iTroode lamp ra i I i'M 4 I - i 1 2-2-24 ’t Ypersche Vrij vertaald naar het Engelsch Is. ACHTERGAEL man bezorgde het mij terug en verdedigde mij scherp tegen de plagerijen van zekere kwaad willigen. Wie mocht hij dan wel wezen zond de hemel in dien onbekende, mij eenen nieu wen beschermer, even liefdadig als de arme schoenpoetser Dit te hopen dierf ik niet. Ik bezat, wel is waar, weinig menschenkennis, maar toch bemerkte ik, dat hij de ongeveinsde taal niet sprak en het rondborstig gemoed mijns afgestorven vriends niet bezat. Dienaan gaande bestond een hemelbreed verschil. Mijn nieuwe beschermer scheen een man van ongeveer 3o tot 35 jaren. Toen hij bijgeval zijn hoofd ontdekte, kon men zooals men gewoonlijk zegt, de volle maan zien schijnen, want hij had reeds een groot gedeelte zijner haren verloren. In zijn dorkleurig aangezicht, dooreen flinkknevelbaardjeopgesierd, brand den twee vinnige oogen, die onrustig in hunne holten over en weder gingen als wierden zij door kwik bewogen. Hij scheen gedurig naar iets te zoeken en het niet te kunnen vinden. Zijne gebaren en bewegingen waren zenuw achtig, kortom zijn gansch uiterlijk verraadde eene doortrapte sluwheid met eene koelbloe dige wreedheid gepaard. Wat zijn plunje be trof, gewis een voddenkoopman hadde er moeilijk 5 fr. voor betaald, en toch was de snede ervan keurig en droeg hij hef met zeke ren zwier. Verders scheen die zonderlinge kerel de degelijke opvoedipg. van eenen gent leman genoten te hebben hij was goed ter taal, zwatelde gladweg engelsch, duitsch en fransch, ppchtte met eene schijnbare zaken kennis over bals», schouwburgen, paarden- loopstrijden, boksen, schermen en zoo meer. (’t Vervolgt) verplaatst naar een ander arrondissement, ’t is hetzelfde voorde eenigefabriek van Yper, waar wij bovendien de verdwijning vaststellen van de weldadigheidsschool, de rijschool, enz, enz.... Het eeuwenoud gesticht van Meessen, vroeger zoo wonderlijk gelegen op een heuvel in eene kalme streek, is verplaatst. Het meeren- deel onzer brouwerijen afgeschaft. Eene fabriek te Komen, gesticht over vele jaren en waar 200 werklieden arbeid vonden is niet heropge bouwd. Onze blauwselfabrieken, waarvan de vermaardheid tot in de scholen onderwezen werd, zijn gansch verdwenen. Onze vlas- en suikerijfabrieken zijn gedeeltelijk hersteld. Onze olieslagerijen en melkerijen blijven in het doodboek. Het planten van den tabak, zoo beroemd, is voor de drie vierden verdwenen. Hospita len, kerken en scholen moeten nog heropge bouwd worden. De wegen naar Yper zijn on bruikbaar, de kanalen zijn niet bevaarbaar. De spoorhallen zijn barakken. En de gemeen- schapsbruggen met Frankrijk zijn maar voor- lóopig. Het wonderhjkste van al is, dat het Brus- selsch dagblad in kwestie ons lot benijdt. Het vergeet de groote boulevards te vergelijken met onze slijk- en modderstraten, de paleizen met onze schuiloorden en barakken, of oor deelt deze groote politieker dat het genoeg is voor die domme Vlaanderaars, die de eer ge had hebben op hunnen grond de teutoonsche barbaarschheid, op weg naar de wereldheer schappij, tegen te houden. Ons oorlogsveld is de schouwplaats geweest van den edelsten heldenmoed en het mag een geluk heeten voor de menschheid dat Yper geen open stad verklaard geweest is. Anderen hadden alsdan onze ellenden on derstaan, anderen zouden moeten schadeloos gesteld worden wij zijn geen zelfzuchtigen, wij die de slachtoffers zijn geweest, ’t Vader land heeft ons recht op herstel plechtig ver klaard en in België houdt men een eed niet voor een vodje papier gelijk in Duitschland. Was het wel de moeite waard zooveel te lijden op enkele kilometers van het front Was het wel de moeite waard zulke hevige propaganda te maken en zulke beloften te doen aan de vluchtelingen, ten einde hen te doen wederkeeren naar de verwoeste gewes ten. Hebben wij geen verantwoordelijkheid De hatelijke ondeugd der dronkenschap hield echter mijne betere gevoelens als aan ijzeren banden vast. Mijne pogingen, om op den goeden weg terug te keeren, waren tot heden toe zeer zwak geweest. Van uit het slijk, in welks midden ik als een onrein dier plonsde, wierp ik slechts een bezoedelden blik ten hemel. Er was een donderslag noodig om de hardheid van mijn hart te breken. Deze donderslag brak’ eindelijk over mij los, door schokkende mijn gansch zedelijk wezen met eer.e ontzettende kracht Ziehier op welke wijze zulks geschiedde Een in lompen gehulde bedelaar, dien ik toevallig ontmoette, toonde mij den weg naar deze verblijfplaats. Wij traden er te zamen binnen. Hier bevond ik mij te midden een dertigtal zonderlinge kerels van allen leeftijd jongelingen, mannen, grijsaards. Verscheidene onder hen, droegen gezichten, die ik niet gaarne moederziel alleen aan den hoek van een bosch hadde gezien. Meest allen onthaal den mij met eenen minachtenden blik en betoonden mij de grootste onverschilligheid. Waarschijnlijk, dachten zij dat ik nog te groen was om met hunne hoogere levenser varing in betrek te komen Hij is even mager als eene stokvischgraat of hij hier vet aankweeken zal Ziedaar nog een straatridder. Dit was alles wat ik er in den beginne hoorde. En toch bestond eene uitzondering en toch was, onder die vreemdsoortige kost gangers, een man, die een levendig belang in mij scheen te stellen. Reeds van op den eersten dag, had men een deel van mijn brood weggeknipt die tegenover deze onschuldige slachtoffers, die in massa beginnen terug te keeren naar de meer herbergzame oorden van Frankrijk, waar zij uitgeweken waren Dames en Heeren, gij die ons leven leeft, gij weet dat we niets overdrijven, gij kent ons ideaal, gij weet dat we niet zonder reden be knibbelen, en dat wij altijd ter goeder trouw medegewerkt hebben aan het herleven van het land. En daarom willen wij een laatste poging aanwenden het handhaven tot de volledige herstelling van wat tot dit doel werd ingericht, niet voor uw bijzondere belangen, noch voor die van ’t arrondissement Yper, maar voor die van gansch België. Een half hersteld arrondissement zou eene etterende wonde zijn voor het overige van België, dat zou de woningnood bestendigen, dat zou eindelijk eene onverdiende straf zijn voor een bevolking, slachtoffer van het prui- sisch militarisme Wij kunnen niet gelooven dat het heilig recht der herstelling onder de voeten getreden wordt. ’t Is op ’t oogenblik van 't gevaar dat de mensch zijn zelfbeheersching moet bewaren, de zaak niet verlaten en zich niet laten ont moedigen. Wezen wij sterk en optimist en laat ons met wilskracht werken aan onze her- opbeuring en wezen wij gereed om den aan val af te weren van hen die onzen ondergang willen. Indien wij, overmand door ’t ongeluk en tegen onze verwachting, moesten schipbreuk lijden, zullen wij den laatsten pijl van onzen- boog verschieten wij zullen onze schadever goeding eischen van hen die bij de 7 milliard marken opgestreken hebben, op ’t oogenblik dat de mark 5o centiemen waard was en zon der rekening te houden van den prijs der En- gelsche ponden en Amerikaansche dollars. Deze marken hebben een raadselachtigen oorsprong. Wilt ge daarover een bewijs Ziet hier eert uittreksel uit een dagblad van verleden zon dag Handel in marken. Een Antwerpsch advokaat beschuldigd van gehandeld te heb ben in 5oo.ooo marken op ’t oogenblik van de herneming dezer briefjes door België, zal in ’t kort verschijnen voor de kamer van inbe- schuldigingsstelling. Is het de eenige? Met hoevelen zijn ze rtlwijnen, dees jaar nog, van het Ver- !'’e. Samenwerkende Vennootschappen Oorlogschade dit nieuws is een hamer- 'r freest voor de geteisterden. Voor wij ’dit punt verder uitwijden wachten wij op inlichtingen. foor eenige dagen vroeg een Brusselsch blad zeer ernstig dat men in ’t toekomende S geteisterden titels zonder interesten Leven, betaalbaar in het laatste oordeel. 0 zijn de gedachten van dien opsteller |(tjozuë, die de zon niet kan tegen hou- maar die den heropbouw van ’t land wil Oj111 Heggen erwijl hij bezig is waarom vraagt hij de chaffing niet van al de budjetten fezen wij niet te streng voor dezen onbe- *n, hij heeft misschien goede inzichten, Bt wij weten dat hij ingeschreven heeft orde geteisterden van Jahan. In plaats van j te behandelen als vijand laten wij hem ooodigen op een woordenstrijd waar ieder gedacht kan uiteen doen en, na een hof je bespreking ter plaats, zullen wij van neen onzer knapste verdedigers maken. ffat er ook van zij, de onzekerheid ver ier den moed Het is hoog tijd al die mchten te logenstraffen, maar als van den leren kant een neiging tot beperking zich 1 voordoen, dan zullen wij door enge menwerking met al onze krachten moeten srstaan. Het lijden heeft ons karakter verbitterd, jordie 10 jaren dat het duurt, hebben wij er joeg van. Aan groote kwalen moet men wte hulpmiddelen toepassen ffij willen niet dat men met een pennen- i het Arrondissement Yper, dezen grond drenkt met het zuiverste bloed, afschrabbe ndekaart van België. Wij willen leven en lien leven. Maar hoe zullen wij leven op dezen wdeaakker Als er geen maatregels genomen worden, ia keert onze streek terug tot het verval, ize burgerij zal er onmogelijk zijn bestaan iaden. Ons moedig werkvolk zal moeten uit ijken, door de schuld van kortzichtige lieden, i,beter gezegd, van verziende, door eigen- dang beïnvloede lieden., Alles wat een weinig herleving bijbracht ïdwijnt De suikerfabriek van Waesten is (vervolg) XII Fr moest eene verandering ten goede in toestand komen, ik gevoelde hetzoo "1.Z0U ik weldra deel maken van dit afgrij- *i|ke leger ellendelingen, onder deschaduwe ergalg grootgebracht. Mij ontbrak de nood- elijke godsdienstige kracht om weerstand bieden. Ik was als een soldaat zonder schild of harnas, die noodlottiger bedoor de tegen hem afgerichte schichten t doorboord worden. 3 Hadde ik God met betrouwen en vol ding aanroepen, Hem zeggende Heer, zwaar tegen U gezondigd edoch ver- ‘e,; mij, ik ben zoo zwak, zoo krank, zoo teloos verleen mij den bijstand uwer ^natuurlijke genade, ik voel een recht- i^^dwezen over mijn bedreven kwaad, beter worden. Help mij, o Heer. ,*S Almogende, die niet den dood, ieke ZOndaars bekeering wil, had voor bij [j^ne Smeekstem genadig aanhoord Z^ne barmhartigheids volle hand uit- L °m mij van den duisteren weg der e helder verlichte hemelbaan te plaat- DOOR

HISTORISCHE KRANTEN

Het Ypersche (1925-1929) | 1924 | | pagina 5