De Arme Edelman
4
ONS MENGELWERK N 2 1
door HENDRIK CONSCIENCE
o
(Vervolg)
Alzoo, zoudt gij dan deze lieden bedriegen
Wellicht bereidt gij uw kind een grooter onge
luk
Het woord bedriegen deed den edelman beven
een zenuwschok doorliep zijne leden, en het rood
der schaamte kleurde zijn schoon voorhoofd.
Bedriegen zuchtte hij met bittere scherts:
«o, nimmer!... Maar zal ik het liefdegevoel, dat
uit wederzijdsche samenneiging tusschen twee
harten zoo mild ontspringt, niet onderdrukken
door het vertoog mijner ellende Slechts indien
eene beslissing door iemand van ons stond te
worden genomen, zou ik rechtzinnig de lage
mijner zaken verklaren. Werd mijne hoop door
deze veropenbaring vernietigd, ik zou uwen raad
volgen mijn goed laten verkoopen, het vader
land verlaten en in andere streken, door het ge
ven van lessen, de nooddruft voor mij en voor
mijn kind pogen te winnen.
Hij zweeg eene wijle en voegde dan, als in zich
zeiven, bij zijne eerste rede
En nochtans, ik heb bij het sterfbed mijner
echtgenoote en op het kruisbeeld beloofd, dat
mijn kind dit lot niet deelen zal, dat het
vreedzaam en gelukkig zal leven. Tien jaar lij
den, tien jaar vernedering hebben mijne belofte
niet kunnen vervullen. Nu toch verlicht een
laatste straal der hoop onze duistere toekomst...»
Hij greep sidderend de hand van den notaris,
schouwde hem als verdwaald in de oogen, en
riep smeekend
O, vriend, help mij tot deze beslissende po
ging, houd mij hier niet langer op de pijnbank,
vergun mij wat ik vraag ik zal den naam mijns
weldoeners, des redders van mijn kind zegenen,
zoolang ik leef
De notaris trok zijne hand terug en ant
woordde met verlegenheid
Maar ik begrijp niet wat dit alles gemeens
hebben kan met de somme, welke gij ter leen
verlangt
Mijnheer Van Vlierbeke stak de hand in den
zak en zeide op akeligen toon
Ah, het is belachelijk, niet waar, zoo laag te
zinken, en zijn geluk of zijne eeuwige ramp af
hankelijk te zien van dingen, waarmede ieder
ander mensch den spot zou drijven Morgen
komt de jonge heer met zijnen oom ten onzent
het middagmaal nemende oom heeft zich zei
ven genoodigd wij hebben niets om hun aan te
biedenmijne dochter behoeft eenige kleine
zaken om betamelijk gekleed te zijn wij zullen
insgelijks bij hen worden verzocht... Onze een
zaamheid zal onze armoede niet langer verber
gen opofferingen van allen aard moeten er wor
den gedaan, om niet onder de schaamte te be
zwijken...
Hij trok bij dit laatste gezegde de hand uit den
zak en toonde den notaris, met kwijnend gelaat,
omtrent twee franken in kleine munt.
Zie,zuchtte hij bitter glimlachend, dit is
alles wat ik nog bezit. En morgen ontvang ik
rijke lieden ten middagmaal en zoo mijne ar
moede in. iets blijkbaar wordt, is alle hoop voor
mijn kind verloren Om Gods wil, heer notaris,
vergun mij uwe edelmoedige hulp
Duizend franken morde de notaris. Ik
mag mijne lastgevers niet bedriegen... Op welk
pand zou men deze somme stellen Gij bezit
niets meer, dat niet overbelast zij.
Duizend of vijfhonderd of tweehonderd
riep de edelman. Leen mij toch iets, dat mij uit
de verlegenheid redde
Ik heb geen beschikbaar geld,was het ant
woord, binnen veertien dagen misschien maar
ik kan het niet verzekeren.
«Uit vriendschap dan,smeekte de edelman
leen mij uit uwe eigene kasse
Ik mag niet hopen, dat gij ooit het geleende
zult kunnen wedergeven,viel de notaris rpet
zichtbare spijt uit. Het is dus eene aalmoes, die
gij vraagt
De edelman wrong zijne leden pijnlijk in den
stoel en verbleekteeen fonkelende blik ont
schoot zijne oogenzijn voorhoofd berimpelde
woelend... evenwel, hij bedwong die hevige ont
steltenis zijner zenuwen, sloeg het gezicht neder
waarts en mompelde met droeve gelatenheid
Eene aalmoes Het zij zoo, ik drink ook
dien laatsten droppel uit den smartkelk. Het is
voor mijn kind
Dt notaris nam eenige vijffrankstukken uit
eene lade en' bood ze den edelman aan. Of deze
zich gewond gevoelde door het aanbod eener
ware aalmoes, en of de somme hem ontoerei
kend scheen om hem nuttig te kunnen zijn, al
thans hij zag het geld eene wijl met verwilderde
oogen aan, en liet zich met eenen akeligen zucht
in den stoel nedervallen, waar hij zijn aange
zicht onder de twee handen verborg.
Een knecht kwam het bezoek van een ander
persoon aankondigen de edelman sprong recht,
zoo haast de bediende de zaal had verlaten hij
veegde twee glinsterende tranen uit zijne oogen.
Nog wees de notaris hem de vijffrankstukken,
welke hij op den hoek der tafel had nedergelegd;
maar mijnheer Van Vlierbeke keerde de oogen
met afgrijzen van de muntstukken af, en sprak
met haast
Heer notaris, vergeef mij mijne stoutheid
slechts ééne gunst verwacht ik nog van u.
Zoo, en welke
In naam van mijn kind, het geheim
Wat dit betreft, gij kent mij lang wees zon
der vrees. Gij weigert dus deze geringe hulp?»
Dank, dank riep de edelman, terwijl hij de
hand van den notaris van zich verwijderde, en
bevend, als door de koorts aangevat, de zaal ver
liet en de poort uitliep, zonder te wachten, dat
de knecht ze kwam openen.
Duizelig nog van den vernederenden slag, die
hem had getroffen, zich zeiven schier onbewust,
stervend van schaamte, het hoofd op de borst en
de oogen ten gronde, liep de ongelukkige edel
man eenigen tijd door de straten der stad, zonder
dat hij wist waar hij zich bevond. Eindelijk
wekte het gevoel der noodzakelijkheid hem al-
lengskens uit zijnen koortsigen droom hij richt
te zijne stappen ter Borgerhoutsche poort uit, en
ging de vestingswerken op, totdat hij zich geheel
alleen in eene eenzame plaats bevond.
Daar staande, scheen hij nog aan een ijselij-
ken strijd overgeleverd zijne lippen bewogen
snelop zijn aangezicht verschenen allerlei uit
drukkingen van pijn, van hoop, van vertwijfeling
en van schaamte. Ondertusschen haalde hij de'
gouden snuifdoos uit den zak, aanschouwde met
bittere droefheid het adellijk wapen, dat er op
gedreven stond, bleef in wanhopige gedachten
verzonken, en ontwaakte dan weder, alsof hij tot
iets plechtigs had besloten.
Eindelijk zéide hij, met stille, doch van ontstel
tenis bevende stemme, terwijl hij het oog op de
snuifdoos hield gericht en met een pennemes
het wapen er afkrabde
Aandenken mijner goede moeder, schutsen
gel, die mijne ellende zoo lang hebt verborgen,
heilig schild, dat ik tot bescherming, mocht ver
heffen, telkens dat iets mijne armoede verraden
wilde, gij, eeuwenheugend erfdeel mijner
voorvaderen... u ook moet ik vaarwel zeggen, u
schenden met mijne handMoge deze laatste
hulp, door u mij verleend, ons redden van groo-
tere vernedering
Een traan viel over zijne wangen; zijne stem
versmoorde. Evenwel, hij ging voort met zij
nen zonderlingen arbeid en krabde met het mes
over de dooze, totdat het wapenteeken gansch
onzichtbaar was geworden.
Dan verliet hij deze plaats en keerde terug in
de stad, waar hij meest alle kleine en eenzame
straten doorkruiste en metvreesachtige en
schuinsche blikken alle uithangborden bezag.
Na een uur zwervens, in eene kleinè stege van
het Sint-Andrieskwartier, kwam eene plotselinge
aandoening van vreugd getuigen, dat hij gevon
den had wat hij zocht. Zijn oog had zich op een
uithangbord gevestigd, dat slechts deze twee
woorden tot opschrift droeg gezworen bergdra-
ger. In dit huis beleende men allerlei panden
vanwege het gesticht-, dat men noemt Berg van
Barmhartigheid
De edelman ging de deur voorbij en wandelde
de straat ten einde dan keerde hij weder, ver
haastte of vertraagde zijnen gang, naarmate een
ander persoon in de straat zich vertoonde, totdat
hij ten laatste een gunstig oogenblik vond, en be
vend langs de muren voortsloop tot in het huis,
waarboven hij het bekende uithangbord had
ontdekt.
Eene lange wijl daarna stapte hij weder uit
het berghuis en vluchtte achter den hoek in eene
andere straat. Wel blonk er eenige blijdschap in
zijne oogen maar het hevig rood, dat zijn voor
hoofd kleurde, getuigde genoeg, dat hij de ge-
wenschte hulp niet dan ten koste eener nieuwe
Vernedering had verkregen.
Welhaast had hij het midden der stad bereikt;
hij trad in eenen winkel van eetwaren, deed een
opgevuld kieken, eene vleeschpastei, ingelegde
vruchten en andere kleine tafelgerechten in eene
mande pakken, betaalde het beloop en zeide, dat
hij zijnen knecht zou zenden om het af te halen.
Verder, bij een goudsmid, kocht hij twee zilve
ren lepels en een paar oorbellen, waarna hij deze
wijk verliet, waarschijnlijk om elders nog zich
verschillende dingen aan te schaffen.
II.
In vele onzer heidelanden heeft de mensch
eenen zegenvierenden strijd aangevangen, om
den bodem uit zijnen eeuwenheugenden natuur-
slaap te wekken. Hij heeft het barre ingewand
der aarde doorwoeld en zijn zweet in haren
schoot gestortwetenschap en nijverheid te hulp
gerc&pen, venen en moerassen uitgedroogd, heu
velen neêrgedrukt, het vruchtbaar water der ge
bergten uit den Maasstroom gelokt en alzoo de
mestende levensaderen door eenen grond doen
vlieten, die als een lijk duizenden jaren had ge
sluimerd.
Roemrijke strijd des menschen tegen de stoffe
Nooit volprezen zegepraal, die eens het onvrucht
bare Kempenland tot een weelderigen wandel-
tuin herscheppen moetVoorwaar, onze nako
melingen zullen het niet gelooven, wanneer eene
golvende zee van koorn of een groenend dal van
gras zich onder hunnen verrukten blik vertoonen
zal, daar, waar nu de zonne zich spiegelt in het
scherpe kiezelzand!...
Ten noorden der stad Antwerpen, in de rich
ting der Hollandsche grenzen, bemerkt men ech
ter nauwelijks eenige sporen der ontginning
alleenlijk langs de steenwegen ziet men hier en
daar den landbouw in de naakte heide grijpen
maar verder, in het hart der streek, is alles woest
en bar. Daar loopen verzengde vlakten, met het
dorre heidekruid tot eentonig sieraad, zooverre
het oog reiken kan daar vindt men nog plaatsen,
waar niets de kimme begrenst dan alleen de
blauwachtige neveltint, die zegt, dat de woestijn
zich nog veel verder dan de macht des gezichts
uitstrekt.
Nochtans, wanneer men aldus groote afstanden
heeft doorkruist, ontmoet men van tijd tot tijd
een kronkelend beekje, welks boorden zich met
kruiden begroenen en vergezeld gaan van wei
den en malsch geboomte. Langs den loop der
murmelende heidebeek, of weinig hooger op het
land, ontstaan eenzame hoeven, lusthoven en
gansche dorpen, alsof de mensch, evenals de
grond, slechts vlietend water behoefde om voed
sel te vinden en te leven.
In eene dier plaatsen, waar het aanzijn van
beemden of weiden den landbouw mogelijk had
gemaakt, stond eene tamelijk groote hoeve tegen
eene afgelegene baan. Het hooge geboomte, dat
zijn lommer zoo majestatisch in 't rond uitspreid
de, getuigde, dat de mensch reeds sedert eeuwen
hier stand genomen hadja, de omringende
gracht, de steenen brugge vóór de poort deden
met reden denken, dat hier een heerlijk landgoed
moest -staan.
Men noemde dit eigendom in de omstreken
den Grinselhof.
De pachthoeve nam,, met hare woning, stallen
en schuren, de gansche voorzijde des goeds in, er.
belette daardoor grootendeels den voorbijganger
te zien, wat zich achter het zware geboomte, bin
nen den omvang der gracht, kon bevinden of
wat er mocht geschieden.
En, inderdaad, het was een geheim, zelfs voor
den pachter der hoeve. Achter zijn huis en zijnen
voorhof klommen ondoordringbare looverbos-
schen in de hoogte, en hingen daar als een gor
dijn, dat het binnenste des landgoeds aan zijn
nieuwsgierig oog onttrok. Noch hij, noch iemand
zijner huisgenooten mocht ongeroepen deze grens
voorbij.
In het diepe des eigendoms, tusschen de hoog
ste boomen, stond een groot huis, dat de land
bouwer het kasteel noemde daarin woonde een
edelman met zijne dochter, zoo eenzaam en zoo
verborgen als een kluizenaar, zonder knechts of
meiden, en met bezorgdheid alle gezelschap
vluchtende. Men waande, dat de edelman, die
tamelijk uitgestrekte goederen bezat, uit onbe
grijpelijke gierigheid en schraapzucht zich dus
van de samenleving had afgezonderd.
Wat den pachter betrof, deze ontweek daar
over alle verklaring en eerbiedigde het geheim
zinnig gedrag des edelmans. Op deze hoeve
kwam hij goed vooruithet land was er vrucht
baar, en de pacht niet hoog. Hij was zijnen
meester daarvoor dankbaar en leende hem ge
willig een paard, om eiken Zondagmorgen de
oude koets naar het dorp te voeren, als de edel
man en zijne dochter zich ter kerke begaven.
Daarenboven in dringende omstandigheden,
stond zijn jonge zoon den heer als knecht ten
dienste.
Het is op eenen laten namiddag der maand
Juli. De zon heeft hare dagelijksche hemelbaan
bijna doorloopen en neigt ten Westen; maar hare
stralen, ofschoon niet meer zoo brandend als op
den middag, zijn toch nog warm en bestroomen
de natuur met vervigen gloed. Ook op den Grin
selhof speelt de dalende zonne vroolijk en dartel
tusschen het looverterwijl hare schuinsche
stralen de hcogste kruinen der boomen met zach
tere tinten bemalen en doen glanzen, verdiept
alle groen zich langs de oostzijde en wordt het
binnenste der gebosschen donker en geheimzin
nig. Reusachtige schaduwen strekken zich over-
den grond uiten, na de stikkende daghitte,
walmt nu de frissche avondkoelte langzaam op
uit gras en gebladerte, en vervult de lucht-met
verkwikkende geuren.
ft Vervolgt).
Druk. Dumortier. 34. Bcterstraat. 34. Yper Tel. 500'