li 1 s Schoone Postfel ten burcele dezer IL lil I l|«, "TI» E 2R. i iiiii Fluppen de Tooveraar gedompeld. vloeiden uit blonde vrouw overvloedige zij toch veranderd, gedure dat ik haar niet i— heer, snikte eindelijk komt waarschijnlijk dat voorzekers er in iiji jonf .fde, J* - tez'65' bestaanmiddelen. De Engelsche konsul had, zoo verzekerde men, van zijne lastgevers machtiging ontvangen om kosteloos alle de gpbreklijdendedie zulks begeerden naar hunne haardsteden terug te sturen. Dit nieuws klonk mij als een welluidend muziek in de ooren. Mijn vaderland, na zoo veel lijden, mijn vaderland, het huis waar ik geboren was, terug zien dit vooruitzicht verrukte mijn ha'rt, schilderde zich onder de fraaiste kleuren in mijne verbeelding. Terzel- vertijd ontstond een schielijke omkeer in mijne gevoelens jegens mijnen vader. Ja, ik zou tot hem gaan. Ik zou hem zeggen, gelijk eens de verloren zoon, mijn vader, ik heb tegen u en den hemel gezondigd, ik zou, moest het zijn, vóór zijne voeten op mijne knieën vallen om hem mijn leedwezen te betuigen. Ik zou hem den laatsten wensch mijner ster vende moeder herinneren. En hij, hoe groot mijne schuld ook was, zou hij welmeedoogen- loos mijn lijdensverhaal aanhooren Door vloeide zijn bloed mijne aderen niet Was en bleef ik vóór God en de menschen niet im mer zijn kind Zoodra het onweder bedaard was, begaf ik mij rechtstreeks naar de verblijfplaats van den engelschen‘konsul. Helaas het was een valsch gerucht Ik verliet dezen laatste, die per dan ooit ter neêrgeslagen. Ik dwaalde gedurende acht dagen als een wandelaar der Joden door de straten zonder ergens eenige bezigheid te vinden. Het was alsof eene kwade hand op mij rustte, of dat het nijdige noodlot er behagen in schiep mij te vervol- 1 langs om meer plaag en de schuld v- - brave man die geheel zij: voor het welzijn van Bij het zonderling mensch of beest de onder ’t volk dat het le’ menige keeren in gevaar werd lukkig dat de Kastelein van bevredigende tusschenko OUD YPER gedurende mijne zwerftochten geloofsgenoo- ten der Roomsche Katholieke kerk, mijner kerk, aantrof. Wat men ook zegge, menschen die onder eenen zelfden vorm van eeredienst den God van hemel en aarde aanbidden, houden stevi ger aan elkander vast. Onder hen bestaat een geestelijk bloedverwantschap, hun hart spreekt luider, hunne ziel laaft zich aan de levende wateren eener gemeenzame godde lijke bron. Ik spreek hier van ondervinding. Ach 1 waarom bleef ik bij deze brave men schen niet Dat hing slechts van mijnen wil af. Edoch toenmaals was ik nog niet genoeg zaam gekastijd, niet genoegzaam door het lijden gezuiverd. er’ °P zekere sP°orioos ïet '“ft ien w’eB P PI XI Ik stapte gedurende 5 of 6 uren dapper aan, want alsdan waren mijne krachten nage noeg hersteld. Weldra verscheen mij de stad New-York onder den nevelachtigen hemel als een somber grijsachtigen warklomp van boven elkander gestapelde huisdaken. Toen ik den eersten wijk ervan binnentrad, als een voor- teeken van nieuwe, mij daar wachtende onge lukken, brak eensklaps een geweldige storm los. Ik moest al mijne krachten inspannen om tegen den loeienden wind op te gaan. Dikke dooreendwarlende sneeuwvlokken sloegen mij bijna blind. Ik vluchtte in allerhaast eene nabijzijnde herberg binnen. Daar vernam ik toevallig een verrassend nieuws. Tengevolge eener geduchte handelscrisis bevonden zich binnen de stad New-York 4een groot getal Engelsche werklieden zonder van al die ra o afsterven v,_ "■““«"ezulka?"'! - gen lederen keer tot bedaren wist u Maar dat kon toch niet lang meerd men mocht vreezen dat het volk t’ duld, ongelukken ging doen. einde?& En zoo gebeurde het dat dag, een veertienjarig meisje dween na verscheidene, dagen opzoeki] langs alle landerijen en in alle bossche- het lijk, algrijzelijk verkracht, terugg. J in de wallen van het slot van Bellevoorde Meer moest het niet zijn om de razernijv ’t volk te doen uitbersten ’t was Fluppen e niemand anders, riep men van alle kant ’t was hij de kinderverkrachter, ’t was hij j moordenaar nu betrapte men hem. d booswicht, op heeter daad. Ja, ja, ’twast ten kost niemand anders zijn dan Fluppe en..., de beschuldigingen ten zijnen lasten gen hunnen gang, ’t was wel hij en hij moe den dood sterven. Ambachtslieden en pachters vergaarden! De Kroon op Dickebusch plaatse, e trokken allen in stoet naar Yper, bij den Ka telein, om gerechtigheid te vragen. De Kastelein, bewogen door de verdreigii gen der menigte, dierf niet anders dan ben geven den Burggraaf aan te houden en hen schandelijk voor den Raad der Kasselrij doen verschijnen. i Zoohaast Fluppen weg, zoohaast rukte ma naar Bellevoorde ge kunt denken water»! beurde op ’t slot het volk, opgeheft va razernij, vernielde alles wat erin 'tkaste bestond, en vooraleer de Kastelein het b kunnen beletten, stond geheel het gebouw: laaie met al de kunstwerken die het bevatt niets kon gered worden en binst drie dag aanzag de menigte, met een atgrijzelijk geno gen, dien brand die, in hunne ellendigeM geloovigheid, hen voor eeuwig ging onttrekt aan den tooverenden invloed van dien roes! loozen man, schuld van al hunne rampen. Ook bleef er niets over dan een hoop p« nen die, van dien dag af, alleenlijk alsscte volk, met het klein begrip dat het dan bezat, wellicht geloofde dat die man mirakelen kon doen en buitengewone krachten bezat, zoo wel voor goede als voor kwade streken uit te meten. Dat ging zoodanig verre dat er velen begon nen schrik te hebben van den burggraaf te gaan raadplegen, omdat hij met zijn verstrui- veld haar, zijn langen baard en zijne versnuis- terde kleedij, het benauwelijk voorkomen had van eenen tooveraar op zijn beste. Daarbij nog de studiekamers, met al die groote boeken, met al die scheikundige instru menten, met al die potten met vergift en aller hande kruiden, maakten ook een schrikwek- kenden indruk op de lichtgeloovige menschen van dien ouden tijd. Meer nog, de burggraaf in plaats van be- dankingen voor de bewezen diensten, kreeg een hoop bespottingen en verwenschingen daarbij alle slach van vertellementen werden rondgestrooid zelfs werden er ongelooflijke dingen uitgevonden, welke de bevolking aan hoorde met open mond en ze met den schrik in ’t hert, binnenslikte lijk een beetje suiker. Ten langen laatste, beeldde men zich zulke schrikkelijke dingen in, dat gansch de streek met vrees bevangen, het slot op verren af stand niet meer durfde naderen ’t liep in ’t woord dat er vurige spoken over de wallen zweefden, dat er duivels en serpenten op de terrassen waareerden men verzekerde bij hoog en bij leeg dat men hoorde kermen en schreeuwen lijk in de hel, dat men het ge- druisch ontwaarde gelijk van zware ketens die men over de vloeren sleept in één woord niets van schrikwekkende gebeurtenissen waren te kort op ’t slot, moest verdoemd zijn met allen die waren. Ook wierd Philippe van gehaat en verfoeid en niemand, tot zelfs de kleine jongens, kenden hem nog anders dan onder den spotnaam van Fluppen de Too veraar Gedurig was er misnoegdheid en tot zelfs oproer onder ’t volk, omdat alle ongelukken hem ten laste gelegd waren alle ziekten, zoowel van menschen als van dieren, alle slechte oogsten, alle vreeselijke branden, waren de uitwendige teekens van zijne toove- rende macht hij werd aanzien als een echte Legende uit I In de middeleeuwen bestond er ten Zuiden van Yper, een onmetelijk domein dat den eigendom was van Burggf-aaf Hendrik van Bellevoorde, die met eene familie van twaalf kinders een sterk Slot bewoonde gelegen tus- schen de steenwegen naar Belle en naar Nieuwkerke. De puinen van dat slot, alsook een deel der wallen, bestonden onlangs nog in ’t Pannestraatje maar nu, met den grooten oorlog, zijn ze verdwenen en niets meer is er nog van te vinden, (i) In de jaren i3oo heerschte er eene besmet telijke ziekte die honderden slachtoffers maakte en onder andere al de leden der fami lie van ’t slot van Bellevoorde, hoe groot het aantal er ook van was, uitgenomen den oud sten zoon Philippe die, juist op reis naar ’t Heilig Land, als bij mirakel aan de dood ontsnapte. Men zou zich moeilijk een gedacht kunnen maken van ’t verdriet van dien jongeling bij zijne terugkomst noch vader, noch moeder, noch broeders noch zusters meer allen waren dood en begraven zonder dat hij hen een laatste vaarwel had kunnen zeggen nu was hij gansch alléén, zonder steun noch onder vinding, aan ’t hoofd van zulk een overgroot nalatenschap. Hij werd bijna zot van verdriet en nooit kwam er nog den minsten glimlach over zijne lippen of den minsten lust aan eenig vermaak iti zijne gedachten geene valkenjachten noch veldtochten, geene ont halen noch feestelijkheden meer het kasteel was gelijk dood en de bewoners gelijk be graven. Daar leefde de burggraaf als een eremijt en wijdde zich uitsluitend aan scheikundige op zoekingen om een geneesmiddel, te vinden legen de besmettelijke ziekten, welke in die tijden zoo dikwijls de bevolking van geheele streken uitroeiden. Alle menschen konden bij hem kosteloos geholpen worden en hij was er toe gekomen, na vele jaren hard werken, zijne zieken op zoo wonderbare manier te genezen dat het gen. In sommige handelshuizen kwam! enkel eenen dag te laat, om aanvaard te'® den. Ik had, zooals ge weet, eennieuwb* tuum aan den marskramer met zijnen blaufr glazigen bril, in de pachthoeve van Goeds bijstand gekocht. Na betaling ervan, birf mij slechts nog een twintigtal franken o® Dat deze geringe som al gauw haren vond, hoeft niet gezegd. Weldra bevondii mij weder even arm als Job. Midden deze diepe ellende, herdacht den liefdadigen schoenpoetser. Ik gingDaa* den hoek der straat, waar ik wist dat hij» woonlijk zijn bedrijf uitoefende. De ®an'^ er niet. Meenende dat hij zich eene an standplaats gekozen had, begaf ik ®!l avonds naar zijnen spoorwagen. Het'er^ len voertuig was verdwenen. Wat ik aar denken moest, wist ik niet. Eensoint>er gevoel benauwde mijn hart. Dit akelig vooruitzicht verwezenlijk toen ik des anderendaags in den n’or^voSi 3 uren gaans ’s mans huis binnentra - - dit vrome huisgezin in de diepste r Zoodra zij mö de blauwe oogen e tranen- W a inde den meer gezien ha<D de diepte^ om mijnen ('t 1 ir> i®aOtó) ■B •I (1) Die puinen waren te zien in het Speelhof van wijlen Heer Baron Surmont de Volsberghe.

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersche (1925-1929) | 1924 | | pagina 6