Garage Devos Dewanckel Alleen in de Wereld Charles HONCENAE Ordres de Bourse Comptant Terme 26-1-1935 Het Ypersche - 2e Bijvoegsel - La Hégion d'Ypres N® 43 Op Woensdag 30 Januari 1935 worden enkele zeer interessante films afgerold in de Cinema OUD - YPER. De Tentoonstelling van Chicago; De Rhapsodie van het Staal. Mk Frenchlaan, 29, Yper - Tel. 55. om 8 uur "s avonds De voorstelling zal daaromtrent twee uur duren. Wij zullen gaarne de gewenschte plaatsen voor behouden mits aanvraag aan Mengelwerk van Het Ypersche - N' 8 door Dr August SN IEDERS. Nogmaals veronderstellingen. Luchtkasteelen, zooals ge wilt, dwaasheden. Het programma vermeldt derti(J Jddr (Vervolg) Neen, niet misschien, Sybrand, maar zeker. Denkt ge dat, zusterke O ja, zij is immers uwe moeder Ja, dat is zij... En zij heeft wel getoond dat zij ons innig be mint. «Waarom is mijne moeder zoo verborgen, zoo achterdochtig voor mij Is zij dat Voorzeker. Maar Sybrand, wij zijn jong en nog niet ge rechtigd alles te weten wat onze moeder weet. Dat is waar. 't Is misschien ook beter dat wij niet alles weten... en Sybrand jaagt een diepen zucht naar de zoldering. Wat zegt ge dit op een zonderlingen toon, Sybrand Meent ge dat Gewis. Toch meen ik ditmaal uit den grond mijner ziel wat ik zeg; ik geloof inderdaad, dat het beter is niet alles te weten. Zou er dan iets zijn dat ons zou kunnen be droeven of benadeelen en eene diepe onrust teekent zich in de oogen van het meisje af. Waarom spreekt onze moeder ons nooit van het verledene, van onzen vader Waarom wordt in onze gesprekken zijn aandenken van tijd tot tijd niet verlevendigd Waarom is er in ons mid den niets aanwezig dat ons van hem spreekt, zuster Theodora laat haar voorhoofdje in de fijne opengespreide hand zakken, en schijnt op die woorden na te denken. Waarom keerden wij vroeger nooit in België terug en in de landstreek, waar wij geboren zijn Waarom immer doen gelooven dat wij van Engelschen, en niet van Brabantschen adel oor spronkelijk zijn Is dat niet Neen, onze oorsprong is hier en onze naam is niet d'Engelgrève, maar van Engelgrave. Och, ik heb mijzelve nooit met dat punt bezig gehouden ik heb afstand van dien naam gedaan en noem met vreugde alle blazoen en titel, ijdelheid 't Zij zoo doch waarom dien oorsprong ver bergen en den naam bij den eersten klank on kennelijk maken Wispelturigheid Neen, Theodora, neen er is hier een bepaald stelsel van vervreemding voor alles wat onze jeugd betreft, en als wij nu, na vele jaren afwe zigheid, deze stille Vlaamsche badplaats verkie zen boven eene aan de Fransche of Engelsche kust, moet er eene rede bestaan, die dieper ligt dan wij kunnen vermoeden. Veronderstellingen Deels is dit mogelijk, maar volledig niet. Ik dwaal dikwijls, ik beken het, op een vreemd terrein in het donker, en ik grijp niet zelden naar schaduwen, waar ik denk een levend wezen, een leven in vleesch en bloed te grijpendoch er wordt ons iets pijnlijks ver borgen gehouden... iets... Gij jaagt mij schrik aan voor u O, wees gerust, ik timmer geen dichterlijke tooneelen op, uit een zieke verbeelding ontspro ten. Neen, zoo dwaas ben ik niet «En waarop bouwt gij dan die veronderstel lingen, Sybrand De jongeling heeft tot nu toe fluisterend ge sproken, zooals zijne zuster gewoon is te spreken, en al werd een scherp oor tegen het sleutelgat geplaatst, het zou van de samenspraak niets heb ben kunnen opvangen. Nu echter schuift Sybrand tot op den rand der sofa vooruit, buigt het bovenlijf voorover, laat de ellebogen op de knieën rusten en slingert de lange, blanke vingers in-een. In die houding komt Sybrand den stoel zijner zuster zeer nabij en kan hij zonder hinder fluis terend spreken. «Gij weet dat ik u eenige weken geleden-te Aken verliet, omdat ik, zooals ik zegde, te Mal- medy een oud collegie-vriend wilde gaan bezoe ken, met belofte u hier aan zee weêr te vinden. Ik had te Malmedy geen vriend meer, tenzij onder de graszoden van het kerkhofmaar er was sedert eenigen tijd eene herinnering uit mijne kinderjaren in mijn geheugen opgekomen, en 't was of ik door eene onzichtbare hand naar die plaatsen, waar ik als kind eenigen tijd ver toefd had, werd gedreven. Eene herinnering die zeer natuurlijk is Ja, en die ook waarschijnlijk niet veel wortel in mijn gemoed zou geschoten hebben, zonder onze moeder. Toen ik haar, in eene gril van reis lust, vroeg dat buitenverblijf, waar wij in onze kinderjaren woonden, weêr te zien, verwierp zij dit plandoch zij deed dit op eene bij haar gansch ongewone wijze, dat die weigering mijne aandacht opwekte, en het ontwerp mij niet meer verliet. Ik zweeg, en voerde het denkbeeld om aldaar een bezoek af te leggen, in het geheim uit. Altijd de geschiedenis der verboden vrucht onderbreekt de zuster. Ja, en de kennis die ik opdeed, heeft mij ook juist niet gelukkiger gemaakt. «Arme Sybrand, waarom ook alles willen we ten, en niet liever betrouwen hebben in de onder vinding en de wijsheid onzer moeder 't Zij zoodoch nu ik eens den voet op die baan gezet heb, wil ik vooruit en zal ik niet rusten voor dat alle geheim ontsluierd is. Doch luister: herinnert gij u ons buitenverblijf, kasteel, zegde men in den omtrek, aan de schoone boor den der Semoy, en niet verre van de puinen der abdij van Orval «O jahet was in den tijd dat wij nog klein waren. Ja, nog zeer klein. Vader was reeds dood. Juist. Het kleine kasteel ligt op eene hoogte, op welker helling een lommerrijke hof met bloemperken, fonteinen, beelden, rustbanken en prieeltjes was aangelegd. Aan de eene zijde viel de rivier met gedruisch van een hoogen kalk steen, bruiste op den rotsachtigen bodem neêr en vluchtte snel weg, alsof zij beschaamd was in die stille streek zooveel gedruisch te maken. En verder lagen de puinen der abdij, in welke wij soms ronddwaalden, omdat er zooveel wilde bloemen en braambeziën groeiden, en ook wel omdat de oude boschwachter ons zooveel ver telde van den brand der abdij, van de goede mon niken, van de booze Franschen, die de schoone en weldoende abdij plunderden, tot zelfs in hare grafsteden, en met kanonschoten de muren neêr- haalden. Weet ge nog hoe bang wij werden, als de schemering aan de overblijvende muurbrok ken en opschietende heesters, den schijn van menschelijke gestalten gaf? 't 'Schenen soms monniken in hunne witte habijten... En wij haastten ons de plaats te ontruimen 't Is lang, zeer lang geleden, doch het komt mij nu weêr levendig voor den geest. Welnu, die streek wilde ik weêrzien. Waar om Gij hebt het gezegd, Sybrand, de verboden vruchtantwoordt Theodora, terwijl een zachte glimlach om hare lippen speelt. Misschien, ik herhaal het, omdat mijne moe der van die landstreek, van dat verblijf, slechts zelden of nooit spreken wil. Luister. Ik bereikte Trier ik reisde door Greven- marchen, Luxemburg, Aarlen en kwam in de bergen van Florenville, aan wier voet het dal der Semoy zich uitstrekt. Waarheen ik mij ook wendde, niemand kende mij. Wie ook zou in den Agent de change agréé a la Bourse de Bruxelles 2 5, RUE DU TEMPLE, ,2 5, YPRES Téléphone 461 hoog opgeschoten jongeling den kleinen Sybrand herkend hebben Dan, de oudsten waren dood, vele jongeren waren heen gegaan. En de oude boschwachter, met zijn kort ge knipt grijs haar, zijn gebruind wezen, zijne lange wenkbrauwen en altijd zijn kort, doorgerookt pijpje in den mond «Juist, en die Zondags zijn groenen jagersjas aandeed om ter kerke te gaan... Ja, die rustte reeds lang op het kerkhof, en velen wisten zelfs niet meer dat hij bestaan had. Deze was inder daad voorbij gegaan, gelijk eene schaduwe langs den witten kerkmuur geschoven was. Herinnert gij u nog den weg, die beneden aan den voet van den berg, waarop ons huis lag, uit het bosch kronkelde Nu ging die weg opwaarts, dan daal de hij, nu vermeed hij hier een rots, daar eene diepte maar toch, op het terras van het kasteel staande, konden wij 's avonds geruimen tijd de gele diligence zien. De diligence bestaat nog. Of het juist dezelfde is, weet ik nietmaar ze ziet er even versleten uit als destijds, en de paar den zijn even houterig als toen. De zuster keert met hare denkbeelden gansch in dien tijd terug. Ik zat boven op de diligence, evenals twee andere personen, die ik niet kende, en die zich ook om mij niet meer bekommerden dan dat 2ij mij vuur vroegen. Een dezer twéé was een al weter hij roemde erop, dat hij het land en dezes bewoners als zijn binnenzakkende .en dat scheen ook wel. Van den stofferigen weg in het dal zag ik allengs het huis op den berg te voor schijn komen. 't Was nog hetzelfde huis. met blauw schaliën dak en wit rood gestreepte ve randa maar 't kwam mij voor alsof het kleiner geworden was, misschien kleiner omdat ik groo- ter werd. Het lag in den gloed der ondergaande zon, die zijne muren, evenals voor vele jaren, met een zonderlingen glans overgoot, en zijne glasruiten in rijke kleuren tintelen deed. Ik zag het droomende als een ouden vriend,jds een oud

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1935 | | pagina 9