Alleen in de Wereld I K0FFIE5 en CHICOREI met PREMIEN Christiaens Devolder - Kortrijk Charles HONCENAE Ordres de Bourse Comptant Terme Tg koop io allo goede winkels. - PremiedepotG. Laroye, 20, Boomgaardstraat, Ypor. 30-3-1935 Het Ypersche- 2e Bijvoegsel-La JRégion d'Ypres N° 52 EISCHT ALTIJD EN OVERAL DE Mengelwerk van «Het Ypersche» - N' 17 door L)r August SNIEDERS. DOE NU reeds uwe Stoors en Gordijnen in 't nieuw wasschen bij FA1TES dès maintenant remettre k neuf vos Tentures, Stores et Rideaux chez Verven Droogkuischen N ieuw wasschen Luxe - Waschdienst Kilowasch n fl Teintures Nettoyages Blanchissage de luxe et au kilo Gla^age Américain de Cols Manchettes Bijhuis L. KNOCKAERT - JOOS OéPót |f Diksmudestraat Rue de Dixmude, YP E R. Tel. YP RE S (Vervolg) Helaas die prachtige houding, die den schouw burg zou hebben doen daveren, maakt niet den minsten indruk op de jongens en de moeder overigens zien zij deze statige houding slechts in het flauwe licht van een vetkaars, die een gescheurden inktkoker tot kandelaar heeft. W aar is de brief zegt vrouw Dobs, wier vuile slaapmuts schuins op de verwarde haren staat, en welke laatsten hier en daar als palin gen onder de muts uithangen. Och, waren het eens palingen... Zij ook neemt eene trotsche en majestueuse houding aan, die ons aan koningin Elisabeth van Engeland doet denken, te meer daar zij haren eisch vergezelt met iets dat op een vloek gelijkt, even als de gekroonde maagdin al hare statigheid gewoonlijk deed. Terwijl de rechterhand dreigend eischt, om klemt de linker den scepter neen, een groo- ten bezemstok, een wapen dat vrouw Dobs voor treffelijk weet te hanteeren. 'k Verhang me, als ik een brief heb «Dat moogt ge doen, maar geef den brief!... Dat is zeker weêr zooiets van de diplomatie, dat ik niet weten mag. iün ais het dat ware Dan is er geld bij en dat moet ik hebben. «Welnu ik weiger, ik weiger, ik weiger!» en Dobs doet bij ieder weigerwoordden vloer onder zijn zwaren schoenzool dreunen. «Gij weigert? Wat! gij weigert?» De bezemsteel wordt met eene inderdaad mannelijke kracht opgeheven, en Dobs, die de kans klaar heeft grijpt zijnen witten vilten hoed en springt naar de deur. Houdt hem houdt hem schreeuwt vrouw Dobs tot het half dozijn jongens, en deze sprin gen toe als opgehitste spitshonden. Helaas, die kleine schurken eerbiedigen niets niets neen, nog minder dan niets Op de bruingeverfde withouten commode staat een wit porceieinen servies wit, met gouden randen en met de gouden woorden op de kopjes amour, constance, amitié, bonheur, en zijn die woorden allen met zwarte scheuren overkruist, toch staan ze daar in volle glorie te lezen. Boven die kopjes, waarin al de gezegde goede hoedanig heden schijnen te wonen, verheft zich de hooge koffiepot, op wiens breed uitgezeten buik de woorden honneur et gloire prijkenhij verheft zich gelijk eene minaret boven de witte huizen eener Oostersche stad. Met dat servies werd Dobs eens in een too- neelwedstrijd... bekroond, zoo staat er geschre ven en gedrukt, ofschoon wij nooit kunnen be grijpen hoe men een man van genie zooals Dobs was, kronen kon met een koffiepot en verder toebehoorten. Hoe het zij, het stoffelijk bewijs van Dobs' genie is reeds aanzienlijk gedund, aangezien hem nu eens een kopje, dan eens een schoteltje naar de ooren gevlogen is. Nu ook ziet het half dozijn borstelige jongens in dat servies minder nog een middel van wraak, dan wel eene reden om eens te breken en te smijten, en dus volop plezier te hebben. Amour en bonheur vliegen dan ook naar Dobs, worden tegen den muur verbrijzeld en spreiden een oogenblik een stralenkrans van scherven rond het hoofd van het genie. Houdt hem, houdt hem roept vrouw Dobs doch de man is er in gelukt de deur te openen, en rolt eer dan hij loopt de trappen af, altijd nog achtervolgd door constance en amitié, 't geen aan een wezenlijk kartetsvuur, in die enge pijp van een trap, mag vergeleken worden. Dobs stormt de straat opgelukkig dat hij aan dien lieflijken huwelijkshemel ontsnapt is doch rampzalig genoeg, hij hoort gestommel op den trap, men achtervolgt hem. Die kleine kwaadaardige doggen zullen zich aan zijne kleê- ren vastklampen, hem rukken, trekken, in stuk ken scheuren kortom, hem voor verscheidene dagen in de onmogelijkheid stellen zich in de openbare straat te vertoonen. Daar zijn zeHuilend stormt het half dozijn de straat in, en ziet Dobs langs de huizen en in het licht der lantaarns voortloopen. De herberg op den hoek doet een langwerpig vierkanten, gloei enden muil open, langs welken Dobs bin nenschiet en verdwijnt. De bende houdt een oogenblik stil, niet dat de oudste jongens juist bang zijn voor eene kroeg neen Ze zijn er reeds meer dan eens, met ge stolen centen in de hand, ingeslopen, om voor den toog een borrel te drinken doch ze hebben nu juist geen centen. De aarzeling duurt echter slechts een oogen blik maar juist dat oogenblik heeft Dobs in die doggenjacht doen ontsnappende herberg op den hoek heeft een uitgang in de zijstraat, en Agent de change agréé a la Bourse de Bruxelles 2 5, RUE DU TEMPLE, 2 5, YPRES Téléphone 461 als de vervolgers de gelagkamer binnenstormen, is Dobs langs achter verdwenen. Nog een hoek om en Dobs ademt vrij. Nu staat hij ook een oogenblik stil en lacht dat hij schokt, omdat hij het daar «zoo goed ontsprongen is.Hij heeft het bankbiljet dat in den brief zit, gered en dit is genoeg. Dat zijne vrouw hem zoo slecht behandeld heeft, dat zijn kroost hem zoo oneerbiedig met zijne porceiei nen glorie naar de ooren heeft geworpen, dat geeft hem weinigmaar zijn vaderlijk gevoel zal men vragen. Lezer, geen een van die rakkers heeft het recht, Dobs als zijn vader te beschouwen. Dobs is, als wij ons niet vergissen en dat is al licht moge lijk in dergelijke optelling Dobs is de vierde ongelukkige, met wien Mevrouw Dobs de trap pen van het stadhuis is opgegaan, om er eene acte te teekenen dat zij met hem wilde gaan huizen, doch geen enkel van die zeven of acht bengels draagt den naam van Dobs. Zij weten het wel, en daarom zijn ze ook altijd genegen Dobs te krabben en te bijtenze be schouwen hem als een ingedrongene, die ranse] verdient als hij geen geld aanbrengt, en dien zij, als hij op de tooneelplanken staat, gaan fluiten als hij hun geen centen voor genever geeft Dobs kent dus het tarief van den roem. Nu ga ik toch nooit, neen, nooit meer irt die hel terugzegt Dobs. Terwijl hij zijn witten vilt afneemt, daaruit een rooden zakdoek haalt om zijn geniaal voorhoofd af te drogen, en den doek weêr met een kwaadaardig geweld in den hoed slaat. Neen, nooit meer'k verhang me als ik het nog ooit doe Dobs heeft alles bij zich wat waarde heeft namelijk zijn bankbiljet al het overige, dat iets beduidends is, zit in den Berg van Barmhar tigheid. Zijne tooneelwerken, wel is waar, zijn achtergebleven, doch de stralenkrans van 't geen hij zijnen roem noemt, kan hem toch nooit ont nomen worden die vergezelt hem tot het einde der wereld. De man vangt nu zijne diplomatische zending aan hij gaat naar de buurt waar het oude huis staat, wandelt een paar malen voor hetzelve op en neêr, en neemt eindelijk het besluit om bij den mandenmaker, die zijne pijp rookend over zijne onderdeur leunt, op inlichting te gaan. Dat is voor Dobs de beste diplomatie. De mandenmaker is juist niet veel van zeggen. Op de vragen van Dobs volgt al niet meer dan Weggegaan. Waarheen Weet niet Voor goed opgemarcheerd Neen. Wanneer komt hij terug Weet niet. Is hij alleen vertrokken Mijn zaken niet«Maar hoe weet gij dat hij terug komt?» Denk dat. Zijn zijne dienstboden nog daar Zoo half en half. Zijn zijne meubelen nog in huis Weet niet. Gij zijt niet heel meêdeelzaamNiet moeiën met een andermans zaken. In alle geval is hij vertrokken «Ja, vertrokken.«En gij denkt dat hij zal terugkomen Ik denk dat.» «Uw dienaar Mijnheer!» «Dag vriend,» en de mandemaker ziet de onbekende grootheid in de schemering verdwijnen. Tien stappen verder zitten eenige meisjes en jongens op den dorpel eener deur en op het gaanpad voor dezein de straat woelen, darte len, springen en vechten een aantal kinderen. Dobs gaat voorbij, doch onder het voorbijgaan hoort hij driftig in de eerste groep zeggen Ziet, ziet, dat is Dobs, de groote tooneelist Waar, waar zeggen vier of vijf stemmen. Die daar met zijn witten vilten hoed DobsIs dat nu Dobs Dobs, die de verraders rollen speelt Ja, dat is hij in vleesch en bloed En Dobs werpt zijn jas open, steekt de duimen in de armsgaten zijner vest, vertraagt den stap, ziet quasi nog eens om, komt op zijne voetstap pen terug, alsof hij zich van straat vergist had, gaat andermaal langs de groep die hem gapend aanstaart en de man is gelukkig over zóóveel beroemdheid. En niettegenstaande al dien roem is Dobs het tooneelleven moedehij zoekt naar eene gelegenheid om in de politiekte gaan spelen, zooals hij reeds vroeger bij gelegenheid deed, of een klein renteniertje te worden, en dat leventje zou de diplomatie hem wellicht kun-

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1935 | | pagina 9