3
den Zonnebekesteenweg Noordkant, van den Brugge-
steenweg, van den Dickebuschsteenweg en van de Kalf-
vaart. De leeningen, af te sluiten voor een termijn van
hoogstens 5 jaar, bedragen de som van 114.000 fr. voor
het stadsaandeel en 38.000 fr. voor het subsidieaandeel.
De uitvoering dezer werken zal in de eerste dagen een
aanvang nemen. Ik stel voor hierover te stemmen.
Deze leeningen worden eenparig goedgekeurd.
M. Vanderghote. Thans hebben wij nog de leenin
gen die voor een termijn van hoogstens 5 jaar voorge
steld worden voor het aanleggen der voetpaden langs
den Dickebusphsteenweg, 2" en 3'' deel, en langs den
Vlamertinghesteenweg. Het is bij vergissing dat de
dagorde alleen het 2' deel van den Dickebuschsteen
weg vermeldt. Deze leeningen bedragen de som van
130.000 fr. voor het stadsaandeel en 43.000 fr. voor het
subsidieaandeel. Die werken zijn nog niet in aanbe
steding gegeven, daar wij de goedkeuring ervan nog
van het ministerie afwachten, doch de leening ervoor
wordt nu reeds voorgesteld opdat wij dan, van zoodra
de goedkeuring inkomt, onmiddellijk tot de uitvoering
zouden kunnen overgaan. Ik stel voor ook die leenin
gen te willen goedkeuren.
Al de raadsleden brengen hierop nogmaals een goed
keurende stem uit.
XIV. Taksverordening op de reclamewagens
Wijziging.
M. Vanderghote. Het provinciaal bestuur van West-
Vlaanderen vraagt ons de hier vroeger gestemde taks
verordening op de reclamewagens te wijzigen als volgt.
Voor het maken van reklaam op den openbaren weg ten
voordeele van gelijk welken handel of firma's dient men
de verklaring ervan op voorhand te doen in het bureel
van den stadsontvanger. De betaling der taks geschiedt
eveneens in handen van den Heer stadsontvanger die
er een kwijtschrift van aflevert. Deze belasting wordt
voorgesteld voor een termijn van 10 jaar, eindigende
in 1947.
De Heer Seys is binst deze uiteenzetting de raadszaal
binnen getreden.
Op voorstel van den Heer voorzitter wordt deze wij
ziging goedgekeurd. Alleen de Heeren Coutelle. Leuri-
dan en Verbeke onthouden zich.
XV. Verordening op het verkeer. Wijziging.
M. Vanderghote. Het schepencollege stelt voor
artikel 5 van de verordening op het verkeer, die in 1936
gestemd werd, met een bijkomende bepaling aan te
vullen. Het stationneeren van voertuigen was verboden
onder de Meenenpoort, in de Stuersstraat, langs de
voorlanden der Groote Markt en Hallestraat, in ae
Tempelstraat en op de R. Colaertplaats. Thans wordt
voorgesteld daar nog bij te voegen dat het stationnee
ren ook verboden is in de Rijselstraat langs den kant
der pare nummers tusschen de Tegelstraat en den
Kanonweg. De Rijselstraat maakt aldaar een gevaar
lijke bocht en het stationneeren wordt er verboden om
te beletten dat de voertuigen in het midden der straat
moeten rijden en om te vermijden dat er daar op die
plaats, waar reeds verscheidene erge botsingen ge
beurden, nog andere ongelukken zouden voorvallen.
Dit voorstel wordt zonder bespreking goedgekeurd.
De Heeren Coutelle en Vergracht onthouden zich.
XVI. Verordening op het water Wijziging.
M. Vanderghote. Het schepencollege heeft deze
kwestie reeds onderzocht, doch het is thans van oordeel
de zaak opnieuw eens te onderzoeken ten einde de ver
ordening op het water heelemaal in eens op punt te
zetten. Nu was er een wijziging der verordening voor
zien voor enkele eigenaars die een lans gebruiken, doch
het ware misschien best dit toe te passen op al de in
woners. Wij zullen dit nog eens onderzoeken en wij-
stellen dan voor dit punt tot een volgende zitting te
verdagen.
Algemeene instemming.
XVII. Mededeelingen.
M. Vanderghote. Het schepencollege heeft verno
men dat er in stad allerlei geruchten de ronde doen
die niet heelemaal ongegrond zijn. Het betreft namelijk
den heropbouw der Halle en van het Nieuwwerk. Tij
dens de laatste vergadering heb ik opdracht gekregen
de vergadering bij te wonen der commissie die voor het
onderzoek dezer kwestie aangesteld werd. Ik heb mij
dan op een vergadering dier commissie aangemeld, die
heeren hebben mij eenige vragen gesteld en dan be
leefd laten verstaan dat zii verder zonder mij zouden
beraadslagen. Naar het schijnt is de regeering weinig
genegen de voltooiing der Halle voort te zetten. In alle
geval, wanneer de voltooiing der Halle moest voort
gaan. zou het Nieuwwerk niet meer herbouwd worden.
Daarom stel ik voor dezen avond een motie te stemmen
om tegen dit besluit te protesteeren.
De Heer schepen Van der Mersch treedt op zijn beurt
de raadszaal binnen.
De Heer voorzitter geeft hierop lezing der door hem
voorgestelde motie, die eindigt met den wensch uit te
drukken van het algeheel herstel der Halle en van het
Nieuwwerk en die aandringt opdat deze werken binnen
kort zouden aangevat en in den kortsten termijn zou
den uitgevoerd worden.
M. Van' Alley lines. Ik zou graag zien dat men in
't vervolg dergelijke wenschen aan den raad zou mede-
deelen terzelfdertijd als de convocatie, ten einde aan
de raadsleden toe te laten de voorgestelde motie op
het gemak te onderzoeken en er desnoods het een of
ander te kunnen aan toe voegen. Deze geruchten
aangaande het niet herbouwen der Halle zijn mij even
eens toegekomen en door tusschenkomst van een mijner
collega's heb ik aan den Heer Minister gevraagd wat
er van deze geruchten waar is. In het antwoord, dat
ik ontvangen heb. staat dat de Heer Minister met veel
belangstelling kennis genomen heeft van mijn brief van
2" October 11. en daarin wordt ook nog gezegd, ten
eerste, dat het ministerie van financiën thans al de nog
hangende zaken van oorlogsschade heeft overgeërfd en
dat de heropbouw der Halle van Yper dus nu onder
zijne bevoegdheid valtten tweede, dat de Staat geen
enkele verplichting heeft noch in rechte noch in feite
de Halle herop te bouwen, en ten derde, dat volgens
de begeerte van den Heer minister een commissie be
noemd werd die de zaak onderzoekt en in 't kort ver
slag moet uitbrengen over de verschillige mogelijkhe
den die omtrent die kwestie worden voorgesteld. Er
wordt verder nog in den brief gezegd dat, in tegenstrijd
met mijn schrijven, er wel gezorgd werd de wenschen
van den gemeenteraad aan de aangestelde commissie
mede te deelen en dat de Heer burgemeester officieel
uitgenoodigd werd om het standpunt van Yper in die
commissie uiteen te zetten.
M. Vanderghote. Dit is niet waar, ik was daar
geenszins officieel uitgenoodigd.
M. Van Alleynnes. De brief eindigt dan met te zeg
gen dat er in de vergadering der commissie van 28
September een schrijven voorgelezen werd uitgaande
van het gemeentebestuur van Yper en waarin dezes
eischen in vermeld staan, en dat, wanneer het oogen-
blik zal gekomen zijn een beslissing te nemen, wij dan
nog ruim gelegenheid zullen hebben de zaak verder te
bespreken.
M. Vanderghote. Het is ingevolge de volmacht mij
door den gemeenteraad verleend dat ik mij heb aan
gemeld bij die commissie, voor dewelke er ons gevraagd
is geweest hier een zaal te harer beschikking te willen
stellen. Daar, op die vergadering, werd de brief gele
zen die door het schepencollege gestuurd werd aan den
Heer Minister Merlot, als gevolg op zijn bezoek. Daar
neb ik gevraagd dat men eerst gansch den voorgevel
der Halle zou herstellen, doch in den brief door het
schepencollege geschreven werd aangedrongen opdat
men eerst het nu reeds hersteld gedeelte ook langs den
kant der Vandenpeereboomplaats zou voltooien. De
commissie heeft mij echter beleefd buiten gezet, zoodat
ik aan de verdere besprekingen geen deel heb genomen.
Thans vernemen wij dat er spraak is het Nieuwwerk
niet meer te herbouwen, zoogezegd omdat zulks achter
af bij de Halle gevoegd werd, dat het, alhoewel heel
mooi, een bouwkundige fout was en van een gansch
verschillenden trant als de Halle zelf.
M. Van Alleynnes. Het schepencollege heeft toch
een brief geschreven zonder dat de gemeenteraad er
over geraadpleegd werd. De raad had daarvan op de
hoogte moeten gebracht worden.
M. Vanderghote. Dit was maar eenvoudig een con
tact nemen ten einde een onderzoek uit te lokken.
M. Leuridan. In 't licht van de verrassende gege
vens ons door den Heer Van Alleynnes voorgelegd,
en de brief door hem gelezen komt van iemand die
weet wat hij schrijft, en in 't licht der aanvullende
inlichtingen die gij zelf, Mijnheer de Voorzitter, ons
verstrekt hebt en die overeenkomen met die slechte
tijding, ben ik ook de meening toegedaan dat het
oogenblik gekomen is om de openbare opinie volledig
in te lichten en haar op de hoogte te stellen, opdat het
geen ik ons eerste geboorterecht noemen zal niet zou
verloren gaan. Het is toch wat sterk nu in 1937 te ver
nemen dat men ons weigert wat men ons reeds sedert
1919 door de wet op het herstel der oorlogsschade ver
plicht is terug te geven. Nu zouden wij al met eens
vernemen dat wij daarop niet meer te rekenen hebben.
Dit is niet aannemelijk en daarom vraag ik dat er in
de voorgestelde motie, die goed is, nog enkele bijko
mende, kordate maar niet minder doortastende moti
veeringen zouden bijkomen en dat men erin eveneens
zou spreken over de officieuse geruchten die rondloo-
pen. Ik heb ook een ontwerp van motie opgesteld en
stel voor dat de te stemmen motie zou beginnen als
volgtvernemende dat officieuse geruchten verspreid
worden als zou de Staat weigeren de twee Oostervleu
gels der Halle te herbouwenEr moet immers ge
streden worden, de openbare meening dient voorgelicht
opdat wij erdoor zouden ondersteund worden in het
eischen van het rechtmatig en zeer laattijdig herstel
onzer halle. Wij mogen die belangrijke kwestie niet in
klein comité laten beslissen en ik ben blij dat de Heer
Van Alleynnes het heeft uitgebracht dat gij, Mijnheer
de burgemeester, daar tegenwoordig waart in die ver
gadering op dewelke er tegen de belangen van Yper
gekonkeld werd. Het moet openlijk bekend gemaakt
worden wat de Heer Van Alleynnes hier heeft gezegd,
en dit zal thans gebeuren door de pers. Het is in het
klare daglicht dat het volledig herstel der Halle moet
uitgevochten worden, opdat men wete wat er gebeurt.
Het onvervreembaar recht van Yper op het herstel
zijner Halle mag noch-kan door niemand in 't gedrang
gebracht worden om gelijk welke nevenbeschouwingen.
Ik wil hier over deze nevenbeschouwingen niet verder
uitweiden, a bon entendeur demi mot suffit. Als be
sluit der motie zou men bij de regeering moeten aan
dringen opdat de reeds zoo dikwijls herhaalde stellige
belofte van den heropbouw der Halle met bekwamen
spoed zou uitgevoerd worden, te meer dat de wet op
de oorlogsschade reeds sedert 18 jaar deze verplichting
aan den Staat heeft opgelegd. Deze motie zou bij mid
del der pers aan de openbare opinie moeten voorge
legd worden, want ik ben van oordeel dat men in die
kwestie hard tegen onzacht moet optreden- Men moet
beroep doen op de openbare opinie en de zaak in klaar
lichten dag behandelen, want dit is hetgeen het meest
van al indruk zal maken op dit klein comité dat tegen
de belangen van Yper optreedt. Ik zou dan vragen de
voorgestelde motie door die enkele beschouwingen aan
te vullen.
M. Vanderghote. Ik zie er geen bezwaar in de
motie alzoo te wijzigen.
M. Van Alleynnes. Er zou een commissie moeten
tot stand komen om de zaak van den heropbouw der
Halle te onderzoeken, in dewelke niet alleen de Heer
burgemeester zou zetelen maar ook nog afgevaardigden
van alle partijen. De herbouw der Halle moet door ons
besproken worden.
M. Vanderghote. Te meer dat ze onzen eigendom is.
M. Van der Mersch. Het argument van den Heer
Leuridan aangaande de oorlogsschade is serieus en
moet absoluut in de motie opgenomen worden. De wet
op de oorlogsschade is de bron van ons recht op her
stel. Voor wat de vergadering der commissie betreft,
de Heer burgemeester werd er zelfs niet op uitgenoo
digd.
M. Van Alleynnes. Ik vraag dit voor gelijk welke
commissie.
M. Van der Mersch. Die commissie werd door
Brussel benoemd, en al wat wij zeggen kunnen is dat
het niet schoon is ons alzoo van kant te laten.
M. Vanderghote. Ik heb reeds over de zaak nage
dacht om de Belgische regeering door de stad voor
de Rechtbank te dagvaarden.
M. Seys. De heropbouw der Halle werd nog niet
bepaald geweigerd.
M. Van Alleynnes. Men moet eerst trachten de
zaak in der minne te regelen.
M. Leuridan. Het is een ketterij als men zegt dat
men noch in rechte noch in feite verplicht is de Halle
van Yper te herbouwen. De wet op de oorlogsschade
zegt wel dat men niet verplicht is de kunstgebouwen
herop te richten in meerdere mate dan noodig is, doch
in feite heeft men tientallen gebouwen, zooals onder
meer de St Maartenskerk, herbouwd zonder rekening
te houden met de belangrijkheid der bevolking, en dan
nog wel met coëfficiënten die soms zeer interessant
waren. Al de andere kunstgebouwen werden hersteld
zooals ze vroeger bestonden, zelfs al waren ze te ruim.
zoodat in feite de wet op de oorlogsschade er op werd
toegepast en nu zou men het herstel der Halle weige
ren.
M. Van der Mersch. Artikel 19 of 20 der wet op de
oorlogsschade spreekt van al de openbare gebouwen.
M. Leuridan. Nu dat overal elders al de andere
gebouwen hersteld worden, zou Yper alleen dit moeten
bezeuren. Ik ben daarmede niet t'akkoord.
M. Van der Mersch. Wij zouden de motie van den
Heer burgemeester als basis kunnen nemen en ze aan
vullen met deze door den Heer Leuridan voorgesteld.
M. Leuridan. De litteraire groet van den Heer bur
gemeester met de deurwaarderstaai van Leuridan.
(Gelach).
De raadsleden stemmen met dit voorstel in en de
motie zal door het schepencollege definitief opgesteld
en verzonden worden.
M. Leuridan. Ik heb vernomen dat het verboden
werd aan personen, die naastbestaanden op het kerk
hof liggen hebben, een kleine ^omheining rond hun graf
aan te brengen. Zulks werd hen door den Heer schepen
Lemahieu op drastische wijze verboden. Hij heeft dit
gedaan in nogal tamelijk ongelukkige omstandigheden,
gezien sommige dezer menschen de omheining reeds be
steld en betaald hadden en slechts, wanneer ze ermede
op het kerkhof kwamen, daar vernamen dat het ver
boden was en ze de omheining terug op het stoot-
karretje naar huis mochten voeren.
M. Lemahieu. Vooraleer het nieuw reglement ge
stemd werd, gebeurden er schrikkelijk veel misbruiken
en het was hoognoodig daar paal en perk aan te stel
len. Het gebeurde zelfs dat men grafkelders plaatste
op gronden waarvoor geen vergunning bestond. Er ziin
zelfs twee gevallen waar men een graftombe geplaatst
heeft op grond zonder vergunning. Iedereen wilde daar
meester maken of dacht het te mogen doen. Er moest
daaraan dus een einde gesteld worden en het is niet
zonder reden dat het plaatsen van omheiningen door
het nieuw reglement verboden werd, want het ge
beurde dikwijls dat de menschen te veel grond inna
men en dan zag de grafmaker, wanneer hij daarnevens
nieuwe graven moest maken, zich verplicht de beton
nen omheining uit te kappen Wij moeten den grond
van het kerkhof vrijwaren. Nu het verboden is een om
heining in beton of steen rond de graven te plaatsen
heb ik aan die menschen, die door den Heer Leuridan
bedoeld zijn, aangeraden een omheining met busse-
boom of andere planten of bloemen rond het graf te
maken. Er waren te veel misbruiken. Vroeger werd er
nog wat door de vingers gezien, doch het ging wat te
ver zoodat zelfs kelders en grafzerken geplaatst wer
den op grond zonder vergunning. Ik ben steeds met
den besten wil bezield om zoo mogelijk iedereen voldoe
ning te geven, maar het reglement moet toegepast
worden. Hadden die menschen de omheining over drie
maanden geplaatst, dan was daarop niet meer terug te
komen, doch nu dat het verboden is zouden ze die om
heining willen plaatsen tegen Allerheiligen.
M. Leuridan. Ik spreek niet van grafkelders of
zerken toe te laten op niet aangekochte gronden, maar
ik vraag alleen maar wat toegevendheid voor die twee
of drie personen, die u bekend zijn en die in volle on
wetendheid van het reglement een kleine omheining
besteld en reeds betaald hebben. Nu met deze inter
pellatie zal het meer geweten zijn dan door het stem
men der verordening dat het plaatsen van omheiningen
rond de graven niet meer toegelaten is. Ik vraag dus
enkel dat gij aan die 2 of 3 menschen, die de omhei
ning bestelden voor dat het nieuw reglement gestemd
werd, toch zoudt toelaten die omheining te plaatsen en
dan vast te besluiten van vandaag af het aanbrengen
van alle omheiningen onverbiddelijk te verbieden. Gij
zult met mij t'akkoord zijn dat veel personen niet in
staat zijn den grond te koopen, doch toch wenschen het
graf hunner naastbestaanden een beetje te versieren.
Ik vraag dus een uitzondering voor die 2 of 3 personen
die reeds de onkosten eener omheining gedaan hebben.
M. Lemahieu. Ware dit niet wat onvoorzichtig
Zullen er dan nog geen andere personen opdagen en
ook zeggen dat zij reeds een omheining besteld hadden?
In plaats van 2 of 3, zouden er soms wel 10 of 20 zulke
gevallen kunnen zijn.
M. Leuridan. Ik hoop van neen voor u, Mijnheer
de schepen, want gij hebt nu reeds ruzie genoeg met
de dooden.
M. Lemahieu. Wij ontmoeten daar dikwijls veel
moeilijkheden op het kerkhof.
M. Leuridan. Ware het niet mogelijk den vuilnis-
dienst van aan het Waterkasteel tot aan den Keirse-
laar langs den Meenensteenweg uit te breiden Gezien
de druk bewoonde plaats aldaar, ware zulks van het
grootste nut. De menschen zijn daar nu verplicht al
over iemand anders veld, namelijk over een veld toe-
behoorende aan St Jozefsgestieht, te gaan om een al
daar bestaanden put te vullen. Dit veroorzaakt tal van
moeilijkheden met den gebruiker van dit land.
M. Vanderghote. Dit ware een wijziging van het
contract die eerst zou moeten voorgesteld worden.
M. Delahaye. Ik denk wel dat het mogelijk is aan
die menschen voldoening te geven.
M. Leuridan. Ik bedank u. Thans zou ik nog een
andere vraag wenschen te stellen betreffende de uit
breiding van het electriciteitsnet. De electriciteits-
maatschappij blijft met een versteendheid des harten
doof op de herhaalde vragen der landelijke bevolking,
en ik dring hier nogmaals aan opdat men eindelijk de
uitbreiding van het electrisch net in het landelijk ge
deelte van Yper zou uitvoeren. Ik ben van oordeel dat
onze landelijke bevolking te veel verwaarloosd wordt.
Die menschen daar betalen dezelfde zware lasten als
de andere inwoners van Yper en worden het slechts
bediend. De uitbreiding van het electrisch net werd
reeds herhaalde malen beloofd, doch er komt niets
van, niettegenstaande er nu reeds jaren en jaren daar
over geklaagd wordt. Wij zouden die zaak eens ernstig
moeten aanpakken en ik hoop wel dat binnen kort heel
het vraagstuk der verhouding tusschen de stad en de
electriciteitsmaatschappij te berde zal komen. Voor
het oogenblik dring ik aan opdat men nu eerst de
landelijke bevolking zou voldoening geven. Wij hebben
hier rondom ons veel voorbeelden van gemeentebestu
ren die middel gevonden hebben tot in de kleinste kort
woonsten van de verst afgelegen hoeken de electrici-
teit aan te brengen. De stad Yper zou zich moeten spie
gelen aan deze gemeenten die er in slagen beter te
doen dan wij.
M. Vanderghote. Het contract der stad Yper met
de electriciteitsmaatschappij, waardoor wij gebonden
zijn, bestaat reeds sedert jaren, terwijl veel der omlig
gende gemeenten slechts sedert een paar jaar een con
tract met een electriciteitsmaatschappij hebben afge
sloten. Wij zijn allen van oordeel dat de electriciteit
moet uitgebreid worden tot gansch het grondgebied der
stad zooals het elders gedaan werd, maar wij moeten
daarvoor met de maatschappij de onderhandelingen
voortzetten. Vooraleer de gevraagde uitbreiding te doen,
eischt de maatschappij dat er een zeker percent van
de nieuwe inwoners op den buiten de aansluiting met