BELLA STOCK
4
ONS MENGELWERK N' 25
NAAR EN DOORHEEN
KONGOLEESCHE OERWOUD
door Oud -Koloniaal
Jef VAN WYNSBERCHE
Te koop ten bureeie dezer
Boterstraat, 34
door HENDRIK CONSCIENCE
(Vervolg)
XI.
Weinige minuten later klopte er iemand zacht
jes, doch met kort herhaalde slagen op het vens
terken der woning van tante Claar.
«Wie is daar vroeg men welhaast van ach
ter de deur.
Ik ben het, tante wees niet vervaard en doe
open,was het antwoord.
Lieve tante,zeide Bella, toen men haar had
binnengelaten, gij moet Djosep spoedig doen
opstaan. Er is verraad M. de Milval moet on
middellijk uit de duinen vertrekken. De strand-
looper heeft den armen edelman verraden.
Wat zegt gij, Bella Dit is niet mogelijk
men heeft u bedrogen, Ko Snel is onbekwaam tot
zulke boosheid.
Mijn oom Louis was tegenwoordig, toen de
strandlooper, die hem niet kent, de schuilplaats
van M. de Milval openbaarde. Morgen zullen
Fransche soldaten in de duinen komen, om den
ongelukkige te vangen en naar de guillotine te
leiden.
Maar wat zal men eindelijk nog mogen ge-
looven Ik, die Ko Snel aanzag voor eenen goed-
hartigen jongen
Hij is een boos en gevoelloos mensch, tante
maar, ik bid u, doe mij geenen tijd verliezen en
ga mijnen kozijn Djosep wekken mijn vader
zendt mij om hem te halen.
Daar trapt hij uit het bed hij heeft ons ge
hoord, bemerkte tante Claar.
Het meisje ging beneden de steile trap staan
en riep
Kozijn, gij moet u kleeden als voor eene reis
want het waait eene stijve koelte, en wij zullen
nog al verre moeten gaan misschien.
Een onduidelijk gemor, als van iemand, die on
tevreden is, omdat men zijnen slaap verstoort,
was het eenig antwoord dat zij bekwam.
Ik zal vuur slaan en licht maken,zeide de
oude vrouw.
Het is nutteloos, tante, wij moeten seffens
vertrekken.
Zoo, zoo, de strandlooper zou den edelman
verraden hebben Is het wel zeker
Geheel zeker, tante.
Arme M. de MilvalHet kost wel veel moeite,
Bella, om hem te redden.
Veel moeite. Stort een gebed voor hem, tante
lief, terwijl wij deze laatste poging gaan be
proeven.
Eilaas, indien hij werd ontdekt, zou men hem
dooden, inderdaad
De guillotine of de kogel, tante.
Het is afgrijselijk De Franschen zijn wree-
der geworden dan de wolven. Wat heeft M. de
Milval hun misdaan
Hij is edel, tante.
Maar wat schuld heeft hij daaraan
Djosep kwam beneden en vroeg op misnoegden
toon
Nichte, waarom wekt gij mij, zoo in het mid
den van den nacht
Gij moet met mij gaan, kozijn de strand
looper heeft M, de Milval verraden voor geld...»
Ik zal den strandlooper den nek breken
grommelde Djosep.
Wij moeten M. de Milval zonder tijdverlies
uit de duinen leiden.
Altijd die vreemdeling morde de visscher
met ontevredenheid.
Een vreemdeling wedervoer Bella. Is een
ongelukkige, wiens leven wordt bedreigd, u een
vreemdeling, Djosep Ik heb u nog verleden Zon
dag de geschiedenis van den goeden Samaritaan
voorgelezen. Gij hebt het gebod van liefde ver
geten
In het geheel nietmaar het duurt veel te
lang met dien M. de Milval.
Oh, Djosep lief, zoudt gij nu weigeren hem
dien laatsten, dien oppersten dienst nog te be
wijzen Zoudt gij mij alleen met hem door de
duisternis laten gaan
Gij alleen met hem herhaalde de visscher,
als verschrikt. Wie spreekt daarvan Ik heb
beloofd hem te vergezellen. Mijne belofte zal ik
vervullen. Kom, laat ons spoed makenhet zal
zooveel te eerder gedaan zijn.
Hij ging ter deur uit met het meisje. Beiden
stapten eene wijl met groote haast door de dui
nen, totdat zij op eenige boogschoten van Djo-
seps woning verwijderd waren en in eene afge
legene diepte zich bevonden.
Blijf hier staan, kozijn,zeide Bella, hem de
hand grijpende om hem te wederhouden. Laat
ons stil spreken wij hebben al den tijd. Ik moet
u een geheim openbaren en u eenen dienst af-
smeeken, waaraan ik evenveel prijs hecht als
aan mijn leven.
Hoe beeft uwe hand, nichte liefZijt gij ver
vaard mompelde Djosep verrast.
Ik beef, omdat ik twijfel aan uwen edelmoed.»
Gij hebt ongelijk, nichte.
Den ganschen dag hebt gij u onwillig ge
toond gij schijnt verstoord op dien ongelukkigen
heer de Milval.
Djosep mompelde iets onverstaanbaars.
Ik zal het haast weten,zeide het meisje op
den toon van een vast besluit. Gij meent, dat
wij den edelman hét land gaan inleiden Gij be
driegt u: daar is geene redding voor hem mogelijk.
De zee is de eenige baan, die nog voor hem open
blijftslechts op een Engelsch oorlogsschip kan
hij eene veilige schuilplaats vinden. De wind is
zuidwest, en de schuit zal haast vlot komen.
Gij hoopt toch niet, dat wij met hem in zee
zullen gaan riep de visscher. Door zulk een
weder
«Sedert wanneer vreest gij het weder, Djosep?»
vroeg het meisje met bitter verwijt in de stem.
Het weerlicht ginder verre achter de zee,
Bella er kan een tempeest ontstaan.
Kozijn, kozijn, zou ik mij over u bedrogen
hebben zuchtte het meisje treurig. Ik heb
geloofd in uwe liefde totmijik had vertrou
wen in uwen moed. Waarom werpt gij den twij
fel in mijn hart Waarom spreekt gij als iemand,
die vervaard is
Vervaard herhaalde de visscher. Ik ben
van niets vervaard maar nu in zee steken> om
den vreemdeling te redden, daaraan is niet te
denken.
Welaan, keer terug, Djosep. God zal mij ver
lichten en mij krachten leenen, om alleen Zijn
gebod van liefde te volbrengen.
Er heerschte een oogenblik stilte.
Bah, Djosep is een goede jongen,zeide de
visscher. Om u niet te bedroeven, Bella, zou hij
wel door een vuur loopen. Indien de gezellen der
schuit verwittigd zijn en in die onverwachte reis
hebben toegestemd, welaan, ik zal in zee gaan
met den vreemdeling, niet voor hem, "voor u al
leen, Bella, omdat gij het mij zoo dringend ver
zoekt.
Gij zult slechts éénen gezel hebben, Djosep,
zeide het meisje.
Maar met twee kunnen wij de zeilen niet
meester blijven.
Met eenen vasten wil, met betrouwen in God
en met moed kan men alles, kozijn. De schuit is
kleinin tijd van nood kan een sterk man hare
zeilen wel alleen bestieren, terwijl de andere aan
het roer zit.
«Inderdaad, het is niet onmogelijk, mits mijn
gezel een wakkere kerel zij. Is het rosse Pieter
Neen, Djosep, ik ben het die het roer zal hou
den. Gij weet, dat ik een handig stuurman ben.
Hoe, gij gij, Bella, mijne nichte, gij zoudt in
zee gaan met mij kreet de visscher. Wat zou
uw vader zeggen
Hij zal mij prijzen voor mijnen moed want
ik doe niets anders dan hetgene hij zonder aar
zelen hadde gedaan, indien de blindheid hem niet
machteloos maakte. Kom, wees toch van goeden
wil
Djosep antwoordde slechts door een weigerend
gemompelhet meisje legde haren arm om zijnen
hals en smeekte
«Djosep, kozijn lief, bied geenen tegenstand
de tijd is kostelijk. Ik stort tranen van angst. In
dien gij weigerdet die laatste poging voor de
redding van M. de Milval te beproeven, hij zou
morgen in de handen zijner vijanden vallen. Men
zou hem vermoorden. O, geloof mij, ik zou zijnen
dood niet overleven.
Ware het voor eenen andere maar voor hem?
voor een ondankbaar mensch, dien ik moet haten,
zelfs tegen mijnen wil.
«Hemel, wat heb ik gehoord gilde het meisje.
«Gij haat M. de Milval? Wat heeft hij u mis
daan
Hij bemint u grommelde Djosep met geslo-
tene tanden en vervoerd door den losgebroken
nijd.
Hij bemint mijstamelde Bella, hare ar
men van den hals haars kozijns terugtrekkende.
«Hij bemint mij!... Hoe toornig zegt gij deze
woordenEn gij, kozijn, bemint gij mij dan
niet
Meer en vuriger dan hijmaar ik wist, dat
mijne neiging eene dwaasheid was en mijn eer
bied voor u, nichte, is grooter nog dan mijne
zinneloosheid. Hij, integendeel, die edel is door
zijn bloed, toont zich onedel genoeg van harte,
om een arm visschersmeisje tot eene ongelukkige
liefde te verleiden
Bella zweeg een oogenblik. Wat haar kozijn
zeide, ontroerde haar zeer diep en deed in de
duisternis het schaamrood op haar voorhoofd
gloeien. Dan, zij putte nieuwe kracht uit de
noodzakelijkheid en uit den dwingenden toe
stand, waarin zij zich bevond. Met verdriet, doch
tevens met vastheid in de stem, zeide zij
«Hoe? dit was de reden uwer spijtigheid?
Djosep, uwe beschuldigingen zijn onreehtvaar-
HET
Een origineele reportage en tevens een pracht-
roman, rijk gedokumenteerd. Prijs 3# fr
ir-irir inrirn u i»irini«in»j»j»j>.ji. j
dig. M. de Milval heeft meer eerbied voor uwe
nichte, dan gij. Hij zou mij niet durven zeggen,
wat gij daareven hebt gezegd.
Hij omhelst u in de eenzaamheid der duinen,»
viel de visscher bitsig uit. De strandlooper heeft
het gezien.
En gij gelooft de leugens van dien verrader
zuchtte Bella met verontwaardiging. O, Djosep,
neen, gij bemint mij zeker nietanders zoudt gij
de valsche beschuldigingen van den boozen las
teraar u niet laten ontstellen.
«Alzoo de strandlooper zou ook ditmaal heb
ben gelogen M. de Milval heeft u heden in de
duinen niet omhelsd
Noch hedenj noch ooit.
Het is dus niet waar, wat de strandlooper mij
zeide
«Foei, kozijn, wat durft gij denken! M. de
Milval sprak nooit andere woorden tot mij, dan
woorden van dankbaarheid.
Maar het is ongeloofelijk, zulke duivelsche
valschheid
Kom, wees redelijk, Djosep maak dien onge
lukkigen jongeling het slachtoffer niet van een
arglistig mensch, die u heeft willen bedroeven.
De stran^raaf heeft mij bedrogen zeide
Djosep met eenen zwaren zucht. Ik heb zonder
achterdocht het venijn gedronken, als kende ik
de booze slang nietIk ben een domkop. Ik vraag
u vergiffenis, nichte. Als het zoo is, zal M. de
Milval dezen nacht beslissend gered worden, of
het zou zijn, dat God zelf het niet wil. Kom,
Bella, ik zal u toonen, dat Djosep niet achteruit
gaat om een menschlievend werk te volvoeren,
al ware het met groot gevaar des levens. Kom.
verliezen wij geen oogenblik meer.
Het heeft geene haastde zee is nog niet tot
aan de schuit,sprak het meisje. Ik heb u nog
iets te zeggen, Djosep. Het is een voornemen, dat
ik heb opgevat, voordat ik aan uwe deur kwam
kloppen. Ik begreep, dat, hetgeen ik van u ging
eischen, eene groote opoffering is. Inderdaad,
Djosep, bijaldien de Franschen konden weten,,
wat gij gaat doen om eenen émigré te redden,
zouden zij hunne wraak op u keeren misschien.
Ik heb besloten, u voor uwen edelmoed te beloo-
nen, Djosep.
Het is niet noodig, Bella nu mijn hart van
dien steen is ontlast, behoef ik geene beloon ing
meer om te doen, wat het gebod van liefde be
veelt. Het is de vermaledijde strandlooper. die
mij zinneloos had gemaakt.
Gij hebt mij daar straks dingen gezegd, die
mij met vasteren wil in mijn besluit zullen doen
volharden,hernam het meisje. Djosep, sedert
lang heeft de Heer uwe vrouw van de aarde weg
genomen gij zijt alleen, gij bemint mijik ver
moedde het sedert eenigen tijd nu weet ik het
door uw eigen woord. Djosep, zoudt gij Bella wel
tot vrouw aanvaarden
De visscher zweeg, als verstomde hem deze on
verwachte vraag maar zijn hart klopte hoorbaar
in de nachtelijke stilte.
En indien ik u bad mij toe te laten uwe bruid
te worden, gij zoudt het immers niet weigeren,
Djosep
Hoe wat ik ben duizelig mijne zinnen
verwarren kreet de visscher. Gij, zoo jong,
zoo goed, zoo schoon, gij mijne vrouw Oh, neen,
neen, het kan niet, het mag niet zijn
Maar indien het kon zijn, zoudt gij mijne
hand wel met geluk aanvaarden
Met geluk De gedachte alleen maakt mij
zinneloos van blijde ontroering.
«Welaan, Djosep, daar is die hand. Niemand
anders dan gij zal mijn bruidegom zijn. Geen
ander doel zal ik hebben op de wereld, dan het
geluk mijns vaders en het uwe. Redden wij den
edelman, dien God aan mijne bescherming heeft
toevertrouwd, en morgen reeds zal ik mijnen
vader zijne goedkeuring vragen. Vrees niet. hij
zal ze ons zonder tegenwerping verleenen. Be
geef u naar het strand, Djosep, en maak alles in
de schuit klaar ik zal M. de Milval gaan halen.
Hij ook zal tegenstand bieden hij zal weigeren,
mij gevaar te laten loopen om hem het leven te
redden maar de nood heeft mij machtig ge
maakt ik zal hem dwingen mij te gehoorza
men...
(Wordt vervolgd i
Druk. Dumortier, 34, Boterstraat, 34, leper Tel. i«4