g I
M
ding.
Grsad ïïsöt sdmdeT
i it
I d
Hi'l I
PH j
I
Te koop g
moet eens gaan kijken
Ge
Poorteklokke.
L
4
Gistere»
Loten.
Ik zat op
L toen
rokken
Hondstraat, dicht bij V p B* -
Markt
Adres ten bureele.
moet gij uwe courag’de niet verliezen, ge zult
daar wel tegen kunnen, jongen ’t zou slech
ter geweest zijn had Fibertje moeten dood
zijn, hetgeen kost gebeuren, ’t is allezins eene
groote smete voor u en ’t moest nog juist op u
passen, gij die altijd peinsde dat alles op wiel
tjes ging loopen in Yper.
Een dingen is toch zeker ’t is dat men ons
houdt voor eene categorie menschen van wei
nig belang, eene soort tweede klas en misschien
wel derde hetgeen men in Yper naamt visch
achteruit men heeft niet de minste égards
voor ons, niettegenstaande wij contribuabels
zijn lijk in Brussel.
Natuurlijk het is schrikkelijk om te zien,
hoe men, in de St Nikïaasstraat, St Jansstraat
en Korte Meersch, zonder eens de bewoners
te verwittigen, alles openlegt om alles drie,
vier of nog meer weken open te laten liggen.
Hadden de. verscheidene diensten van ’t
water, riolen, gaz en electriciteit het gedacht
gehad eens bijeen te komen om hun werk te
regleeren zoodanig dat al die werken in eens
zouden kunnen gedaan worden Maar dat zou
te verstandig te werk gaan zijn, dat zou te rap
gedaan zijn men zou zich niet kunnen amu-
zeeren met de straten, zelfs die in ’t nieuw
gekasseid, open en toe te doen, en de bewoners
te embeteeren. Wie weet als wanneer alles
definitief zal toe zijn, men dan niet in het ge
dacht zal krijgen, inspecteurs aan te zetten,
om die werken weder open te leggen om te
zien of al de buizen goed gelegd zijn Dat zou
ons in ’t geheele niet verwonderen daar de
Bureaux zeer competent zijn in zulke dommig
heden dat ware een echt spelleken van open
en toe
Men zou zeggen reklameert Maar aan
wien Schuiffelt gij maar achter die heeren
van die bureaux, daar zenden ze u van Caïphas
naar Pilatus ook moeten de bewoners ge
dogen van letterlijk in hunne huizen begraven
te zijn en wie weet hoe lange dat het die heeren
zal believen die straten in eene echte ruine te
laten liggen.
’t Is -waar voegde Fille erbij, en met dien
regen is het er zoo glad als op de verdronken
wei jammer dat de ministers niets eens
komen om wat lessen van equiliber te nemen,
’t ware leutig die mannekens daar te zien
schaverdijnen in de mooze met hunne hooge
buis en hunne lange frakke aan ’t ware eene
kurieuze fox-trot.
Jamaar, zei Tjeppen, en hij beefde nog
altijd van kolerie, de combel is, dat er daar
aan een fransch brusselsch kieken werkt, die
den toupet heeft van te durven zeggen Ces
rouspéteurs d’Yprois, n’ont qu’a ne pas venir
habiter ici qu’ils attendent que nous ayons
fini notre travail comme cela ils ne viendront
pas nous embêter.
En verstond gij, Tjeppen, wat dat wilde
zeggen Ik wist niet dat gij fransch kost
Toe, toe-, zei Tjeppen, een beetje fransch
met haar op, lijk in Brussel ik heb dat geleerd
in den tijd dat ik ordonnans was van ’t kind
van Madame van den kommandant.
Zoo, zoo zei Fille maar ’t is toch gemak
kelijk als men zoo een beetje fransch kan
maar zeg eens wat was hetgeen hij daar al
zegde in ’t fransch.
-- Hewel, Fille, hij zegde dat wij Yperlin-
gen nooit content waren, en dat we beter
zouden gedaan hebben van te wachten van
weder te keeren tot dat zij de straten arran
geerd hadden. En zeggen dat die kerels dat
namen straten arrangeeren
En hij durfde dat zeggen, die vreemde
schuiffelaar zegde Fille gram die kwakkel
weet zekers niet wat wij al afgezien hebben
sedert 14 Hij komt zekers van eene streek
waar ze niet anders dan de koperen klinken
kwijt zijn aan hunne deuren Hij is zekers in
zijn kot mogen blijven binst den oorlog dien
kiekefretter
’t Kan wel zijn dat hij misschien een
weinig zijn ceinturen heeft moeten sluiten,
maar hij mag niet vergeten dat wij in uiis ellen
dig ballingschap, ook geen vette zoppen
geëten hebben en vele bolibief en anderen,
bucht in onze liere hebben moeten spelen,
wilden wij geen honger lijden.
-- Dat hij dat eens durft zeggen dat ik het
hoor ’k zou hem, zoo rap of kaf zijne bolle
wasschen en dat nog zonder zeep.
Bah, bah, Fille, antwoorde ik, ge zegt
gij dat, ge zoudt zooveel doen met uwe tong
zooeven rade gij Tjeppen aan om kalm te blij
ven en nu loopt gij op uwen toer af lijk een
bobijne.
Hewel Klokke, zegt wat ge wilt, ik moet
Fille toen nog gelijk geven, zei Tjeppen dien
uil heeft toch te veel pretentie wat zegt ge I
moeten wachten tot dat die mannen gedaan
hebben Op de manier dat ze werken zouden
wij dan nog wel twintig jaar in Midi hebben
mogen blijven koekeloeren en ’t slechtste van
al ’t is dat men ziet in welken gevaarlijken
staat men die werken laat, zonder passerellen
en alleenlijk met hier en daar een blikwormtje,
’s avonds in den donkeren.
Waarlijk ’t is belachelijk, antwoorden wij in
koor.
En is er in Yper toch niemand die haar
genoeg op zijne tanden heeft om daar een ein
de aan te stellen en die stoeffers eens goed op
hunne plaats te zetten
Ik ben zeker Tjeppen dat er geen haar
op de tanden valt te zijn voor hetgeen het werk
aangaat gedaan door de groote katten van den
staat; maar voor ons, arme sukkelaars, brokken
van refugiés die beter in de Midi zouden
gebleven zijn, is het haar zoodanig lang dat
men er tressen kan mêe breien. Ook probeert
niet, ’t zij van zonder licht te rijden, ’t zij van
er geen te plaatsen als ge de straat open legt
om uwe suwachen te verbinden, ’t zij tmi
materialen te leggen op het voorland, of
anders... in een, twee, drie... proces-verbaal.
Ja ’t is waar, zei Fille den anderen dag
zag ik een proces-verbaal opmaken aan een
arme sukkelaar van vent, omdat het licht
van zijn hondekarre uitgewaaid was
Waarom dat en ’t ander niet
Nu zei Tjeppen, daarmeê al ben ik de
slechtste geen wijf meer en gansch alleen
in mijne tente en... dan nog het notjevan den
dokteur... en daarmeê was hij weg naar zijn
ijdel kooie. Maar dezen keer had hij de cou-
ragie niet van te greeten want hij ging lijk
iemand die op zijnen buik getrappeld was.
Ik riep hem nog achterna Past op wei
Tjeppen dat ge niet valt en ook geen been
breekt
’t Is toch waar hé Felicie, zei ik, wij geteis-
terden mogen de beenen breken en ander din
gen als gij wilt wij moeten alles lijden, alles
onderstaan ik vraag mij af wat er zou gebeurd
zijn hadden wij ons niet vereenigd in eeaen
Club te Poperinghe over drie jaren. Hoe dik
wijls hadden wij nu al den uil van ’t spel ge
weest terwijl dat we nu mogen fier zijn over
den uitslag die wij bekomen hebben in den
heropbouw van Yper maar niettegenstaande
dezen triomf mogen wij toch niet slapen want
alle slach van middelen worden door Brussel
uitgevonden om de kaasjes waaraan wij recht
hebben, langs alle kanten te doen afknagen
door alle slach van bureauratten die in geheele
zwermen afzakken lijk de sprinkhanen i»
Egypte.
Iedereen dus de pen genomen geen woor
den meer, maar werken geene litterature,
maar waarheid ’t Ypersché is open- voor al
de menschen van goed hert en stalen wil, en
op die manier alléén zullen wij bekomen het
geen ons toekomt en dat is Ons eigendom en
ons Recht die door niemand kunnen en mogen
geschonden worden.
Is ’t waar of geen waar
-p mijn gemak mijn pijpken te smoo-
in eenen keer mijne bel schier afge-
werd.
En kon nooit peinzen wat er mocht ge-
Beui-dzij» en in eenen sPronbr was ik aan de
L om open te doen.
't Was Tjeppen met al zijn geweld die mij
loo laat in den avond kwam derangeeren en
■innen vloog opgewonden lijk nen top en
■oed van kolerie.
Hij kon niet spreken van attratie en stam-
■ercle Fi... Fiber... Fibertje... is... is... een
■een... been-., gebro... gebroken
Hoe heeft Febronie haar been gebroken
■„hoe zoo dat
Felicie, mijn wijl, geheel ommegekeerd en
■jende dat Jef ging vallen, nam hem bij den
irill en douw hem op eenen stoel. Ge moet
Be zoo stief niet doen verschieten,zei ze,
almeert u een beetje en de flassche met
ojak grijpende, schonk zij met bevende hand
enen druppel voor J ef die stond om in onmacht
8 vallen.
-Nè, pakt dat binnen Jef zegde ze, ge zult
laarvan puffen en ’t zal passeeren en Tjeppen
lieer justement niet in spoog wipte den bor
’d in, kwam na een tijdje tot bedaren en sprak
-Zwijgte, Klokke, ge zoudt het niet- kunnen
[dooven wat renconters ik al heb ’t is ver-
likke om te bersten ze maken verduiveld ne
nensch ten langen laatsten t’enden die
teemde schuiffelaars houden fijn den zot met
ons en ze geneeren zich niet alle straten in
eens open te leggen en de menschen er zelfs
niet van te verw ittigen en bovendien durven
ze nog wel ’s avonds geen licht plaatsen, ten
zij alle vijf honderd meters een lanteerne lijk
een doodkeersjë.
En ’t is ook daardeure dat Fibertje, ’t men-
sche, een beetje kijkebij zijnde, bijkans ver-
mgelukt is ze kwam, och arme, met ’t vallen
van den avond, van de Elverdinghestraat
deure ’t Heere Janstraatje, niet wetende dat
de St Janstraat open lag, en krak... z’is ’t on
derste boven in den tranché gerollebold en
voorzeker moet ze leelijk gevallen zijn daar
kaar been radde in tween gebroken is geluk-
kiglijk dat ’t schamel mensche nog heeft kunnen
omhulpe roepen, anders lag ze daar 1 worgen
luchtend misschien nog.
Och Heere toch, ’t mensche, jammerde
kille, zij en heeft toch geen chanse, de sukke-
lesse 1
—Ja, ja Fille, maar ’t kurieuste, ’t is dat ik
“iets wist van geheel d’affaire, en ’t is maar
•ver een uur dat men mij is komen zeggen in
m,jne tente dat Fibertje in ’t gasthuis was met
kaarslinker been gebroken in twee plekken.
Geziet vanhierwatvooreenpak er op mijn
”ert vielik moest en ’k en kost niet bleeten
kunt peinzen 1 mijne Fiber I ik en zij die
®aai’ ééne zijn 1 enfin twee zielen in eene
kloef, gelijk of ge weet.
Ook weet ik niet hoe ik in ’t gasthuis geraakt
k£n, ik was lijk zot, zonder vest, zonder klak
°P mijne slaffers.
En was Fibertje nog leelijk arrangeerd
"as zij nog elders gekwetst vroeg ik.
Ofze leelijk arrangeerd wasKlokkewat
ge Ze lag in den put lijk een hooptje
""’ligheid en had buiten haar gebroken been
n°? een gabbe aan haar voorhoofd, waarin ik
2°nder liegen mijn duim had kunnen leggen
n'aar alles was reeds töegenaaid en haar been
111 de plaaster.
Is dat toch niet schrikkelijk he Fille, en ik
*eet waarlijk niet waar dat ze ’t verdiend
en na een poos overdenkens.maai
^'J'gste van al, voegde hij erbij, ’t is dat ik nu
e"'are ben voor twee maanden.
"Luistert Tjeppen, antwoord de ik hem, voor
’^een hct -harcschap betreft, is datper-
es toch maar voor een momentje daarom
1
4
Legende getrokken uit Ypres la nuit
avond heb ik mij bijkans dood ver-