreking van den wensch aan gaande de pachtvermindering M. Missiaen. Het was vooreen ander punt. M. Vandamme. Ik vraag ook geen uitleg, het is maar eenvoudig een wensch dien ik hier uitdruk. Ten andere wij kunnen onmogelijk de noodige opmerkingen aan onze vertegenwoor digers maken vooraleer wij kennis hebben der begrooting, en wij krijgen daarvan maar inza ge wanneer ze ons ter goedkeuring wordt voorgelegd. M. Missiaen. Aangaande de pachtver mindering kent ge reeds mijn oordeel. Het is niet mogelijk een algemeenen regel toe te pas sen voor al de pachten, er zijn er zelfs die nu nog zouden moeten verhoogen in plaats van te verminderen. Daarbij het is werkelijk on mogelijk zoo wat i5o pachten in eens te her zien, en wanneer dit groot werk in drie jaren zal gedaan zijn dan meen ik dat de Openba ren Onderstand al zal gedaan hebben wat hij moet en wat hij kan. Indien gij, M. Leuridan, van een ander gedacht zijt, doe dan uw stand punt in de Commissie verdedigen door uwen vertegenwoordiger, maar hij doet er nooit zijn mond open. M. Leuridan. - Ik vraag het loopend pacht jaar te verminderen. M. Missiaen. Maar dat is reeds betaald. Vraag het eens aan den heer Lemahieu. M. Leuridan. Is het niet onbescheiden dergelijke vraag aan een pachter van den Openbaren Onderstand te stellen M. Lemahieu. De pacht van dit jaar werd betaald in October laatstleden, maar de ze van het pachtjaar rg3i - 1932 zal slechts met October aanstaande betaald worden. De heer schepen Missiaen, tot staving zijner bewering, geeft hierop lezing van een nota van den voorzitter der Commissie, waar uit blijkt dat, sedert de samensmelting der Burgerlijke Godshuizen met 't Weldadigheids bureel, de pachten niet meer in de begrooting van het volgende jaar maar in deze van het jaar zelf ingeschreven worden. M. Leuridan. Dit bewijst niets anders dan dat de pachten ingeschreven worden voor aleer zij door de landbouwers betaald zijn. Niets verzet zich dus tegejn mijne vraag en ik dring aan opdat de vermindering onmiddellijk zou gebeuren. M. Missiaen. Nu zijn er zes leden in de Commissie van Openbaren Onderstand, doch wanneer gij uw voorstel handhaaft zult gij er dan achttien mogen benoemen om het werk gedaan te krijgen. M. Leuridan. Dat is een overdrijving. Ik ontken niet dat die herziening veel werk zal vragen, maar ze is niet onmogelijk. M. Sobry. Ik vraag dat er over de voor gestelde begrooting zou gestemd worden. Wij zullen alsdan de gemaakte bemerkingen aan den Openbaren Onderstand overmaken.. Stemmen ja de heeren Delahaye, Bonnet, Coutelle, Vergracht, Vermeulen, Vandamme en Sobry neen de heeren Capoen en Leu ridan. De' heeren Missiaen en Lemahieu ont houden zich. 4) Wensck tot slooping der vesting Bot erplccs. M. Sobry. Ik verleen het woord aan den heer schepen Lemahieu. M. Lemahieu. Nu dat de werkloosheid zoo erg is en dat de onkosten van den steun aan de werkloozen zoo schrikkelijk hoog loó- pen, heb ik gedacht dat het best ware die toestand te veranderen en aan de menschén werk te verschaffen. Voor 1 g31 is er omtrent 200.oöo fr. te kort met de 38.000 fr. die in de begrooting voorzien waren, maakt dit een som uit van 238.000 fr. Aan de betaling dier groote som kunnen we ons niet onttrekken, ze is uitgegeven geweest en we zullen moeten trachten ze op een andere manier terug te vinden zonder te veel de lastenbetalers lastig te vallen. In 1932 zal de toestand niet veel verbeteren en wij mogen ons eraan verwach ten nog meer steungeld te moeten uitgeven. Wij hebben vroeger nog zulke tijden gekend. In de jaren 1880 heerschte er een hevige land bouwcrisis die onmiddellijk gevolgd werd van een erge nijverheidscrisis. Er was geen werk meer voor het werkvolk, crisis en steunfonds bestonden toen nog niet en alsdan heeft meh getracht werk te verschaffen. Het is hetgeen ik ook nu wil doen en daarom doe ik het voorstel dat de raad den wensch op onze dagorde vermeld zou stemmen, namelijk de slooping van den Boterplas van aan de Statie tot aan de gewezen Tempelpoort. In 1880 werd de andere kant der vesting, van aan de Statie tot aan de Elverdinghestraat, gesloopt en dit gedeelte was ver uit het schoonste van heel onze vestingen. Maar de nood was daar, er moest werk zijn en niettegenstaande veel opmerkingen en tegenkantingen werd er tot de slooping overgegaan. Terwijl dit andere gedeelte, dat het schoonste was, niet behou den werd vind ik dat de Boterplas niet zoo belangrijk is om behouden te worden. Voor de toeristen heeft dit gedeelte niet het mir.ste belang, zij komen hier immers niet meer toe» per trein, maar wel per autocar langs de Rijsel- poort en meest nog langs de Meenenpoort. Daarbij, binnen eenige jaren, zullen de lin den, die daar op de Statieplaats nabij den tank geplant staan,het zicht dezer vesting vol ledig beletten. De andere menschen, die langs daar de stad inkomen, hebben nu al lang genoeg die vesting gezien en weten dat zij op niets gelijkt. Thans hebben wij boven de 400 werkloozen, en dit werk zou toch een groot getal ervan kunnen bezigen. De Commissie van monumenten zal misschien daartegen opkomen, ik zeg misschien want ik denk dat ze wel onredelijk zou moeten zijn om dit niet te laten gebeuren. Het is daarom dat ik het voorstel doe den wensch uit te drukken, het zal alsdan de Commissie van monumenten zijn die verantwoordelijk is en, in geval zij weigert op den wensch in te gaan, zal zij het zijn die ons belet werk te verschaffen aan de werkloozen. Ik vraag dan dat de raad dien wensch eenparig zou stemmen opdat, in geval van goedkeuring, dit werk zoo haast mogelijk zou kunnen in aanbesteding uitgegeven wor den. Het spreekt vanzelf dat er in het lastem kohier dezer aanbesteding zal bepaald worden dat geen andere dan Ypersche werkliedep voor dit werk mogen gebezigd worden. M. Leuridan. Ik had een bezwaar van vormelijken aard tegen dit voorstel, doch de heer Lemahieu heeft het voorkomen met te zeggen van de inzichten der Commissie vaa monumenten niets af te weten en, spijts haar recht op veto, ze toch op de proef te willen stellen. Immers, het is wel de moeite weerd haar weigering op te loopen. Ik heb alsdan geen enkel bezwaar meer tegen het voorstel., en de Commissie van monumenten zal in de gelegenheid zijn te toonen dat haar bezorgd', heid voor het werkvolk wat verder gaat dan het belang dat zij heeft voor die antiquiteiten. Laat ons de dooden begraven en zonder leed wezen die nutteloos geworden vesting doen verdwijnen. Degene die zich vroeger tegen de slooping van het ander gedeelte verzetten^ hebben ook niet het prachtig woningcomplex kunnen voorzien dat daar nu staat. Wij moe ten dus nu ook den moed hebben een werk te doen verrichten dat geen vandalisme is, en alzoo het voorbeeld geven aan den Staat van twee vliegen met één lap te slaan, name lijk werk geven aan de werkloozen en geen steun meer uitbetalen. Om die redenen zal .1

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1931 | | pagina 3