FL. VANDEVOORDE
Plechtige Communie
Drukkerij Dumortier
Wij BEHOUDEN onze
PRIJZEN tot de uitputting
van onzen voorraad
Bühuis L. KNOCKAERT - JOOS Dépót
2
PELSEN
31, Boterstraat. YPER
DOE NU reeds uwe Stoors en
Gordijnen in 't nieuw wasschen
bij
FAITES dès maintenant remettre
neuf vos Tentures, Stores et
Rideaux chez
Verven Droogkuischen
N ieuw wasschen
Luxe - Waschdienst
Kilowasch
Teintures Nettoyages
Blanchissage de luxe et au kilo
Glacage Américain
de Cols Sc Manchettes
Diksmudestraat 1 Rue de Dixmude,
Tel.
Y P R E S.
heeren haalden de schouders op of beweerden
dat hij aan eene zieleziekte leed, en door een
terugkeer naar Europa zijne diep gekrenkte ge
zondheid kon worden opgebeurd. Hij weigerde
echter hardnekkig die terugreis aan te nemen,
en ik was verplicht hem deels in zijnen slaap en
deels met verrassing, aan boord te doen voeren.
Toen wij de Europeesche kust naderden, maakte
zich een onbeschrijflijke angst van hem mees
ter de man was letterlijk razend zou men ge
zegd hebben. Waanneer ik hem tot bedaren
poogde te brengen en vroeg wat hem zoo hevig
pijnigde, antwoordde hij mij Dat ligt hier be
graven en hij sloeg barsch op zijn hart. Eens
klaps, in een onbewaakt oogenblik, snelde de
rampzalige naar de voorsteven en sprong in de
schuimende zee. Het vaartuig sneed over hem
heen en toen ik gansch ontroerd op den afgele
gen weg staarde, zag ik hem nu eens op de gol-
ventoppen verschijnen, dan weêr verdwijnen en
eindelijk verloor ik hem uit het gezicht
De Zuster heeft met een angstige uitdrukking
op het gelaat naar dat verhaal geluisterd.
Dat alles was mij schier uit het geheugen ge
gaan, gaat Golden voortnu staat het weêr
levendig voor mijnen geest ;doch onder een ge
heel anderen vorm dan destijds. Ja, ik geloof dat
ik mijn vertrouwen in een aartsschelm had ge
steld, wien bij zijnen terugkeer in Europa juist
geen vriendschappelijk onthaal vanwege het ge
recht te wachten stond. De kerel moet een van
alle zijden bezwaard geweten gehad hebben...
Het was echter onder den naam van dien man,
want zijne papieren waren in mijne handen, dat
ik jaren lang, nu hier, dan daar verbleef. Van
hem ontleende ik den naam van Thomas Gol
den, alsof zijn eigenaar mij, op het verdere le
venspad, nog moest blijven bijstaan alsof de
GEDACHTENISSEN
- PATERNOSTERS -
KERKBOEKEN
34, Boterstraat, 34
Y PER
hand van den doode zich nog van gene zijde des
grafs aan mij vastklampte. Was het door hem,
door zijnen geest, dat ik de menschen haatte, dat
ik mij van alle verzoening, van allen kristelijken
geest vervreemdde
De laatste woorden heeft de vader schier ge
mompeld.
Noem mij niet meer Thomas Golden... valt
hij plotseling driftig uit. Hoort ge dat Ik wil
niet meer dat gij mij dien verdoemden naam
geeften onder het uitspreken dezer woorden
erlangt zijn gelaat weêr den scherpen trek, dien
wij zoo dikwijls in hem moesten opmerken.
Geruimen tijd blijft de stilte in de kamer
heerschen.
Eindelijk neemt de vader het manuscript weêr
op en leest verder
Die kamerknecht was, uit lage hebzucht,
mijn vijand geworden van de zijde der grafelijke
familie een andere vijand stond aan mijne zij
de. De Dobsen hadden zich door hun onwaardig
gedrag al de gunsten van den burggraaf zien ont
trekken doch zij waanden immer dat ik hun
gunstig gezind was. Ook dat denkbeeld be-
heerschte den burggraaf.
Waar is het dat ik den oudsten zoon heb ge
bezigd, om op te sporen waar mijn echtgenoot
zich bevond doch ik heb nu de overtuiging dat
hij mij slechts in zooverre inlichtingen gaf, als
deze konden dienen om alle toenadering tusschen
man en vrouw te beletten. Die familie van
knaagdieren want dat is de naam dien zij met
recht draagt hoopte door die verwijdering des
te dichter bij de geldkas geplaatst te zijn. De
Dobsen beweerden immers altijd dat ik van hun-
pe familie was en verplicht hen voort te helpen
Mijn echtgenoot dacht dat ik mijnen stand
niet wist te handhaven en gedurig in dat rat-
tennest zooals hij de familie noemde, terugviel.
Ik heb ze echter altijd vermeden, en mijne kin
deren zijn er vreemd aan gebleven. Overal ont
moette ik, na de verwijdering van mijn echtge
noot, een of meer van die vampiers. Ging ik naar
een feest, een der Dobsen stond soms in livrei
kleed aan den ingang der zaal, knikte mij soms
onbeschaamd toe, of zegde hoorbaar aan zijnen
kollega Dat is mijne zuster.Ging ik op reis,
een der Dobsen was de geneverachtige koetsier
van het huurrijtuig, dat mij naar het station
bracht. Op een diner was een derde tafelknecht,
en toen ik in een winkel trad, werd ik geriefd
door eene der vrouwelijke Dobsen.
Vandaag verdwenen zij, morgen verschenen
zij weêr en intusschen hadden zij in het bede
laarsgesticht, in het tucht- of verbeterhuis, of in
de meest verdachte maatschappelijke positiën
plaats genomen. Die onophoudelijke vervolging,
die vernederende ontmoetingen deden mij ein
delijk Brussel verlaten en, na een tijdelijk ver
blijf in het Luxemburgsche, heb ik een schier
zwervend leven geleid. Tot dit laatste gaf ook het
gedrag van eenen persoon aanleiding, die echter
geroepen was om mij eene zekere bescherming
te verleenen.
De burggraaf onderbreekt andermaal de lezing.
Dobs,» mort hij. «Dobs... Herinnert ge u
wat er hier over de Dobsen geschreven staat
De Zuster knikt.
Welnu, hier ontbreken eenige gewichtige
bladzijden in het dagboek en niet zonder re
den. Mevrouw erkent welvoegt hij er bitter
bij, dat zij den oudsten zoon van Dobs bezigde
als spioen, maar zij verzwijgt dat die schurk
eens op mijn leven aanlegde.
Theodora verschrikt.
Dat kan mijne moeder nooit geweten heb
ben, zegt ze, beschuldig haar niet van iets zoo
laags en lafs
Er zweeft den ouden man een akeligen glim
lach om de lippen toch laat hij er weldra op
volgen
Ik beschuldig haar niet. Die Dobs kan wel,
zooals het dagboek zegt, een persoonlijk doel ge
had en dus uit eigen beweging gehandeld heb
ben, omdat hij vreesde dat mijn terugkeer een
einde aan zijne afzetterij stellen zou. Wie weet
Onze moeder heeft op haar geweten ver
klaard, dat zij in dit geschrift niets verborgen
hield.
Wie weetherhaalt de oude man, die blijk
baar onder den invloed van Zuster Theodora tot
eene zachte en welwillende gemoedstemming
overgaat. Wie weeter was een laffe Golden,
met des te meer reden kon er een laffe Dobs
zijn Die jonge schurk was de laatste dien ik zag,
toen ik aan boord der stoomboot stapte, om Euro
pa te verlaten, hij was ook den eerste dien ik ont
moette, toen ik weêr voet aan wal zette. Ieverig
was hij wel, die deugnietPas was ik, bij mijn
terugkeer uit de nieuwe wereld uit een hotel af
gestapt, of hij bood zich aan en verlangde een
onderhoud met mij. Hij had een liederlijk uiter
lijk zijn dronkemansgezicht, zijne geblutste
hoed, vette jas en scheef geloopen schoenzolen,
deden op mij het uitwerksel of ik een pad op mij
nen weg kruipen zag. Dobs trok een smerig zak
boek jen uit en vroeg mij hoeveel het mij waard
was te weten, wat mijne vrouw, sedert mijne af
wezigheid, gedaan had Dat is mij, antwoord
de ik hem, geen duit waard, omdat het van u
komt. Ik weet, dat gij in dienst zijt bij Mevrouw,
en gij dus een schurkenstreek begaat, met hare
geheimen aan mij te willen verraden.
En ge denkt nog dat die man moest opge
stookt worden, om eene zoo afschuwelijke daad
te plegen onderbreekt de Zuster.
LuisterDobs sloeg, bij het hooren dezer
woorden, een hoogen toon aan. Hij dreigde mij
met het openbaar maken van familiegeheimen,
in een dagblad waarin hij zegde de hooge hand
te hebben en dat geroepen was de gekrenkte
zedelijkheidte wreken. Hij dreigde met de
wraak des volks, die, verklaarde hij, op bepaald
oogenblik, in het donkere, de staatkunde en de
zeden wist te treffen. Ik zag den kerel koel in
de oogen, en om te zien hoe diep die wreker
der zedelijkheid vallen zou, wierp ik hem een
goudstuk in het aangezicht. Dobs brulde, doch
toen hij het goudstuk zag dat van zijne wang op
het tapijt viel, bedaarde hij, raapte het geld op,
stak het in zijn zak en met een uw dienaar
ging hij heen wel ziende wat mijn voornemen
was toen ik naar de belkoord greep.
Er ligt eene bittere spotternij op het gelaat van
den ouden man te lezen.
Op ieder oogenblik kreeg ik nieuwe aanbie
dingen van diensten, naamlooze brieven met be
dreigingen. Er was blijkbaar een uitgebreid net
rondom mij gespannen, waarin ik vreesde te
zullen verwarren. Ik had nergens rust meer. De
Dobsen hadden zich als het ware vertiendub-
beld In een afgelegen dorp van den Borinage,
te Jemappes, leefde een mijner oudste vrienden.
Hoe rijk ook in de wereld, was hij in eene kloos
terorde getreden en achtte zich gelukkig zijn
leven aan het onderwijs der arme kinderen te
kunnen toewijden. Ik weet niet wat mij naar
dien ouden vriend, naar die stille kloostercel
dreef doch daar hoopte ik rust, vrede en goeden
raad voor mijn gefolterd gemoed te zullen vin
den.
Een glimlach zweeft om de lippen der Zuster.
Ik was moê gestreden, afgebeuld naar ziel en
lichaam 't was of een booze geest mij op de hie
len zat, en ik schepte ruimer adem toen ik alleen,
met een klein valies aan de hand, in het dorp af
stapte. Wat mij echter de rust eenigszins ver
galde, was dat ik in de schaduw der huizen nog
maals Dobs had meenen te zien. De kloosterdeur
viel achter mij en ik weende, ziek en afgesloofd,
in de armen mijns vriends. Men stond mij eene
kleine cel af, waarin zich niets bevond dan een
eenvoudig bed, eene tafel, een paar stoelen en
een kruisbeeld maar ik was er gerust en er
daalden daar, in die eenzaamheid, gevoelens in
mij neêr, die ik sedert jaren niet ontwaard had
ik wilde terug naar vrouw en kinderen, en
die nederige broeder zou de bemiddelaar tus
schen ons allen zijn geweest.
God was u genadig zegt de Zuster.
«Ja, maar 't mocht zoo nog niet zijn... Het
was in het laatst der maand Mei 1857 dat nood
lottig tijdstip toen zeker gekocht of misleid volk,
voor de eerste maal in de straat gedreven werd,
eigenlijk niet tegen de destijds voorgestelde wet
op de Liefdadigheid, maar wel tegen de klooster
orden zeiven. De kasseien beukten het hart van
België en sloegen het met den kanker. De storm
joeg van de groote steden naar de groote dorpen.
Op den avond mijner aankomst lag ik ziek te
bed ik sluimerde en hoorde toch ik was sla
pende en toch wakende. Een buitengewoon ge-
druisch steeg in de verte op. De deur mijner cel
werd geopend en mijn vriend kwam binnen.
«Wees niet bevreesd zegde hij, «wij ook worden
door het grauw aangevallen, ter vergelding mis
schien van hetgeen wij voor de kinderen des
volks deden. Heb geen vrees. Eenige ruiten aan
stukken, en de storm zal voorbij zijn.
YPER.