BELLA STOCK 6 ONS MENGELWERK N' 13 NAAR EN DOORHEEN KONCOLEESCHE OERWOUD Te koop ten bureele dezer Boterstraat, 34 door HENDRIK CONSCIENCE (Vervolg) De visscher scheen te verbleeken en was zicht baar verlegen. Ongetwijfeld had hij door Bella •f haren vader kennis van het ijselijk nieuws. Evenwel, hij antwoordde na eenige aarzeling Uwe plotselinge ontsteltenis, mijnheer, heeft mij verschrikt- Ik heb den chirurgijn sedert vier dagen niet gezien- De jongeling boog het hoofd en zonk weg in smartelijke gepeinzen. Zeer lang bleef.hij stil zwijgend zitten, met den blik ten gronde geves tigd en waarschijnlijk in zich zeiven worstelende om zijnen angst meester te worden. Eindelijk scheen hij uit de diepe treurnis op te staan en schouwde weder over de zee en over het strand. Waar is Bella vroeg hij. Gij hadt mij ge zegd. dat zij ter garnalenvangst was gegaan. Djosep bracht den vinger vooruit, en wees in de verte, rechtsaf beneden het strand. Zie, mijnheer,antwoordde hij, daarginder, een kort eind in zee, over de Kaesboerhill, eenige zwarte punten, die boven het water schijnen te vlotten. Het zijn onze vrouwen en dochters, die zich bezighouden met garnalen te vangen. Zij gebruiken daartoe een net als eenen schepzak, dat zij aan eenen langen stok voor zich stuwen. En Bella is daarbij Bemerk wel, mijnheer, de tweede van hier gezien, met een lichtblauw mutsje en een helder rood lijveken. Dat is mijne nichte. Zie, zij moet u herkend hebben want zij groet met de han den. Arm kindWelke drukke arbeid tochHoe lang duurt wel zulke vangst «Van twee of drie uren, mijnheer.» En die vrouwen blijven al dien tijd daar in het ijskoude zeewater staan «Het is nu nog schoon weder, mijnheer. Er komen al koudere dagenmaar onze vrouwen vreezen het zeewater nietzij zijn er aan gewoon van kindsbeens af. M. de Milval hield peinzend het oog naar Bella gericht en antwoordde door een licht zwaaien van den hoed op den herhaalden groet, dien zij hem scheen toe te zenden. Uwe nichte is een goed en edelmoedig meisje,» zeide hij. Goed herhaalde de visscher met zonderlin ge geestdrift in de stem, zij heeft het hart van eenen engelHij, die haar tot vrouw zal verkrij gen, mag zeggen, dat hij eene kostelijke parel in de duinen heeft gevondenwant, gij moet het wel bemerkt hebben, mijnheer, haar aangezicht is even schoon als haar hart. De edelman aanschouwde den visscher met ver wondering. Ja, ja, mijnheer,riep Djosep half verlegen, ik durf het wel zeggen: indien ik slechts vijftien 'aren minder op de schouders had, niemand zou «nijne nichte tot bruid krijgen dan ik. Maar oud «n versleten als ik benEn toch, hoe het zij, Bella zal niet trouwen, zoolang haar blinde vader leeft. Inderdaad, het is onbegrijpelijk, hoe zij haren •uden vader bemint. Het schouwspel harer liefde voor hem heeft mij tranen van bewondering uit ie oogen gerukt. Het heeft zijne reden, mijnheer,antwoordde Djosep. En zie, terwijl wij toch niets beters te doen hebben, zal ik u die reden uitleggen, indien het u kan behagen. Zeker, vriend, het zal mij vermaak doen ik aal er u dankbaar om zijn. «Welnu, ik begin. Simon Stock, zoo heet de blinde, heeft tot zijne vijftig jaar een leven gehad gelijk wij allen. Hij was getrouwd met eene goede en zorgende vrouw en had vijf kinderen, vier zonen en ééne dochter. Hij had cok eenen jongeren broeder, die met hem woonde. Het is de oom Louis, wiens hoed gij nu op het hoofd hebt, mijnheer. Het gebeurt nog al eens meer, zegt men, dat alle ongelukken te gelijker tijd op een mensch vallen, die tot dan gelukkig is geweest. Zóó was ten minste het lot van Simon Stocjc. Zijne vrouw betrapte eene erge pleuris en begon sedert zichtbaar te verkwijnen. Er was niets aan te doen zij moest er langzaam aan sterven. Zijn broeder Louis ging te Duinkerken scheep, op de labberdaanvangst. In de IJslandsche zee verging de boot en men heeft sedert van de manschap niets meer gehoord. Wel heeft een enkel visscher eens het bericht gebracht, dat Louis Stock aan de schipbreuk was ontsnaptja, er heeft iemand te Duinkerken hoeren vertellen, dat men Louis Stock als soldaat, in de zee van het eiland Guade loupe. op een Fransch oorlogschip zou hebben gezien. «Soldaat oo een Fransch oorlogsschip?» her haalde de ioneeling. «Men mag dus bijna zeker *ijn. dat oom Louis nog leeft Ach, neen, mijnheer, deze berichten waren te onduidelijk en zonder twijfel slechts uitgevon den, om den blinden Stock te troosten... Ik her neem mijn verhaal. Nauwelijks had Simon Stock sedert eenige dagen het bericht van zijns broeders schipbreuk ontvangen, of zijne oudste zoon, die reeds als gezel met hem voer, viel in eenen stormachtigen nacht over boord en verdronk. Kort daarop ontstonden de kinderpokken te Adin- kerke en in de duinen met eene schrikkelijke he vigheid. Op vijf minuten van hier, in de eenzaam ste plaats, tusschen vier hooge hills, staat een visschershuisje. Daar woonde een zekere Pieter Mulle met zijne vrouw en twee kinderen. De plaag heeft Pieter Mulle zijne vrouw en kinderen ontroofd hij is van wanhoop naar Duinkerken geloopen, om er dienst te nemen op een zeeschip; en sedert dan heeft men nooit van hem hooren spreken. Zijn huisje is verlaten en valt meer en meer in puinen bij eiken harden storm. Maar ik zou wel vergeten wat ik u wilde zeggen,mijnheer. Drie kinderen van Simon werden door de erge ziekte doodelijk aangedaan. De arme vader was nacht en dag alleen met eene zieltogende vrouw en drie stervende kinderen. Wat hij gedaan heeft om hen te laven, te troosten en te genezen, dit is met geene pennen te beschrijven. Verbeeld u zijne smart, zijne wanhoop, mijnheer toen het lijk zijner vrouw naar het kerkhof werd gedra gen, wisten de kinderen in hunne ijlhoofdigheid nog niet, dat hunne moeder was overleden, en zij hebben het op aarde niet geweten want zij ook trokken welhaast, één voor één en dag op dag, denzelfden weg in. Na drie weken bleef er van het welbeminde huisgezin den armen Stock niets meer over, dan een meisje van zeven of acht jaar, dat tot alsdan aan de besmetting was ontsnapt. Hij meende, dat de wreede plaag ten minste dit kind zou sparenmaar het werd insgelijks door de kinderpokken aangedaan. Simon Stock was schier zinneloos hij bleef weken lang nacht en dag over zijn arm kind gebogenen, terwijl hij onophoudend het aangezicht van het wichtje met zoete boter bestreek, niet alleen om haar leven te redden, maar ook om haar aangezicht voor mis vorming te behoeden, vergoot hij tranen van me delijden en van angst op het bed, waar zijne laatste hoop lag te sterven. Het kind genas en bleef niet in het aangezicht geschonden. Zoudt gij gelooven, mijnheer, dat dit kleine meisje zoo goed wist wat haar vader voor haar had gedaan, dat zij van dan af zijne voetstappen volgde als eene schaduw, en begon te krijschen, zoohaast hare oogen hem niet meer ontwaarden Wij, als wij de eindelooze liefde van het kind beschouw den, en haar gansche dagen streelend aan zijnen hals zagen hangen, wij begonnen te denken, dat het arme lam onnoozel wasmaar, God zij ge loofd, wij bedrogen ons. Zooverre ging hare drift om bij haren vader te zijn, dat hij dikwijls het meisje mede in zee moest nemen, wanneer de schuit niet nachtover zou blijven. Een paar jaren daarna heeft Simon Stock kwade oogen ge kregen, en zoodanig is die ontsteking toegenomen, dat hij er in korten tijd blind is van geworden. Bella meent, dat het een gevolg is van het venijn der kinderpokken, dat in zijne oogen is geraakt, toen hij haar nacht en dag de besmetting van het aangezicht poogde te kussen. Het is waarschijn lijk eene ongegronde gedachtemaar nu zult gij toch kunnen begrijpen, mijnheer, waarom mijne nicht haren ouden, blinden vader eert en bemint, als ware hij een God in hare oogen Zeker, ik begrijp het,antwoordde de jonge ling met eene stem, die door ontroering scheen verkropt. Welk lotAch die arme vader Stock! De besluiten des Hemels zijn ondoorgrondelijk, vriend. Sedert eenige oogenblikken, en zelfs terwijl hij aan het verhalen was, had Djosep het hoofd meer malen omgekeerd, en met zekere bekommerdheid duinwaarts in gekeken. Nu zeide hij Mijnheer, het is al lang dat wij hier zitten. De scherpe lucht mocht u nadeel doen. Gevoelt gij u den lust nog niet om naar huis te gaan en een beetje te rusten Ik zit hier zoo wel,antwoordde de edelman. Die blauwe hemel en de eindeloosheid, die mij omringt, verhelderen mijne smartelijke gepein zen. Maar laat u aan mij niet gelegen. Ik kan al leen hier blijven vrees niet, ik gevoel mij sterk.» Wel waar Gansch waar, mijn brave man. «Welnu, ik zal het dan maar wagen. Ziet gij, mijnheer, ik heb mijne tabak vergeten. Ik loop naar huis om ze te halen. Van hier tot bij tante Claar is het niet verre te gaan. Ik zal mij spoeden. In min dan eenige minuten ben ik terug. Dit zeggende, sprong hij in de diepte en ver dween achter de duinen. Nauwelijks kon hij eenige boogschoten zich ver wijderd hebben, of een man, als een visscher ge kleed, vertoonde zich boven eenen hoogen zand heuvel. Hij scheen met haast te stappen en zich naar de woning van vader Stock te willen rich ten maar zoohaast hij den heer met den strooien hoed bemerkte, bleef hij getroffen staan, over woog een kort oogenblik en daalde dan van den heuvel, om den duin te beklimmen, waarop hij den vreemdeling had zien zitten. Goeden dag, mijnheeruw naam is wel de Milval, niet waar vroeg hij, toen hij hem ge naderd was. Inderdaad. Wie zijt gij, vriend Ik ken u niet,antwoordde de jongeling verrast. «Hoe, gij kent mij niet- Ik ben Ko Snel, de strandlooper, die u in de duinen heb vinden lig gen en u met de grootste zorg en voorzichtighei«l naar de woning van vader Stock heb gevoerd.» Ah ik ben u wel dankbaar, en ik zal u mi lde- li.ik voor uwe moeite en menschlievendheid be- loonen. Ja, dit is meer dan onzeker,zeide de strand looper met eenen schertsenden glimlach. Ik ben te Bergues geweest en kom er nu rechtstreeks vandaan. Uw kasteel is afgebrand, en al uwe goe deren zijn in beslag genomen. Gij zijt arm gewór den, en ik ben rijker dan gij. Het kasteel afgebrand mompelde de jon geling met klimmenden angst. Gij komt van Bergues? Weet gij, wat men met mijnen vader heeft gedaan Ik weet alles. Wat men met uwen vader heeft gedaan, dit kunt gij wel denken. Ach ja, ja, ik twijfelde niet aan zijn ongeluk kig lotzuchtte de edelman. Hij is voor den kop geschoten,zeide Ko. Maar, in 's Hemels naam, geef mij nieuws van mijne moeder, van mijne zustersmeekte M. de Milval. De strandlooper streek met de hand over zijnen hals. O, mijn God, het is niet mogelijk gilde de jongeling, bevend en bleek als een doode. «Wat wilt gij zeggen Men heeft uwe moeder en uwe zuster naar Atrecht gevoerd. Zij zijn er eergisteren, met drie hunner geburen, door de guillotine gegaan. Een akelige schreeuw galmde over de duinen de edelman sloeg zich de hand voor de oogen en boog het hoofd diep op de borst, als bezweek hij onder het pletterend gewicht van zijn ongeluk. Ko beschouwde hem met eene soort van gevoel- looze nieuwsgierigheid of van zegevierende scherts en mompelde intusschen eenige woorden, in schijn om het slachtoffer zijner wreede onbe scheidenheid te troosten. Hetzij Bella van verre had gezien, dat de strandlooper met den zieken jongeling sprak, of dat zijn angstkreet in haar hart had herklonken, zij sprong uit het water, smeet haar net op het strand, zette haren korf neder en kwam nu met allen spoed naar de duinen geloopen. Toen zij ter plaatse verscheen, waar de edelman nog met het hoofd op de borst geplooid nederzat, bemerkte zij. dat er tranen van zijne handen vloeiden. Ak vermoedde zij, wat hier was gebeurd, liet zij ziek geknield nevens den gekwetste nederzakken e* riep op verwijtenden toon tot den strandlooper r Ko, ongelukkige, wat hebt gij dien mensck gezegd of gedaan Straks zal het mijne schuld nog gaan wor den mompelde Ko Snel. Ik meende hem eenen grooten dienst te bewijzen, met hem be richten van Bergues te brengen Neen, poog niet mij te troosten, engel van me delijden, snikte de Milval. Eilaas, mijne arme vader, mijne teedere moeder, mijne goede zuster! De dood heeft mij alles ontroofd, wat mij dier baar was op aardeKon ik sterven, onmiddel lijk Wat gebeurt hier Strandlooper, ik weet niet, maar ik gevoel eenen schrikkelijken lust om u den nek te breken bulderde Djosep, die met de pijp in den mond eensklaps op den duin was ver schenen. Het zou mij verwonderen, dat gij hier geen ongeluk had gebracht. Waar gij u vertoont, daar volgt verdriet... Maar, Djosep, wat kan ik er aan doen viel de strandlooper hem in de rede. Ik kom va* Bergues en heb M. de Milval gezegd wat ik daar had vernomen. En wat hebt gij hem gezegd, helsche babbe laar Van zijn kasteel, dat is afgebrand, en van zijne moeder en zijne zuster, die... Hij deed hetzelfde teeken met de hand «a* zijnen hals. (Wordt Vervolgd! lIHPIWMnWMMMWMPMMMMMMMWMMnt HET door Oud -Koloniaal Jef VAN WYN5BERCHE Een origineele reportage en tevens een pracht- roman. rijk gedokumenteerd. Prijs 30 ftr-

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersch nieuws (1929-1971) | 1940 | | pagina 6