s s I Alleen in de Wereld KOFFIES en CHICOREI met PREMIEN Christiaens S Devolder - Kortrijk Tb keep in alle goede winkels. - PremiedepetG. Laroye, 20, Boomgaardstraat, Yper. 23-2-1935 Het Ypersche- 2e Bijvoegsel-La FLégion d'Ypres N* 47 EISCHT ALTIJD EN OVERAL DE DOE NU reeds uwe Stoors en Gordijnen in 't nieuw wasschen bij FAITES dès maintenant remettre k neuf vos Tentures, Stores et Rideaux chez Verven Droogkuischen N ieu wwasschen Luxe - Waschdienst Kilowasch n Teintures Nettoyages Blanchissage de luxe et au kilo Glacage Américain de Cols Manchettes Bijhuis L. KNOCKAERT - JOOS Dépöt Diksmudestraat Rue de Dixmude, Y P E R. Tel. Y P R E S. Mengelwerk van «Het Ypersche» - N' 12 door Dr August SNIEDERS. JKeRR^ (Vervolg) Die bekentenis is eenvoudig, kinderlijk naïef zelfs. Dat meisje ten minste poseert niet, zooals al de vrouwen en ook vele mannen, die aan eene badplaats voor ongekende grootheden willen doorgaan, en slechts voor een oogenblik, uit hare salons en getorende kasteelen hebben willen dalen. Adriana zegt integendeelmijn vader is een banneling evenals ik moet hij werken voor zijn dagelijksch brood. Van wat hij vroeger was, zwijgt zij en daar ten minste heeft hare ver beeldingskracht vrij spel, indien zij lust heeft haar maatschappelijken stand op te blazen, gelijk de kikvorsch van de fabel zich zelf deed. Er ligt voor Sybrand poëzie in deze bekente nis verbannen, verre van familie en vrienden, waarschijnlijk ten prooi van vele rampen, dwars door vuur en bloed heen, ontvlucht om in den vreemde voor den broode te werken, terwijl de opvoeding aantoont dat men tot dien handen arbeid niet bestemd is En nu,hervat het meisje, was ik, eenige weken geleden, zeer onwelde geneesheer ver klaarde dat de zeelucht voortreffelijk op het herstel mijner gezondheid werken zou, en toen heeft Mijnheer Golden, een vriend mijns vaders, mij met zich herwaarts genomen. Ziedaar hare gansche levensgeschiedenis zij is dus niet rijk, zij is dus geen groote personage, zij is een eenvoudig burgersmeisje. En hebt ge nog familie in Polen vraagt Sybrand. Ja, op het kerkhof. Die zijn overigens de ge lukkigsten. Ik was tien jaar toen ik Polen ver liet. 't Staat me nog levendig voor den geest ik was op eene kostschool nabij de Duitsche grenzen. Op een nacht werd ik uit mijn bedje genomen, 't Was in den winter en erg koud. Toen ik vroeg waarheen men mij brengen zou, gaf men mij ten antwoord, dat mijn vader mij beneden wachtte. De sneeuw lag een voet dik en 't was donker. Warm in dekens en schapen vachten gewikkeld, werd ik in een sleê geplaatst, waarin reeds mijn pas geboren zusterke neêrge- legd was en voort ging het tot dat wij over de grenzen en in veiligheid waren. «Wat vreeselijke nacht moet ge beleefd heb ben Ja, maar vader was daar, en van dat oogen blik had ik vertrouwen. Sedert onze verbanning hebben wij in het gastvrije Antwerpen gewoond, waar wij nu onlangs Mijnheer Golden leerden kennen een wonderlijk, maar door en door braaf man. Dat schijnt wel zoo, en die eene buitenge wone krachtdadigheid aan den dag weet te leg gen dat toonde hij gisteren avond. Inderdaad, buiten zijn gewoonte. Mijnheer Golden is altijd zeer stil, zeer bedaard, vooral afgezonderd en zelfs menschenschuw. Adriana vertelt hoe Mijnheer Golden, en waar hij woontwat de buurt van hem zegt en wat hij wezenlijk in karakter is welke zijn huisge- nooten zijn, waarvan de vrouw hem vergezeld heeft, zonder dat het meisje kan zeggen, dat zij er reeds in gelukt is haar nauwkeurig te zien. Maar ik praat,zegt Adriana, en vergeet Mijnheer Golden bericht te doen geven van uwe komst. Dat is nu juist iets wat Mijnheer Sybrand niet erg verlangtdoch het meisje is opgestaan, heeft in den hoek der voorkamer aan eene bellekoord getrokken, en is nog niet op hare plaats terugge keerd, of de zijdeur wordt met eene spleet ge opend. Niemand komt echter voor den dag doch Adriana schijnt met die mysterieuse beweging der onzichtbare dienstmeid bekend te zijn, want zij zegt Verwittig Mijnheer Golden dat een heer hem beneden wacht. De deur wordt weêr gesloten, zonder dat men zelfs het puntje van eenen neus, den top van eenen vinger heeft mogen zien. De twee personen hebben andermaal hunne plaats hernomen, want ook Sybrand was opge staan en men zet het meer en meer vertrouwe lijk wordende gesprek voort. Nu ook deelt Sybrand eenige bijzonderheden meê over de leden van zijne familie waar zij vroeger woonden, waar zij gevestigd zijn hij spreekt over zijne moeder en zijne zuster en de bijzonderheden over deze laatste zijn vooral welkom aan Adriana. Ik bewonder haar, zonder haar te kennen zegt ze. Men moet eene edele en kloeke ziel hebben om een gelukkig leven te verlaten, voor het ijselijke leven in hospitalen en op slagvel den. Ik heb als kind slechts van zeer verre het gejammer der vluchtelingen, de huizen in brand en de hoefslag der vijandelijke kavalerie ge hoord, en ik beken dat ik nu nog soms in mijnen slaap ervan opschrik... en als pijnigt die her innering haar op dit oogenblik, legt zij de fijne hand voor de oogen en als zij deze wegneemt zijn de oogen vochtig. Als uwe zuster voor het lijdende menschdom bidt,hervat Adriana, zal zij ook gewis wel voor het arme lijdende Polen willen bidden. Zoo vertrouwelijk wordt het gesprek, dat die twee wezens elkander gewis de diepste geheimen van hun hart zouden hebben toevertrouwd. Geene driften beroeren noch het eene, noch het andere gemoed geen vooruitzicht of geen ach terdenken komt als eene donkere wolk voor den helderen zonnestraal geschoven, die hen beiden verlicht. Deze vraagt niet of gene hooger of lager staat dan deze zij staren elkander in de oogen, spiegelen er zich in, en voelen zich ge lukkig, zonder zich nog rekenschap van welken toestand dan ook te geven. Nu reeds, en zij kennen elkander nog slechts eenige oogenblikken, zou het scheiden hard val len, eene wonde in het hart achterlaten. Claudine, die met de pop van het strand te rugkomt, brengt een oogenblik afleiding in het gesprek, doch eene afleiding aan de vertrouwe lijkheid geeft ze nietintegendeel 't is of de onnoozele pop deze nog vergroot't is of die coquetteerende, stomme getuige in de wereld is gekomen om alles wat zij aanraakt, altijd nau wer bijeen te brengen 't geen niet altijd het werk van coquetteerende dames is. Mijnheer Golden komt niet voor den dag, en dat hindert Adriana. Waarschijnlijk heeft de half- doove en onzichtbare meid de boodschap niet of slecht overgebracht. Terwijl de bezoeker zich met Claudine en hare pop bezig houdt, zal zij zelve eens naar boven gaan en den ouden heer verwittigen. Pas echter heeft zij eenige stappen op den trap, die naar de verdieping leidt, gedaan of Adriana houdt stil, want in de half donkere scha duw ziet ze Mijnheer Golden bewegingloos staan, den arm boven het hoofd tegen den muur ge leund en daartegen het voorhoofd. Wat is er, Mijnheer Golden vraagt Adriana. Niets, lief kind, nietsantwoordt hij en staat nu rechtik maak mij gereed beneden te komen. Maar gij staat daar zoo wonderlijk... Ja, want heel wel ben ik niet. Mijnheer d'Engelgrave wacht u. «Nu niet... neen, nu niet. Verzoek hem dezen avond weêr te komen... ja, dezen avond.» «Zou het niet goed zijn wat te rusten, Mijn heer Golden «Ja... de verschillende ontroeringen van giste ren... Verzoek Mijnheer Sybrand dezen avond weêr te keeren... Verontschuldig mij bij hem... en de oude man wendt zich om, en klimt den trap op om naar zijne kamer terug te keeren. Adriana staart hem met kloppend hart na zij keert naar de veranda terug om den jongeling de tijding over te brengen. Of het hem erg spijt doet vraagt ge, lezer. Wel vraagt hij met be langstelling naar de gezondheid van den ouden heer, doch het komt ons voor dat hij minder be lang stelt in de oogen van Mijnheer Golden dan in die van Mejuffer Adriana. In alle geval stemt hij met blijkbare voldoe ning in de uitnoodiging van dezen avond toe, en neemt afscheid, denkend nagestaard door het meisje, dat echter zoo min als hij nog begrijpt wat reine en heilige band haar reeds aan hem hecht. Adriana gaat naar boven en klopt op de deur van Mijnheer Goldennu zij eindelijk, na her haald kloppen, het binnenhoort, steekt zij haar lief wezentje door de spleet der half geopen de deur. De oude man staat voor het venster, met den rug naar de deur gekeerd. Nu hij gedruisch aan de deur hoort, wendt hij zich omzijn wit ge lokt hoofd, zijn bleek en strak wezen boven den witten halsdas, waarvan de punten op den zwar ten toegeknoopten jas hangen, de lange en edele gestalte van den man uit het oude huis, maken blijkbaar indruk op Adriana. Hoe is het Mijnheer Golden vraagt ze. Zeer wel, kind,luidt het antwoord, doch zeer zachtoverigens voor Adriana heeft Gol- den's stem niets van dat harde, barsche, stuur- sche die haar opzichtens anderen kenmerkt. Mag ik u wat gezelschap houden zegt ze. De man weet niet juist wat antwoord te geven hij wil niet ja zeggen, omdat hij on gaarne alleen zou zijn hij wil niet neen zeg gen omdat het gezelschap van Adriana hem lief is. Ik zou het liefst... en hij aarzelt voort te spre ken, ik zou het liefst nog wat alleen willen blijven... Het meisje wil heengaan Doch neen,zegt Mijnheer Golden, kom even binnen. Zet u,en hij zelf neemt plaats ik heb u iets te zeggen. Hemel, wat zijt ge bleek, Mijnheer Golden roept Adriana uit.

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1935 | | pagina 9