NAAR EN DOORHEEN HET KONCOLEESCHE OERWOUD 6 ONZE CROOTE REPORTACE door Jef VAN WYNSBERGHE 'N BANGE NACHT. Midden in den nacht schrikken wij wakker door 't geschreeuw van een bende groote apen, door 't gejank van een hyena, door 't gehuil van een luipaard in de verte. Dat beseffen wij dadelijk Voor onze tent hooren wij geloop van negers, doffe stemmen, 't knet terende \yaakvuur. Een troep apen, die hierheen komt vreest mijn vrouw. Laat ons opstaan Een paar minuten later zitten wij, gehuld in een wollen mantel, dichtbij het waakvuur. Om ons heen, hurken bibberend in de nacht- kilte de naaktloopende roeiers, en de dungekleede escorte, Asani, Amisi en Kibaya. Pukkie tuurt 't schimmenwoud in. Zwijgend als be vreesd dat hij zich verraden zou. Wij houden de wapens in de hand. Want ja mijn vrouw raadde het goed een bende groote apen doortrekt het woud. Komt ze hierheen Opnieuw hooren wij het massaal geschreeuw... heel in de verte. Naderen de apen ons Verwijderen zij zich Of blijven zij op een zelfde hoogte 't Is moeilijk te bepalen. Het geluid komt van te ver. Maar opeens doorsiddert ons 't gehuil van een dichtbijzijnd lui paard. Pukkie wipt angstig jankend op mijn schoot en kijkt me kwispel- smeekend diep keffend aan. Een tweede groot waakvuur wordt aangelegd, dichter bij den woud rand. De vlammen knetteren hoog op boven den houtstapel. Nu is het een heele poos heel stil. Wij hooren nog alleen 't aanhoudend scherp gesjirp der krekels, nu en dan 't dof gekraak van een dorren tak... De stilte werkt vreemd op onze verbeelding, op onze zenuwen. Wij weten dat de wilde dieren in 't woud nu op sluip- en rooftocht zijn. Wij weten dat niet ver van ons een luipaard, een hyena rond sluipen. Maar waar precies De nacht is killig koud. Wij luisteren in stille gedachten. Niemand spreekt een woord Alleen van tijd tot tijd kijken wij elkaar een moment diep in de oogen vragend of geruststellend. In den beginne werkt onze verbeelding angstig't lijkt ons dat 't gevaar nadert. Maar de minuten kruipen voorbij en worden 'n paar uren. Gelukkig blijft alles bij het vroegere verre geluid. Wij hooren niets gevaarlijks meer. De moeheid overmant ons. De mannen staan in groepjes langzaam rechtzij gaan terug slapen. Ook mijn vrouw en ik trekken ons in onze tent terug. Het vuur knettert, de krekels sjirpen... almaardoor. VROEGE OCHTEND. Roezemoezende negerstemmen wekken ons. In de tent is het pikdonker. Wij voelen ons nog loom, moeonze leden zijn stijf, wij sliepen onrustig. In 't licht van een aangestreken lucifer zien wij, op ons zakuurwerk, hoe laat het is pas half vijf Toch moeten wij nu reeds uit 't veldbed de ochtenduren zijn de minst warme en dan ook de aangenaamste om te roeien. Vooraf moet de tent nog afgebroken, wij willen nog graag ontbijten, en wij dienen ook de koffers in te pakken. In pyjama loer ik even buiten. De mannen zitten neergehurkt rond de twee waakvurenze poffen lange meelbananen in de gloeiende asch, en rooken groote stukken nijlpaardenvleesch, aan hooge stokken, die diep in -den grond geplant, schuins over 't vuur hangen. Wij kleeden ons aan. Buiten is geen enkele ster te ontwaren. Vreemd Het is nu, in de ochtendlucht, heelemaal niet killig, zooals anders het is zwoel. Nvula itapitaBwana Het zal regenen, Meester EEN TORNADE. Ndio Werkelijk NdioJawel Nu ineens treft het ons dat alles geheimzinnig stil is in het woud geen krekel sjirpt, geen windje waait, geen blaadje wuift, geen tak kraakt, geen rimpeltje plooit het zacht stroomende rivierwater. Meteen begrijpen wij de loomheid, het onrustige, de zwoele och tendlucht Het zal niet gewoon regenen Wij krijgen een tornade! Waarachtig Weldra drijft een eerste zacht briesje door 't woud. Het wakkert de waakvuren op. De dof roode houtskool verheldert, gloeit wit. De vlammen slaan talrijker op, in breede, hooge wild gekartelde zigzaggen. Donkere en wazige schaduwen strepen in vreemde vormen, langs den vuurgloed, die in breeden en hoogen kring om ons licht. De bla deren wuiven traag, nog geruischloos. Eensklaps, in de onpeilbare donkere verte, bliksemt een onmeet baar licht de lucht, sekonden lang. Dan is de verte weer ondoordringbaar donker. Maar boven en om ons heen hooren wij nu een wind door de bladeren jagen. Nu, onmiddellijk zijn wij allen in de weer. Wij hebben geen en kele minuut te verliezen. Mijn vrouw en ik pakken onze koffers in. Mijn boy en soldaat Kamango klappen de bedden op. Mijn kok bereidt vlug ons ontbijt. Clairon en een paar negers loopen naar den biche om onze prauw iets wat uit het water te trekken, en met lianen nog steviger vast te binden. Anderen loopen emmers water halen om een der twee groote waakvuren uit te dooven, en aldus woudbrand te voor komen. De overigen sleuren takken en bladeren bij, om hun lage schuil hutten beter regenvrij te maken. Intusschen licht het in de verte meer en meer. Zware donderslagen kraken. Een sterke wind zet op. Plots een geweldig bliksemlicht. Dan war me zware regendruppels. Het giet water, 'n Wind als 'n storm giert huilend doorheen het woud. Het licht hevig vlug opeenvolgend. Alles neemt nu geweldige afmetingen. De wind schijnt nu uit de vier windstreken te komen, tegen elkaar in te jagen, en boven onze hoofden een duivelsch geweld te bereiken. Onze tent heeft het hard te verduren. Bij momenten vreezen we dat ze uit elkaar "zal gerukt worden, 't Water kletst er hard tegen. Intusschen'rolt de donder almaardoor, bliksemt het angstwekkend. Kraakt het. Wij hooren de rivier luid bruisen. Takken kraken af. Het is bevangend heet. Waarheen passeert het center van de tornade Wij kennen 't ge weld ervan. Hoe daken van huizen erdoor opgesmakt worden. Hoe de tornade boomen ontwortelt. Hoe zij de wilde dieren opjaagt. Hoe ze uren kan aanhouden. De boomtronken buigen. Wij moeten de stokken van onze tent tegenhouden, Eenige negers verlaten plots angstig hun bladeren schuilhutten. De gietende regen kletst op hun naakte lijven, en druipt er in tientallen straaltjes af. Zij wenden zich naar den kant vanwaar het onweer opdook, de handen hoog ten hemel opgeheven, en smeeken in koor. Mungu yetu, Mungu yetu Weye wate watoto Yenu Wradisha mvula, Wradisha mvula, God vragen wij aan Asani. Asani lacht Ndio Bwana, de menschen hier denken dat 't hemelvuur een al machtige God is, die de menschen begrijpt, en de menschen straft die hem niet aanroepen, en hen spaart die hem een gunst afsmeeken. Watu huyn angari Wasendi. De menschen hier zijn nog boschmenschen die niets beters weten. Maar wij, we denken aan onze eenvoudige Vlaamsche menschen, die zich bij onweer kruisen, de gewijde kaars laten branden, het huis, de stallen en de woonkamer met gewijd water besprenkelen. Ook zij handelen uit schrik voor de natuurelementen. Ook zij mee- nen de natuurelementen met hun gebeden en teekens te bedaren. Het is werkelijk indrukwekkend om zien hoe de onweerlichten in het half duister elektrisch helder de mannen, de regen, de boomen. alles beschijnen... sekonden lang. Het is beangstigend de donder te hooren kraken. Het licht is schrikwekkend en fascineerend terzelfdertijd. ver lichtend, en met de meeste fantastische tinten gekleurd. Het blijft water gieten almaardoor. De humusgrond, hoe poreus opk, kan het neerplassende water niet vlug genoeg slikken. Overal is het een moerassige plas. De geulen omheen de tent loopen over, zoodat het water ook de tent binnenstroomt eerst zacht sijpelend, weldra in breede streepen. Wij hebben onze laarzen aangetrokken. Weldra is de bodem van heel onze tent een grooten plas, spookachtig beschenen door 't flauwe licht van onzen Europeeschen windvrijen stallantaarn. Wij zwijgen. We probeeren de verblindende onweerlichten niet meer te zien. Maar hun feilen schijn dringt doorheen het dikke tentzeil. En ieder licht wordt gevolgd door een geweldig gerommel dommel, dat lang aanhoudend de lucht scheurt. Bij momenten is het alsof heel de woudplekke, waar wij schuilen, in een vlam zal opgaan, in een geweldig gekraak zal openscheuren... dat de kruinen, die dreigend neerbuigen, onder den forschen wind, met ver nielend geweld ons ieder moment zullen verpletteren. Wij zwijgen allen, diep bevreesd. Ieder onderdeel van elke sekonde blikken wij om ons heen, luisteren wij scherp toe, beducht om ons be dreigd leven. In deze momenten voelen wij ons klein, tegenover de woedende na tuurelementen. De tornade houdt zoowat een uur aan. Zachtaan vermindert ze dan. Het lichten gebeurt nu met grooter tusschenpoozen. Het dondergerommel roffelt krakend verder en verder van ons. De regen valt minder dik. De duisternis verdrijft in lichtwor- denden dag. De zwoéle lucht wordt frisscher, weldra heerlijk. De geheele woudplekke geurt rijk aan wondere walmen. Al het sombere is nu weg. Ook de waterplassen verminderen, verdwijnen zien- deroogen. Vlug wordt onze tent ontspannen, even watervrij geschud en door vier mannen stevig opgeplooid en gebonden. Het water wordt met een pan uit de prauw geschept. De koffers worden er in gedragen. Nu nog vlug wat koffie gezet. Wij ontbijten wel later op de prauw. Het is heerlijk varen. TERUG OP WEG. Het water stroomt hard, doch diep. Nu is geen enkele rotsblok, geen enkele stroomversnelling meer te ontwaren. Het is werkelijk genotvol in den ontwakenden dageraad op 't water te varen, een zacht briesje in. De hemel ontgloort rozerood, blauwe strepen breken door, wazige doorschijnende schaapwolkjes drijven van lieverlede samen. Prachtig dat wolkenspel. In Europa hebben wij nooit de wolken, de natuur zoo aandachtig, zoo lang, zoo behaaglijk bekeken als hier. Hier fascineert ons de wolken hemel, met zijn overweldigende pracht van vormen, met zijn wondere kleurencombinaties, met de opkomende zon, nu nog wegschuilend ach ter de wolken, ginder ver... tegenaan den horizon van het nu rechte eind Lowarivier, in heerlijk rood en paars en geel. De randen der wol ken zijn helder verguld. Die wolken leven zij drijven, vóór, achter, boven, onder, in mal kander..., nu eens wazig, dan dicht gepakt..., steeds echter in almaar door zich wijzigende vormen met de meest vreemdsoortige kleuren, die steeds heerlijk harmonieeren, in de zonderlingste fijne nuanceeringen. Vóór ons... vóór en omheen de opkomende zon vederwolken, scha penwolken. Boven ons sluierwolken en nog dikke grauwe wolkenlagen, en sta pelwolken. Achter ons zware regenwolken. Vooral, nu na 't onweer zijn boven ons de stapelwolken prachtig zij torenen zich op, mijlen hoog in de lucht. Hier zien wij alle wolkenvormen indrukwekkend mooi bijeen. Hier treft het ons hoe twee wolkensoorten boven elkaar, in ver-

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1939 | | pagina 6