KOFFIES en CHICOREI met PREMIEN
Christiaens S Devolder - KortrijK
BELLA STOCK
PrcmipdppotG. LAPOYE, 20, Booirgaaidstraat, Yprr, waar ook Kt#brardtrs h bekomen zijn.
Eischt altijd en overal dc RUV/E en GEBRANDE
ONS MENGELWERK N' 8
Te koop in alle goede winkels.
door HENDRIK CONSCIENCE
o
(Vervolg)
IV.
Er waaide eene stijve koelte uit het Noorden
de hemel was overdekt met grauwe wolken
treurig was het weder en koud de morgenlucht.
Aan den voet van een hoogen zandheuvel, daar
waar de duinen het zand raken, zaten drie vrou
wen op hunne hurken dicht ineengekropen, als
wilden zij elkander wederzijds voor den scherpen
wind beschutten.
Nevens hen lagen eenige korven, waarvan de
loshangende schouderriemen lieten vermoeden,
dat deze vrouwen hier gekomen waren om eeni-
gen last te vervoeren.
Zwijgend en beweegloos als eene gebeitelde
beeldengroep hielden zij den blik op den gezicht
einder der zee gevestigd, en staarden ondervra
gend in den onpeilbaar zwarten kolk, die in de
verte den oceaan als met eenen vasten muur
scheen te begrenzen.
Buiten het grollend gebruis der baren stoorde
niets de ontzaglijke stilte dezer plaats, dan de
vroolijke galmen van een jongsken en een meisje,
die de duinen op- en afklommen en zich juichend
van boven de kruin der zandheuvelen lieten ne-
derrollen tot op het strand.
De vrouwen gaven geene acht op het snel der
kinderen en verroerden zich niet, totdat het jongs,
ken, op den top van den duin staande, met blijd
schap uitriep
Moeder, moeder, daar is vaders
De vrouwen zagen op naar het kind, dat met de
hand naar de zee wees.
Zij komen, inderdaad, murmelde de jongste
hunner. Zie, ginder verre, Kaat, die grijze vlek
op de donkere wolk het is de schuit. Zij hebben
den wind van achter nog een half uur en zij zul
len aan strand zijn.
De vrouwen hernamen hunne beweegloosheid,
en weder heerschte er eene wijl stiltemaar dan
vroeg de jongste, alsof zij hare gepeinzen voort
zette
Het is dus waar, Kaat, dat uw zoon Berten
gaat trouwen met een meisje van Coxyde Het
is wat verre gezocht.
«"Wat kan men doen, Wanna, als er in de buurt
geene trouwbare dochters te vinden zijn
En Bella Stock mompelde de derde vrouw.
Ja, Bella StockMijn zoon had sedert lang
zijne zinnen op haar gezet, zonder dat wij het
wisten. De arme jongen arbeidde als een slaaf om
zijne reeding bijeen te krijgenhij had reeds
«enige haringnetten en een paar pakken stokjes-
netten gemaakt, eer wij merkten, dat de kerel op
trouwen was bedacht. Eindelijk bad hij zijnen
vader, hem aan het bouwen van een klein huisje
te helpen. Dan kwam het er uitwij moesten de
schoone Bella voor hem ten huwelijk gaan vra
gen. Wij misluktennoch de oude Stock, noch
zijne dochter wilden van trouwen hooren. Bella
was nog wel vijf of zes jaren te jong, zeiden zij.
Zco lang kon mijn Berten niet wachten. Hij heeft
nu een braaf meisje te Coxyde gevonden, en hij
zal zijnen ouden vader vervangen als gezel op de
schuit van Djosep Strooms.
Ik geloof, dat vader Stock een beetje hoog
moedig is, Kaat, omdat hij wat meer bezit dan de
andere visschers in de duinen.
«Wat heeft hij meer dan wij
Behoort de schuit niet toe voor de helft aan
vader Stock Als de visscherij goed gaat, trekt
hij daar al eenen schoonen stuiver van. Zie eens,
de schuit krijgt alleen een vijfde part van de
vangst. Wordt er aldus tien gulden gemaakt, dan
is er altijd een gulden voor vader Stock bij. De
Stocks hebben eenen ezel en eene koe. Het zou
wel uit fierheid kunnen zijn, dat Bella niet wil
trouwen.
Neen, neen, geloof dit niet, Wanna. De Stocks
zijn brave lieden, vriendelijk en minzaam jegens
iedereen. Dit is het niet. Gij weet, hce ongelukkig
vader Stock met zijne kinderen is geweest, en
wat hij heeft geleden. Van zijn gansche huisgezin
t is hem slechts Bella overgebleven. Hij ziet ze zoo
gaarne, dat het ontzaglijk is. Zij, van haren kant,
bemint haren blinden vader in zoo hooge mate,
dat er geene plaats voor andere gedachten in hare
zinnen overblijft. Gij moest het eens zien, Wanna!
De oude Stock en zijne dochter, zij streelen el
kander en spelen te zamen gelijk twee eenvou
dige kinderen. Het is om u de tranen uit de oogen
te rukken, als gij het bijwoont.
Arme Stock, hij heeft zooveel verdriet uitge
staan zuchtte de jonge vrouw. En daarbij het
gezicht verlorenHet is wel schoon van Bella,
dat zij haren vader dus bemint. Zij zal dan nooit
trouwen zoolang hij leeft
«Waarschijnlijk. Bella zegt het ten minste...
Zie eens, Wanna, daarginder, verre op het strand,
iets zwarts, dat schijnt voort te rollen langs het
water. Het gelijkt eenen grooten hond.
Uwe oogen beginnen te verzwakken, Kaat
het is de strandraaf.
Ah, Ko SnelInderdaad, het zou wonderlijk
zijn, dat hij niet tegenwoordig ware, als de schuit
aankomt. Dat is er een, die een goed leven heeft.
Zoo altijd langs het strand wandelen zonder iets
te doen Neem uwe korven, Wanna, het is tijd.»
De drie vrouwen stonden op en begaven zich
met langzame treden naar de zee. Onderweg lie
pen de kinderen, zingend en juichend, door de
breede plassen water, welke het afgaande tij op
het strand had nagelaten. Alhoewel de wind zeer
koud was, en de vrouwen daarom de spelende
kleinen waarschuwden, dat zij zich niet mochten
nat maken, uit vreeze voor eene erge verkoud
heid, sprong het jongsken door de plassen, dat
het water hem boven het hoofd spatteen het
meisje, met evenveel blijdschap doch eenigszins
aarzelend, huppelde hem achterna. Zoo versterk
ten deze onnoozele wichtjes, reeds van dan af,
hun lichaam voor de worsteling tegen water en
wind, die de bestemming van hun gansche leven
zou zijn.
De schuit kwam in de verte met snelheid aan
gevaren. Onder den zijdelingschen druk der noor-
derkcelte helde het lichte vaartuig diep ter zijde,
en, de baren als met drift doorklievend, deed het
schuim bruisend en kokend voor zich heenrollen.
Welhaast raakte de schuit aan den grond en bleef,
op een zestigtal stappen van het strand, in de
branding wiegelen.
Opmerkelijk was de bedaardheid en de stilte
der visschers en der vrouwen bij dit wederzien.
Dezen maakten de korven klaargenen waren
druk bezig aan het inhalen der zeilen en aan het
ankeren de schuit. Slechts het jongsken, dat tot
boven de knieën in zee was geloopen, riep zijnen
vader eenen blijden welkomstgroet toe. Het
kleine meisje stond op den boord des waters en
klapte juichend in de handen.
Een der visschers daalde van het vaartuig en
kwam dwars door de baren naar het strand. On
derweg ontmoette hij het jongsken, dat hem de
armen om den hals sloeg en het zoete woord va
der hem in de ooren murmelde. De man hief het
kind op zijnen rug en droeg het strandwaarts.
Een ander visscher, die hem van nabij was ge
volgd, nam het meisje op zijnen arm en kuste
het veelmaals, met tranen van teederheid in de
oogen.
Dus over en weder door de zee wadende, brach
ten de gezellen der schuit de visch op het strand.
Het schijnt, Djosep, dat de vangst niet over
vloedig is geweest vroeg de strandlooper, die
nu genaderd was. In drie korven zal men ze ge
makkelijk kunnen dragen. Het zijn evenwel
schoone roggen. Een paar kabeljauwen Geene
tarbotten
«Wij hebben er twee verkocht aan de officiers
van een Engelsch oorlogschip,antwoordde Djo
sep, terwijl hij de visch in de korven schikte.
Duur, zeker Die Engelschen kennen den
prijs van het geld niet. Waar men eenen gulden
vraagt, geven zij een goudstuk.
Neen, de prijs was redelijk, maar zij schonken
ons eenen goeden slok rum, die ons wel moed ge
noeg zou gegeven hebben om met onze schuit
recht naar IJsland te varen.
Zijt gij zoo verre in zee geweest
Op het ondiepe was niets te vangen... zeg eens.
Ko, weet gij, of er een koopman op het Heoge
is
Dezen morgen was er niemand.
Dan zullen wij de visch naar Veurne moeten
voeren... Jantje, loop naar vader Stock en breng
den ezel op den weg in de Krakeelpanne
Het kind nam zijne vaart door de plassen water
en verdween in de duinen.
Ko, hoe gaat het ginder ten onzent vroeg
Djosep. Alles wel
De strandlooper deed een geheimzinnig teeken,
als wilde hij Djosep tot stilzwijgen aanzoeken, en,
terwijl deze hem met verbaasdheid bezag, zeide
hij
Neem uwe reeding op, Djosep ik zal een eind
weegs met u gaan, want'ik heb u iets bijzonders
te melden.
Vrouwen en visschers, beladen met de vangst
en met de netten, wenschten den stuurman Djo
sep vaarwel, totdat men elkander dien avond zou
wederzien, om nogmaals in zee te gaan. Djosep
verwijderde zich met den strandlooper in eene
tegenovergestelde richting.
Welnu, Ko, wat hebt gij mij te zeggen
vroeg hij«Zelden weet gij iets goeds. Is tante
Claar ziek geworden
De strandlooper verhaalde nu de gansche ge
schiedenis van den gewonden jongeling en poogde
zijnen gezel te overtuigen, dat Bella zeer onvoor
zichtig had gedaan, met aldus eenen stervenden
vreemdeling in haar huis te nemen. Hij sprak
insgelijks van het uurwerk, dat de gekwetste,
volgens zijne meening, op de borst droeg, en dat
wel goud kon zijn.
Djosep bleef een weinig in stilte over dh zon
derling voorval nadenken en vroeg dan
En niemand weet wie hij is
Dit is te zeggen, ik geloof, dat ik het weet. Ik
heb dezen morgen Jan Zwarts van Ghyvelde ge
sproken die heeft mij verteld van een schrikke
lijk gevecht, dat gisternacht op de grenzen ge
beurd is tusschen smokkelaars en Fransche gen
darmes. Gij weet, er verkeert tegenwoordig ron
dom Duinkerken eene groote bende smokkelaars.
Hun overste is een jonkman, Bosacq geheeten. Ik
ben zeker, dat de gekwetste vreemdeling Bosacq
zelf is en het verwondert mij in het geheel niet,
dat die vent vervaard is van de guillotine.
Mogelijk, Ko maar hoe komt het dan, dat hij
geen enkel geldstuk op zich heeft, zooals gij zegt?
Hij is een man, die door dieven is aangerand ge
worden.
Neen, Djosep, de gendarmes hebben geloofd,
dat hij dood was, en hem zijn geld ontnomen.
Wat men vindt op een lijk, dat mag men nemen.»
De wet zegt het anders, nochtans.
Ja, de wet, ziet gij Het is een uitvindsel,
omdat ze daar binnen in het land gaarne alles
alleen zouden hebben, zelfs wat op ons strand of
in onze duinen wordt gevonden.
Kom, haast u wat, Ko ik ben ongeduldig om
te weten, hoe de zaken ginder gelegen zijn. Gij
zegt, dat hij wel zeker zal sterven
Hoe anders Zijn hoofd is op twee of «trie
plaatsen gekloofd al zijn bloed is hem ontloopen;,
hij ligt in eene doodelijke koorts.
Hebt gij hem sedert nog gezien
Nden, Djosep maar tante Claar is gisteren in
den namiddag ten mijnent geweest, om mij te
verzoeken, aan geen mensch ter wereld iets va»
het gebeurde te zeggen. De dokter heeft dit ge
heimhouden bevolen. Ik weet niet wat me»
vreest. Zou men misschien weten, dat men de»
smokkelaar Bosacq in huis heeft Het is mij ge
lijk aan geen ander mensch dan aan u zal ik van
deze zaak spreken.»
Zij kwamen ter plaatse, waar eene soort van
opening in de duinen was, en waar de indruk va»
stappen een voetpad scheen aan te wijzen.
Gaat gij niet mede naar vader Stock vroeg
de visscher aan Ko, die voor de duinen bleef
staan.
lk moet het strand nog afdoen naar Coxyde
op,antwoordde de andere. Later in den mor
een zal ik eens komen vernemen, hoe het gaai.
Vaarwel
('t Vervolgt)