s
NIEUWS NOTARIEEL - AANKONDIGINGSWEEKBLAD
VOOR HET ARRONDISSEMENT YPER
STAD IEP ER
BEVOORRADINGSDIENST
Duitsche Zegels
WINTERHULP - IEPER
STAD IEPER - BERICHT
STAD IEPER
Bescherming van Bosschen en Landerijen
Twijfel en Meening
C. Yper A.
0]
10
[0
B
1
B
B
0
10
1
I
23* Jaar, Nr 16
4k»«uUUmtrntrr.
Prijs 0.75 fr.
Vrijdag 7 Oogst 1942
HET YPERSCHE
A HiNNEMENTSPRIJS
Bei trie één jaar36.00 fr.
zes maanden18.00 fr.
>len kan inschrijven
m alle Belgische Postkantoren
O
Machtigingen voor Schoenwaren
Gedurende de maand Augustus worden aan de kin
deren beneden de zestien jaar (maten 22 tot en met 39)
machtigingen tot bevoorrading voor schoenen afgele
verd tot fceloop van 1 der totale bevolking Voor
dezelfde periode worden machtigingen voor zomer
schoenen afgeleverd tot beloop van 3 Er worden geen
machtigingen afgeleverd voor marsch- of werkschoenen
voor personen van meer dan 16 jaar. De personen die
een machtiging wenschen te bekomen kunnen zich wen
den tot den Bevoorradingsdienst vanaf Dinsdag 11 Aug.
om 9 uur.
Inschrijving bij de Kleinhandelaars
De personen die van kleinhandelaar wenschen te ver
anderen kunnen zich slechts aanbieden tot en met Za
terdag 8 Augustus 1942. ten laatste om 12 uur.
O
Er wordt ter kennis gebracht van de kleinhandelaars
dat de Duitsche zegels van zwarten druk op oranjekleuti-
gen ondergrond niet meer geldig zijn. De vervallen zegels
kunnen ingebracht worden tot en met 8 Augustus 1942.
Bedeeling van Eieren
Op Maandag lil Augustus zullen er eieren bedeeld
worden waarop volgende leden van ondersteunde gezinnen
recht hebben
1) personen boven de 70 jaar.
2) kinderen geboren na 10 Augustus 1938
Rantsoen 2 eieren per rechthebbende.
Pasof.ld 3,20 fr. per rantsoen.
Uurregeling
van 9 tot 10 uur beginletters A tat en met D
van 10 tot 11 uur
van 11 tot 12 uur
van 14 tot 15 uur
E
L
T
K
S
X
Ter gelegenheid van Tuindag zullen al de Bureelen
van het Gemeentebestuur gesloten worden op Maandag 10
Oogst 1942.
Alleen het Bureel van den Burgerlijken 9tand zal toe
gankelijk zijn voor het publiek van II tot 12 uur voor
de aangifte van geboorten en sterfgevallen.
De Burgemeester, A. Notebaert.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit van 25 Juni
1942, houdende reglementeering van den toegang tot
de beteelde gronden en de veldwegen om het behoud
der oogsten en der vruchten van den grond te ver
zekeren, is het verkeer op den veldweg Oude Kortrijk-
st raat-Zon n ebe kes teen weg verboden,
leper, den 4 Oogst 1942.
De oogst is aan 't rijpen en moet gevrijwaard
worden tegen gebeurlijke verwoesting.
De aandacht der bevolking en inzonderheid der lan
delijke bevolking wordt gevestigd op het brandgevaar
door het ontvlammen van brandbommen, brandplaat
jes of phosphorhoudende preparaten die uit vliegtui
gen geworpen worden en aldus den oogst en de bos
schen kunnen vernietigen.
Om dat te vermijden dienen alle passende voor
zorgsmaatregelen getroffen te worden.
Ontvlamde brandbommen kunnen best onschadelijk
gemaakt worden met er droog zand of aarde op te
werpen. Om dezen reden is het noodig dat in ieder
hofstede en in ieder huis steeds het noodige gereed
schap: spaden, schoppen, zand, voor handen weze
om alle begin van brand uit te dooven.
Om brandplaatjes en phosphorhoudende klompjes
onschadelijk te maken dient men ze eenvoudig in
't water te werpen of ze onder te spitten in een put
van minstens 0,30 m. diepte.
In geval van brand in bosschen of op landerijen,
ook wanneer brandplaatjes of phosphorhoudende
preparaten gevonden worden, zijn de belanghebben
den verzocht er onmiddellijk kennis van te geven
op het Politiecommissariaat, Korte Torhoutstraat,
per boodschapper of per Telefoon, nr. 94.
Laat ons door een verscherpte waakzaamheid, onze
velden en bosschen tegen gebeurlijke vernieling be
schermen om aldus een verdere inkrimping onzer
levensmiddelen te vermijden.
leper, den 1 Augustus 1942.
De Burgemeester,
A. Notebaert.
Uitgever
DUMORTIER, 34, Boterstraat
Tel. 500 YPER
TAÏtlEF van AANKONDIGINGEN
op aanvraag aan de Drukkerij Dumortier
34. Boterstraat, Yper
Tel. 500 Postch. 46.173 - H. R. Yper 220
De. twijfel ontstaat als onze rede bij het onder
zoeken der waarheid tot geen besluit geraakt en ze
noch ontkent, noch bevestigt.
Om te twijfelen moeten wij het vóór en tegen ken
nen, dus de zaak onderzocht hebben. Gelijk voor het
vermoeden en voor de veronderstelling het geval was,
moeten wij ook hier een grond kunnen aantoonen,
waarop onze twijfel rust.
Het kan gebeuren, dat iemand ons een verhaal
doet, dat wij niet terstond voor klinkende munt
aanvaarden en dat wij van den anderen kant niet
totaal uit de lucht gegrepen vinden, dan twijfelen
wij ook en nog wel, zonder vooraf de redenen vóór
of tegen onderzocht te hebben. Hier valt op te mer
ken, dat wij alsdan gronden hebben om onze toestem
ming op te schorten. Liggen zij niet in het onderzoek
der zaak, die men ons verhaalt, zoo liggen zij in
ons zelf. Van den eenen kant schenken wij wel eenig
vertrouwen aan onzen zegsman, doch van den ande
ren kant komt ons zijn verhaal zoo vreemd voor,
dat we het bijna voor ongeloofelijk houden. Wie er
nooit iets van hoorde, zou er wel aan twijfelen, als
men hem zegde, dat een afgeschoten kanonkogel,
met dezelfde snelheid voortgaande, ettelijke jaren
van doen heeft om de zon te bereiken; dat de uit
komst van vijf bepaalde nummers in het lottospel
43,949,267 kansen tegen zich heeft; dat tien personen
om een tafel gezeten, hunne plaatsen meer dan
3,600,000 maal veranderen kunnen. In zulke gevallen
spruit het twijfelen alleen voort uit onkunde of on
wetendheid, uit beperktheid van verstand, uit gebrek
aan een juist en vlug oordeel. Het twijfelen is hier
louter subjectief. Het behoedt ons misschien voor
lichtgeloovigheid, maar doet ons weinig vorderen in
kennis, tenzij wij daardoor uit weetgierigheid tot
eigen onderzoek worden aangespoord. Twijfelen wij
nog na dit onderzoek, dan is onze twijfel objectief,
anders gezegd, dan geldt het de gronden, die vóór
en tegen het aannemen der waarheid in de zaak zelf
gelegen zijn. Zij helpt ons de waarheid opsporen en
de dwalingen weren. De wetenschap heeft hierbij veel
belang: het doet ons voortgaan op den weg van het
onderzoek, als er eenigszins mogelijkheid bestaat, wat
we natuurlijk niet zouden doen, als we de waarheid
ontdekt waanden. Wederkeerig is het ook waar, dat
hoe meer men zijn kennis uitbreidt, hoe meer stof
tot nadenken men verzamelt, hoe nauwkeuriger we
de zaak van verschillende kanten beschouwen, ver
gelijken en het zekere van het onzekere scheiden,
hoe meer twijfel zich ook bij ons opdoet aan stellin
gen, die door minkundigen en onnadenkenden som
tijds met grooten woordenpraal worden uitgevent.
Dit twijfelen is heilzaam, doch alleen voor hen, die
niets dan de waarheid beoogen.
Het is doelloos over datgene te twijfelen, wat het
algemeen gezond verstand als waar bevestigt. De
twijfel mag immers het doel niet zijn, maar slechts
het werktuig of middel. Laat ons niet twijfelen,
omdat we willen twijfelen, maar omdat we willen
weten. Nemen wij het middel voor het doel, dan
verwijderen wij ons van de waarheid en loopen wij
gevaar haar niet meer te vinden.
Men twijfele vervolgens nimmer op grond, dat
men de oorzaak en de wijze, waarop iets bestaat,
niet weet of begrijpt. Er bestaat immers zeer weinig,
waarvan wij de oorzaak kennen en wat wij ervan
weten, is dikwijls alleen bij gevolgtrekking uit de
verschijnselen, die we daarvan voor oogen hebben.
Zoudt gij twijfelen, dat er uit een zaadkorrel wel
een boom kan groeien, omdat wij de mogelijkheid
daarvan en de wijze waarop dit geschiedt, niet kun
nen begrijpen? Zouden wij aan het bestaan van onze
ziel twijfelen, omdat we niet weten wat ze is?
Eindelijk houde men daar, waar de rede de waar
heid kan en mag doorgronden, allen twijfel voor een
middel en de kennis en de oefening van ons verstand
als onontbeerlijke vereischten, om langs dezen weg
de waarheid naderbij te komen.
Voor den denkenden mensch heeft de twijfel iets
onaangenaams, omdat hij de behoeften van zijn geest
onvoldaan laat. Vandaar, dat hij in vele gevallen,
dat hij niet stellig weten kan en toch niet twijfelen
wil, een meening of opinie opvat. Volgens ons ge
woon spraakgebruik wordt meenen in de beteekenis
genomen van onzeker weten, van een voor waar
houden, dat zijn gronden heeft maar niet voor weten
kan doorgaan. Als we iemand haastig of in de sche
mering hooren voorbijgaan, of in de verte hooren
spreken of roepen, dan zeggen we: «ik meen dat het
die of die is, maar zeker weet ik het nietMaar
het spraakgebruik doet ons tevens in denzelfden zin
zeggen: «Ik geloof, ik denk, ik vermoed, ik gis, ik
verbeeld mij, enz. Wij moeten dus het meenen
wat nauwkeuriger bepalen. De zegswijzeIk weet
het niet zeker ofschoon onjuist, geeft althans dit
te kennen, dat er gronden aanwezig zijn om voor
waar te houden, die alhoewel ontoereikend, het weten
toch zeer nabij komen en in elk geval meer. dan een
bloot vermoeden zijn. Deze gronden zijn, zoowel sub
jectief als objectief, ontoereikend. Zoolang we nu
[=H=iP=it— li—u=ni=ir=ii—it—ir=ni—ii—u=i r=ic=i
VOETBAI
Zondag
194»
9 Oogat
om 15,30 uur
[l] op het Ypersch Stadium, Augustijnenstraat
tegen
8. K. Roeselare
Ingang 4 fr. - Tribune 1 fr. opleg
weten, dat de gronden, die vóór en tegen kunnen
worden aangevoerd, gelijk staan, zullen we moeten
twijfelen en dat ook wel doen. Maar een zekere
behoefte zet ons aan om deze of gene meening op
te vatten. Wij stellen ons die zoo vast in het hoofd,
dat wij er bezwaarlijk van af te brengen zijn.
Doch vanwaar komt die behoefte om iets twijfel
achtigs voor waar te houden De oorsprong moet
daarvan grootendeels in onze gemoedsgesteldheid en
verbeeldingskracht gezocht worden. Hoe dikwijls toch
houden wij iets voor waar, wat wij slechts hopen,
wenschen of vreezen; wat met onze belangen, met
onze zoogenoemde denkwijze of met onze vooroor-
deelen overeenkomt? Als wij eens wilden nagaan
hoe oneindig verschillend de oorzaken zijn, welke die
gemoedsgesteltenissen besturen en wijzigen, dan zou
den wij ons niet meer verwonderen, dat onder de
menschen, soms over dezelfde zaken, zooveel ver
schillende, ja tegenstrijdige meeningen bestaan: dat
er zoovele dingen voor waar gehouden worden, waar
voor niemand ten slotte eenige gronden kan aanvoe
ren dan alleen, dat het hem zoo voorkomt, dat hp
het daarvoor houdt.
Dit wil niet zeggen, dat het opvatten eener mee
ning altoos en alstoos moet afgekeurd worden. Hou
den we slechts in het oog, dat we onmogelijk alle
waarheid bewijzen kunnen en dat we toch een waar
heid als beginsel van ons handelen moeten aannemen,
wanneer een of andere plicht ons gebiedt handelend
op te treden. In menig geval kan dus het twijfelen
hoogstverderfelijk worden, omdat het ons de handen
bindt, en belet, iets wezenlijks ten nutte van ons
zelf of voor anderen te doen.
Daarom wilde de Atheensche wetgever Solon den-
gene voor eerloos verklaren, die, in tijden van bur
gerlijke tweedracht, geen partij koos, alleen omdat
hij daardoor alle werkeloosheid en alle onverschillig
heid omtrent de belangen des vaderlands onder zijn
medeburgers wilde voorkomen en hen noodzaken, de
eene of andere meening op te vatten, vertrouwende,
dat ieder burger naar zijn beste weten, de goede
zaak zou bevorderen. In zedelijke, wetenschappelijke
en andere gevallen gaat het niet anders: vele men
schen houden hier te goeder trouw verschillende mee
ningen niet alleen van hun oordeelen, maar zelfs van
geheel hun doen en laten. Moeten wij ons dan niet
wachten om de meening van een ander, hoezeer die
ook tegen de onze strijdt, ten kwade te duiden, te
haten en te vervolgen? Ons staat altijd de weg der
overreding open. Waarom zouden wij geen pogingen
in het werk stellen, om langs dien weg anderen
naderbij de waarheid te brengen Komt daarenboven
uit de tegenstrijdigheid onzer meeningen geen licht?
Zal men, volgens het woord van De la Rochefoucauld,
uit hunne botsing de vonk der waarheid niet zien
ontspringen
Zoolang we echter zelf onzeker zijn omtrent de
waarde onzer meeningen, met welk recht beslissen
we dan over de meeningen van anderen Hier is het,
dat de hartstochten zich in het spel mengen.
Het is er verre af, dat wij altoos te goeder trouw
een meening opvatten of die van anderen bestrijden.
De liefde voor ons eigen ik, overweldigt meer dan
eens onze rede en maakt ons onverdraagzaam. Wij
houden zoo maar staande, dat de waarheid, die wij
staande houden, die van alle menschen diene te zijn.
Ondertusschen drijft de hoogmoed altijd verder en
verzet men zich met altijd stijgende hardnekkigheid
tegen algemeen aangenomen meeningen. Komen
baatzucht, eigenbelang en heerschzucht den hoog
moed versterken, dan klimt de onverdraagzaamheid
tot haar toppunt en het doel is dan niet meer de
waarheid te doen zegevieren maar alles te veroor-
deelen, wat zich tegen onze meening verzet.
De ware verdraagzaamheid daarentegen, verdraagt
en eerbiedigt alle meeningen, zoolang zij niet tegen
het algemeen natuurlijk gevoelen, tegen het gezond
verstand indruischen. Door overreding tracht zij
daar, waar ze dwalingen meent te ontdekken, die te
weerleggen. Zij weigert echter nimmer de terugwij
zing van anderen aan te nemen en daartoe de mee
ningen van anderen onpartijdig te onderzoeken. Mocht
dan uit dit onderzoek twijfel ontstaan, dan zal deze
twijfel voor den waarheidlievenden een stap nader
zijn tot de waarheid, en althans op zijn meening
niet anders dan een goeden invloed hebben.